3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot bedrijfsruimte, gelegen aan [het adres] te [plaats] (hierna: het gehuurde), met [appellant] als huurder en Altera als verhuurder.
Voorafgaand aan het aangaan van de huurovereenkomst hebben partijen onderhandeld over de duur van de huurovereenkomst en de opzegtermijn. [appellant] wenste een huurovereenkomst van kortlopende duur (maximaal twee jaar, met een opzegtermijn van drie maanden). Partijen zijn de huurovereenkomst uiteindelijk aangegaan voor de duur van twee jaren, ingaande op 1 oktober 2010 en aldus eindigende op 30 september 2012, met een opzegtermijn van zes maanden, met de mogelijkheid van verlenging met vijf jaar, alsdan eindigende op 30 september 2017. De eerste twee jaar zijn bedoeld als proefperiode, waarbij als de onderneming van [appellant] zich niet goed (genoeg) zou ontplooien, de huurovereenkomst kon worden opgezegd (tegen 30 september 2012).
Als verhurend makelaar namens Altera is opgetreden DTZ Zadelhoff (hierna: DTZ), vertegenwoordigd door de heer [makelaar DTZ].
Op 28 september 2010 heeft [appellant] een huurvoorstel van DTZ voor akkoord getekend.
Op 1 oktober 2010 heeft [appellant] de schriftelijke huurovereenkomst voor akkoord getekend en op 6 oktober 2010 is dit namens Altera gedaan. In de kop is op deze overeenkomst vermeld: ‘HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW’. Tevens heeft [appellant] de aan de huurovereenkomst gehechte “Algemene Bepalingen” per bladzijde voor akkoord geparafeerd.
De totaal verschuldigde betalingsverplichting van [appellant] per maand op grond van de huurovereenkomst is samengesteld uit de huurprijs, de over de huurprijs verschuldigde omzetbelasting en het voorschot op de vergoeding voor, door of vanwege verhuurder verzorgde bijkomende leveringen en diensten met de daarover verschuldigde omzetbelasting (kort gezegd, de servicekosten). Bij aanvang van de huur was dit bedrag: € 2.465,53. Op grond van de huurovereenkomst kan de betalingsverplichting worden verhoogd, hetgeen ook is gebeurd.
[appellant] heeft bij aanvang van de huur een waarborgsom van € 7.396,59 betaald.
De algemene voorwaarden bevatten voor zover relevant de volgende bepalingen
- over opschorting, aftrek en verrekening: ‘
- over boete(rente): ‘
[appellant] heeft het gehuurde op 1 oktober 2010 in gebruik genomen. Hij heeft een winkel in laminaatvloeren in het gehuurde geëxploiteerd, onder de naam Floorland.
Als beheerder van het gehuurde is in de huurovereenkomst aangewezen Grontmij Vastgoedmanagement BV (hierna: Grontmij).
Bij brief van 12 juli 2011 heeft [appellant] zich tot Grontmij gewend ter zake het beëindigen van de huurovereenkomst wegens slechte bedrijfsresultaten. Bij brief van 22 juli 2011 heeft Grontmij daarop gereageerd.
In een e-mail d.d. 12 januari 2012 schrijft [appellant] aan de heer [beheerder Grondmij] van Grontmij: ‘
[…] maak ik bij deze bekend dat wij per 1 oktober 2012 het pand gaan verlaten. Kun jij mij even aangeven hoe en bij wie ik dit schriftelijk kan doen’. Bij e-mail d.d. 12 januari 2012 heeft [beheerder Grondmij] teruggeschreven: ‘
Indien je een opzegging van je contract wil doen moet je dit conform je huur overeenkomst schriftelijk en aangetekend doen, met in acht neming van je opzeg termijn. Adres ed staat ook in je huur overeenkomst’.
Bij brief van 12 april 2012 aan DTZ schrijft [appellant] [makelaar DTZ]: ‘
Bij deze willen wij formeel mededelen de opzeg van onze huurovereenkomst betreffende het bovengenoemde gehuurde [pand [het adres] te [plaats], hof]. Onze opzeg hadden we al eerder mondeling aangegeven bij [beheerder Grondmij], beheerder van Grondmij’.
Bij brief van 18 april 2012 schrijft [appellant] aan Altera: ‘
[…] afgelopen vrijdag 13 april [heb ik] contact opgenomen met Altera Vastgoed, vanwege onduidelijkheid betreffende adresgegevens voor de opzegging. Tot mijn grote verbazing hoorde ik toen dat ik mijn opzegging had moeten bevestigen voor 1 april 2012. Hiervan was ik spijtig genoeg niet op de hoogte. Vanwege onze ernstige financiële situatie en de negatieve vooruitzichten liet ik [beheerder Grondmij] van Grondmij al eind vorige jaar mondeling weten dat we de huur zouden opzeggen. Dit heb ik een mail aan ik [beheerder Grondmij] d.d. 12 januari 2012 nogmaals bevestigd. Ik hoop dat u begrip en mededogen kunt opbrengen voor de situatie en dat we op een gunstige manier deze kwestie gezamenlijk tot een goed einde kunnen brengen. Graag verneem ik zo spoedig mogelijk of u ermee akkoord kunt gaan dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2012 komt te eindigen?’.
Bij brief van 4 mei 2012 schrijft Grontmij aan [appellant]: ‘
Aangezien uw huuropzegging is uitgebleven vóór 1 april 2012, is de huurovereenkomst voortgezet voor een aansluitende periode van vijf jaar, derhalve tot en met 30 september 2017.
Met inachtneming van het voorgaande beschouwen wij de van u ontvangen brief d.d. 18 april 2012 als zijnde een opzegging per 30 september 2017.’
[appellant] heeft het gehuurde ontruimd in september 2012.
[appellant] heeft wegens betalingsonmacht niet aan zijn betalingsverplichtingen op grond van de huurovereenkomst voor de maanden augustus en september 2012 voldaan (totaalbedrag: € 5.698,64 inclusief BTW). Ook heeft hij de afrekening van de servicekosten over 2011 (€ 461,12) onbetaald gelaten. De Braber heeft onder andere bij aangetekende brief van 28 september 2012 aan DTZ, Altera en Grontmij verzocht om de twee achterstallige maanden huur te verrekenen met de waarborgsom.
Altera is daar niet op ingegaan en heeft haar vordering ter fine van incasso in handen gesteld van haar incasso-gemachtigde van Altera, te weten Bureau Breij, die [appellant] heeft gesommeerd tot betaling. In de incassovoorwaarden van de incassogemachtigde is voor zover relevant opgenomen: ‘
De incassokosten bedragen in alle gevallen 15% van de in te vorderen hoofdsom indien de vordering meer bedraagt dan € 2.500,00’.
[appellant] heeft niet betaald, waarna Altera [appellant] in de onderhavige procedure heeft betrokken.
3.2.1.In eerste aanleg vorderde Altera in conventie, na vermeerdering van eis, – zakelijk weergegeven – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ontbinding van de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende het gehuurde, veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde, de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 30.520,71, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 25.283,62, de veroordeling van [appellant] tot betaling van de verschuldigde huurtermijnen (ad € 2.949,58 per maand) vanaf 1 juni 2013 tot datum ontbinding huurovereenkomst, de veroordeling van [appellant] tot betaling van schadevergoeding ad € 2.949,58 per maand wegens huurderving tot een periode van 6 maanden na de datum van ontbinding, de veroordeling van [appellant] tot verdere schadevergoeding wegens huurderving op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Altera, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Tussen partijen is een huurovereenkomst met betrekking tot bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW tot stand gekomen. [appellant] heeft deze huurovereenkomst niet tijdig en rechtsgeldig tegen 30 september 2012 beëindigd. Dat betekent dat de huurovereenkomst doorloopt tot 30 september 2017. [appellant] is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Altera. Altera vordert ontbinding van de huurovereenkomst op grond van wanprestatie. Als nevenvoorziening vordert Altera ontruiming van het gehuurde. Het gevorderde bedrag van € 30.520,71 is onder meer samengesteld uit achterstallige huur en servicekosten. Ook bestaat dit uit boeterente waartoe Altera gerechtigd stelt te zijn op grond van de algemene voorwaarden. In het gevorderde bedrag zijn ook incassokosten begrepen. Voorts maakt Altera aanspraak op de verschuldigde huurtermijnen tot datum ontbinding huurovereenkomst. Tot slot vordert Altera als schade een vergoeding terzake van het positieve contractsbelang.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In eerste aanleg vorderde [appellant] in reconventie – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de huurovereenkomst tussen Altera en [appellant] op 1 oktober 2012 is geëindigd, de veroordeling van Altera tot betaling aan [appellant] van een bedrag van € 1.236,83 (zijnde de waarborgsom van € 7.396,59 verrekend met € 5.698,64 aan achterstallige huur over augustus en september 2012 en € 461,12 aan onbetaald gelaten servicekosten 2011), en de veroordeling van Altera in de proceskosten.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [appellant] stelt zich op het standpunt dat hij reeds op 12 januari 2012 per e-mail rechtsgeldig de huurovereenkomst heeft opgezegd aan [beheerder Grondmij] met als gevolg dat de huurovereenkomst per 1 oktober 2012 is komen te eindigen. Voorts heeft [appellant] de waarborgsom van € 7.396,59 verrekend met € 5.698,64 aan achterstallige huur over augustus en september 2012 en € 461,12 aan onbetaald gelaten servicekosten 2011. Gelet daarop dient Altera aan [appellant] het aldus resterende saldo van € 1.236,83 te betalen.
3.3.3.Altera heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.4.1.In het tussenvonnis van 17 juli 2013 heeft de kantonrechter partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 10 september 2013.
3.4.2.In het tussenvonnis van 2 oktober 2013 heeft de kantonrechter [appellant] toegelaten, en hem voor zover nodig ambtshalve opgedragen, te bewijzen:
a. dat tussen partijen met betrekking tot het gehuurde, ingaande 1 oktober 2010 de huur van bedrijfsruimte ex art. 7:290 BW is overeengekomen, en
b. dat hij deze huurovereenkomst rechtsgeldig per 1 oktober 2012 heeft beëindigd.
3.4.3.In het eindvonnis van 18 december 2013 heeft de kantonrechter [appellant] niet in de bewijslevering geslaagd geacht.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter – zakelijk weergegeven –
in conventie: de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden met ingang van de dag na dagtekening vonnis, [appellant] veroordeeld tot ontruiming, voor het geval hij zijn intrek in het gehuurde weer heeft genomen, [appellant] veroordeeld aan Altera te betalen € 30.520,71, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 25.283,62, [appellant] veroordeeld tot het betalen aan Altera van € 2.949,58 per maand vanaf 1 juni 2013 tot datum ontbinding huurovereenkomst alsmede eventuele huurverhogingen en eventuele boeterentes bij niet (tijdige) betaling, [appellant] veroordeeld tot het betalen aan Altera van € 2.949,58 per maand wegens huurderving tot een periode van 6 maanden na de datum van ontbinding, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding aan de zijde van Altera te vermeerderen met wettelijke rente,
in reconventie: de vorderingen van [appellant] afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding aan de zijde van Altera te vermeerderen met wettelijke rente,
en het vonnis voor wat betreft voornoemde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard.