ECLI:NL:GHSHE:2014:5063

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 december 2014
Publicatiedatum
2 december 2014
Zaaknummer
HD 200.133.877_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake elektriciteitsfraude en hennepkwekerij met betrekking tot Enexis B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [naam A] tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin Enexis B.V. werd toegewezen in haar vordering tot schadevergoeding wegens elektriciteitsfraude. De zaak betreft een hennepkwekerij die op 7 januari 2009 in de woning van [naam A] werd aangetroffen, waarbij illegaal elektriciteit werd afgenomen door middel van een aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh-meter. Enexis vorderde een bedrag van € 6.285,95, vermeerderd met wettelijke rente, als schadevergoeding voor de illegale elektriciteitsafname. Het hof oordeelt dat Enexis voldoende bewijs heeft geleverd dat [naam A] en [naam B] dezelfde persoon zijn, en dat [naam A] tekort is geschoten in zijn verplichtingen als contractant. Het hof heeft de grieven van [naam A] verworpen, met uitzondering van de grief die betrekking heeft op de hoeveelheid afgenomen elektriciteit. Het hof heeft Enexis opgedragen bewijs te leveren van een tweede eerdere kweekronde, en de zaak is verwezen naar de rol voor verdere uitlating.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.133.877/01
arrest van 2 december 2014
in de zaak van
[naam A],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [naam A] ,
advocaat: mr. N.P.C.C. Langenberg te Breda,
tegen
Enexis B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Enexis,
advocaat: mr. B. Sommen te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 2 september 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter (locatie Breda) in de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 juni 2013, gewezen tussen [naam A] als gedaagde en Enexis als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 756548/CV/13-280)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties;
- de akte uitlating na memorie van antwoord van [naam A] ;
- de antwoordakte van Enexis.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 7 januari 2009 is in de woning aan [het adres] in [plaats] (hierna: “de woning”) een hennepkwekerij aangetroffen. De kwekerij was op dat moment in gebruik. Het betrof twee ruimtes die waren ingericht voor het telen van hennepplanten. De in deze ruimtes aangetroffen planten waren ongeveer zes weken oud. In de woning was een illegale aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh-meter gemaakt.
De huurovereenkomst van de woning en de elektriciteitsaansluiting op dit adres stonden op dat moment op naam van [naam B] , geboren op [geboortedatum] 1980.
Tot 4 september 2006 heeft de elektriciteitsaansluiting op dit adres op naam gestaan van [naam A] , geboren op [geboortedatum] 1980.
In de Gemeentelijke Basisadministratie heeft [naam A] tot 24 april 2007 op het adres van de woning ingeschreven gestaan. Met ingang van genoemde datum stond [naam A] ingeschreven op het adres [het adres] in [plaats] .
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert Enexis veroordeling van [naam A] tot betaling van een bedrag van € 6.285,95, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2007 en de proceskosten
3.2.2.
Aan deze vordering heeft Enexis, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Er is illegaal elektriciteit afgenomen. [naam A] en [naam B] zijn één en dezelfde persoon. Primair baseert Enexis haar vordering op de met [naam A] gesloten overeenkomst. Nu met de elektriciteitsaansluiting is gemanipuleerd is [naam A] tekortgeschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichting om als goed huisvader voor de elektriciteitsaansluiting te zorgen. Ten gevolge van deze tekortkoming heeft Enexis schade geleden, die als volgt is gespecificeerd:
berekend verbruik: € 5.452,85
administratiekosten: € 260,00
kosten afsluiting binnen: € 45,60
vooronderzoekskosten: € 295,00
kosten werkzaamheden monteur: € 93,00
kosten werkzaamheden fraude-inspecteur:
€ 97,50
Totaal € 6.285,95
3.2.3.
[naam A] heeft verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.
In het tussenvonnis van 27 februari 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Het is niet duidelijk of een comparitie heeft plaatsgevonden. Bij de stukken bevindt zich geen proces-verbaal van deze comparitie en het bestreden eindvonnis vermeldt geen nadere processtukken.
3.3.2.
Bij eindvonnis van 5 juni 2013 heeft de kantonrechter de vorderingen van Enexis toegewezen. Samengevat oordeelde de kantonrechter daartoe als volgt. Op grond van een aantal feiten en omstandigheden, opgesomd in 3.4, waar tegenover [naam A] naar het oordeel van de kantonrechter te weinig heeft gesteld, heeft de kantonrechter het verweer van [naam A] dat niet hij maar [naam B] had moeten worden gedagvaard, gepasseerd. [naam A] is volgens de kantonrechter toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van zijn uit de overeenkomst met Enexis voortvloeiende verplichtingen en dient de ten gevolge daarvan door Enexis geleden schade te vergoeden. Die schade heeft de kantonrechter begroot op het gevorderde bedrag dat naar haar oordeel voldoende door Enexis is onderbouwd c.q. niet of onvoldoende door [naam A] weersproken.
3.4.1.
[naam A] heeft tijdig tegen dit eindvonnis hoger beroep ingesteld. [naam A] heeft drie grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot afwijzing van de vorderingen van Enexis, met (uitvoerbaar bij voorraad) veroordeling van Enexis in de kosten van beide instanties.
3.4.2.
De eerste grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [naam A] de in het bestreden vonnis onder 3.4 genoemde omstandigheden onvoldoende heeft weerlegd.
Met zijn tweede grief heeft [naam A] bezwaar gemaakt tegen het feit dat de kantonrechter bij de schadebegroting is uitgegaan van een verbruik van 43.208 kWh.
De derde grief is gericht tegen de toewijzing van de gevorderde overige kosten.
Zijn [naam A] en [naam B] dezelfde persoon? Grief 1.
3.5.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 3.9 overwogen dat in voldoende mate was komen vast te staan dat [naam A] ten tijde van de ontmanteling van de hennepkwekerij in de woning woonachtig was. Daaraan ligt het oordeel ten grondslag dat [naam A] en de door hem genoemde [naam B] één en dezelfde persoon zijn. Dat oordeel berust weer op de navolgende, onder 3.4 van het bestreden vonnis opgesomde feiten en omstandigheden:
“ a. blijkens de huurovereenkomst die [naam B] met ingang van 12 september 2002 heeft gesloten met WonenBreburg, heeft [naam B] dezelfde geboortedatum als [naam A] ;
b. op de huurovereenkomst staat als legitimatiebewijs vermeld het verblijfsdocument NLD [verblijfsdocumentnummer] ; het verblijfsdocument van [naam A] heeft dit nummer;
c. uit onderzoek van de politie in de eerst helft van het jaar 2009 blijkt dat [naam A] op dat moment de enige persoon was met geboortedatum [geboortedatum] 1980 die in het systeem van de vreemdelingenpolitie voorkwam; een persoon met de naam [naam B] kwam in dat systeem niet voor;
d. in heel Nederland komt in de gemeentelijke basisadministratie geen [naam B] met geboortedatum [geboortedatum] 1980 voor;
e. [naam B] is de voornaam van [naam A] ;
f. op de door [naam B] gesloten huurovereenkomst staat vermeld dat hij ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst woonachtig was op [het adres] te [plaats] ; [naam A] was op dat moment op dat adres woonachtig; voorts stond als een eerder woonadres vermeld [het adres] te [plaats] , het adres waar [naam A] sinds 8 december 1980 woonde en stond ingeschreven;
g. op de door [naam B] gesloten huurovereenkomst staat bij de persoonsgegevens het mobiele nummer dat blijkens onderzoek van de politie in de politiesystemen onder de personalia van [naam A] staat vermeld;
h. op de door [naam B] gesloten huurovereenkomst staat het bankrekeningnummer vermeld, dat bij [naam A] in gebruik is (geweest);
i. het bankrekeningnummer dat [naam A] bij het aangaan van de overeenkomst met de elektriciteitsleverancier heeft opgegeven als het zijne, is ook gebruikt voor een terugboeking, door Enexis, aan [naam B] ;
j. het handschrift van [naam A] bij zijn energie-aanvraag bij de energieleverancier vertoont sterke gelijkenis met het handschrift van [naam B] bij zijn energie-aanvraag bij de energieleverancier, hetgeen door de politie is bevestigd;
k. een omwonende van de woning, de heer [buurtbewoner] , heeft verklaard dat het naambordje [naam B] bij de voordeur hing in de periode waarvan [naam A] erkent dat hij in de woning woonachtig was;
l. de heer [buurtbewoner] heeft verklaard dat alleen [naam A] in de jaren voorafgaand aan januari 2009 boven hem heeft gewoond.”
3.5.2.
Blijkens de toelichting op grief 1 komt het standpunt van [naam A] hier op neer, dat hij betwist dat hij en [naam B] één en dezelfde persoon is. Hij heeft daartoe in hoger beroep het volgende aangevoerd. [naam B] is de woning in 2002 gaan huren maar is er toen niet gaan wonen. [naam A] is er toen gaan wonen en huurde van [naam B] onder, tot 2007. Toen is [naam A] verhuisd. Voor zover [naam A] weet is [naam B] toen in de woning gaan wonen. In elk geval heeft [naam B] vanaf 2007 de huurpenningen betaald. De getuige [buurtbewoner] heeft tijdens de strafzitting tegen [naam A] bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch een verklaring afgelegd en daarin zijn bij de politie afgelegde verklaring op een aantal punten genuanceerd. Daarom kan met zijn bij de politie afgelegde verklaring geen rekening worden gehouden. Dat [naam A] en [naam B] dezelfde geboortedatum hebben en dat de voornaam van [naam A] [naam B] is, zou op toeval kunnen berusten. Verder houdt [naam A] rekening met de niet ondenkbeeldige mogelijkheid dat [naam B] gegevens van [naam A] heeft gebruikt. Zou blijken dat [naam B] niet bestaat, dan betekent dat niet dat [naam A] zich voor [naam B] heeft uitgegeven, dat zou ook een derde kunnen zijn. De handschriften zijn niet door een expert bekeken en de handtekeningen vertonen geen gelijkenis. In de strafzaak is [naam A] in hoger beroep vrijgesproken. Nu niet 100 % zeker kan worden geconcludeerd dat [naam B] en [naam A] dezelfde persoon zijn, kan worden geconcludeerd dat Enexis de verkeerde persoon heeft gedagvaard.
3.5.3.
Enexis heeft nogmaals op de in 3.4 van het bestreden vonnis opgesomde feiten en omstandigheden gewezen. Enexis heeft er verder op gewezen dat [naam A] geen enkele verklaring geeft voor het feit dat bij het aangaan van de huurovereenkomst de historische adresgegevens van [naam A] zijn doorgegeven. Dat de handtekeningen op beide energieaanvragen van elkaar verschillen is niet vreemd, omdat het er juist op moest lijken dat het om twee verschillende personen ging. De handschriften op beide aanvragen vertonen echter sterke gelijkenis. Het is opmerkelijk dat [naam A] de door [buurtbewoner] bij het hof afgelegde verklaring niet over legt. [naam A] heeft te weinig gesteld tegenover de concrete aanwijzingen dat hij en [naam B] dezelfde persoon zijn, aldus Enexis.
3.5.4.
Het hof oordeelt als volgt.
Op Enexis rust de bewijslast van haar stelling dat [naam A] en [naam B] dezelfde persoon zijn. Zij heeft die stelling onderbouwd met een aantal feiten en omstandigheden die de kantonrechter in haar eindvonnis onder 3.4 (r.o. 3.5.1) heeft opgesomd. Van geen van die feiten of omstandigheden heeft [naam A] de juistheid betwist. Voorts heeft Enexis haar standpunt onderbouwd met stukken, zoals de huurovereenkomst, een proces-verbaal van de politie, energieaanvragen door [naam A] en [naam B] en de door de getuige [buurtbewoner] bij de politie afgelegde verklaring.
De daartegenover door [naam A] ingenomen stellingen zijn grotendeels suggestief van aard, hebben een hoog hypothetisch karakter en zijn te weinig concreet om als voldoende gemotiveerde betwisting te gelden. Zo geeft [naam A] geen enkele verklaring voor de vraag hoe ene [naam B] , met dezelfde geboortedatum als [naam A] , bij het aangaan van de huurovereenkomst (in 2002) kan hebben beschikt over het (nummer van het) verblijfsdocument van [naam A] , diens mobiele telefoonnummer, diens bankrekeningnummer en de gegevens van de adressen waarop [naam A] vanaf 1980 heeft gewoond. Daarvoor is de enkele door [naam A] bij de politie geopperde mogelijkheid “
misschien heeft [naam B] mijn rekeningnummer wel opgegeven bij het afsluiten van het huurcontract. Het was toch al de bedoeling dat ik het zou gaan onderhuren” in elk geval onvoldoende. Evenmin komt de stelling van [naam A] dat [buurtbewoner] “
zijn bij de politie afgelegde verklaringen op een aantal punten heeft genuanceerd”in de buurt van een voldoende gemotiveerde betwisting. [naam A] geeft op geen enkele wijze aan hoe of op welke punten [buurtbewoner] zijn bij de politie afgelegde verklaring dan zou hebben “
genuanceerd” en evenmin waaruit die nuance dan zou bestaan. Kennelijk in elk geval niet uit een intrekking of weerspreking van de door [buurtbewoner] bij de politie afgelegde verklaring.
Maar ook zonder de door [buurtbewoner] bij de politie afgelegde verklaring wijst alles er op dat [naam A] en [naam B] dezelfde persoon zijn en heeft [naam A] dit evenmin in hoger beroep voldoende gemotiveerd betwist. Bewijslevering is dan niet aan de orde.
Dat het hof in de strafzaak [naam A] van het telen van hennep en diefstel van energie heeft vrijgesproken ten slotte, bindt de civiele rechter niet, zoals ook al de kantonrechter terecht heeft geoordeeld.
Grief 1 slaagt niet.
Niet door de meter geregistreerd verbruik. 43.208 kWh? Grief 2.
3.6.1.
In eerste aanleg heeft [naam A] geen verweer gevoerd tegen de door Enexis becijferde hoeveelheid illegaal afgenomen energie. [naam A] wil dat alsnog in hoger beroep doen. Volgens hem kan op grond van de door Enexis aangevoerde feiten en omstandigheden niet worden geconcludeerd dat sprake is geweest van twee eerdere oogsten. [naam A] heeft zich daarbij beroepen op een uitspraak van de strafkamer van dit hof van 22 juli 2013. Verder is het volgens hem een feit van algemene bekendheid dat onderdelen voor een hennepkwekerij tweedehands worden gekocht, zodat het goed mogelijk is dat daarop reeds stof en kalk aanwezig waren bij aankoop. Verder gaat Enexis uit van een teeltperiode van acht weken, maar er zijn ook soorten hennep waarvan de teeltperiode langer is. Daarom kan niet zonder meer van acht weken worden uitgegaan. Subsidiair heeft [naam A] betoogd dat als al eerder is geteeld, Enexis haar stelling dat dat twee keer is geweest, onvoldoende heeft onderbouwd.
Hoogstens kan van illegaal afgenomen elektriciteit gedurende zes weken worden uitgegaan, omdat de planten bij aantreffen van de kwekerij deze leeftijd hadden, aldus [naam A] .
3.6.2.
Enexis heeft het volgende aangevoerd. Een hennepkwekerij is een afgesloten ruimte, om te voorkomen dat buiten die ruimte een hennepgeur waarneembaar is. De in de woning in de kwekerij aangetroffen hoeveelheid stof en kalk was van een zodanige omvang dat deze niet enkel van de aangetroffen teelt afkomstig kan zijn. Daarbij komt dat op de op de apparatuur aangetroffen stof geen vegen zichtbaar waren, die er wel zouden moeten zijn geweest indien de lampen verplaatst zouden zijn. Op de assimilatiekappen was echter een egale laag stof zichtbaar. Verder heeft Enexis gewezen op een koolstoffilter dat was verkleurd/vervuild behalve op de plek waarop de band zat waarmee de filter was opgehangen. De hoeveelheden kalk op het grondzeil en de waterslangen duiden volgens Enexis op meerdere eerdere oogsten. Datzelfde geldt voor de aangetroffen plantenresten, algenafzetting op het grondzeil en droogrekjes. Enexis heeft in dit verband gewezen op diverse van de hennepkwekerij gemaakte en overgelegde foto’s. Het is volgens haar geen feit van algemene bekendheid dat apparatuur voor een hennepkwekerij tweedehands wordt gekocht. Overigens kan een grondzeil hoe dan ook niet tweedehands worden gebruikt, omdat het door de kalkafzetting zou scheuren en dan is het, omdat het waterdicht moet zijn, niet meer bruikbaar. Enexis heeft verwezen naar jurisprudentie en aangevoerd dat [naam A] niet aan zijn verzwaarde stelplicht heeft voldaan. Dat Enexis van een teeltperiode van acht weken is uitgegaan, is alleen maar voordelig voor [naam A] : een langere teeltperiode brengt immers een hoger energieverbruik mee. Voor wat betreft de aangetroffen teelt is Enexis uitgegaan van de leeftijd van de aangetroffen planten, dus van zes weken, aldus Enexis.
3.6.3.
Het hof oordeelt als volgt.
De bewijslast van de omvang van de niet door de meter geregistreerde afgenomen elektriciteit berust volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv. in beginsel op Enexis. Daarnaast geldt in zaken als de onderhavige het volgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat in Nederland energie door middel van verrekening achteraf wordt betaald. Energieleveranciers en netwerkbedrijven maken hiertoe gebruik van (geijkte) meters waarmee de omvang van de energieafname in beginsel wordt bepaald. Deze meters scheppen daarmee een bewijsvermoeden ten gunste van de netwerkbedrijven en elektriciteitsleveranciers. In het geval dat, zoals hier, het enige controlemiddel van Enexis (de meetinrichting) niet meer betrouwbaar is ten gevolge van een illegale aftakking op de aansluitkabel vóór de kWh-meter en correcte meting dan onmogelijk is gemaakt, mag aan het bewijs van de omvang van de energieafname geen al te zware eisen worden gesteld en kan Enexis volstaan met het leveren van bewijs van feiten en/of omstandigheden die de afgenomen hoeveelheid energie voldoende aannemelijk maken.
Indien een gebruiker of degene op wiens naam de elektriciteitsmeter staat geregistreerd de aldus aannemelijk gemaakte energieafname betwist, zal deze daar concrete feiten en gegevens tegenover moeten stellen waaruit blijkt dat van een andere berekening moet worden uitgegaan. Stelt een afnemer of contractant onvoldoende concrete feiten en gegevens, dan blijft in situaties waarin de meter is gemanipuleerd de omstandigheid dat niet precies kan worden vastgesteld over welke periode is geteeld voor rekening en risico van de afnemer/contractant en wordt aan het leveren van tegenbewijs niet toegekomen, omdat niet aan de stelplicht is voldaan.
3.6.4.
Dat buiten de meter om stroom is afgenomen voor de teelt van hennep staat voldoende vast. Hetgeen [naam A] ten aanzien van de berekening door Enexis op basis van de laag stof, de vervuilde koolstoffilters, de kalkaanslag, de algenafzetting, de plantenresten en de droogrekjes ten verwere heeft gesteld, is beperkt tot algemene stellingen en betwistingen en tot speculaties die op geen enkele manier in concreet opzicht aannemelijk zijn gemaakt. Aan de hiervoor genoemde eis dat dergelijke verweren voldoende concrete feiten en gegevens moeten bevatten (die het voor Enexis mogelijk zouden maken om daar op haar beurt weer concreet op in te gaan) is dus niet voldaan. Het hof verwerpt daarom ook deze verweren in die zin, dat uit de aangetroffen materialen voldoende volgt dat aan de aangetroffen teelt minstens een eerdere teelt vooraf moet zijn gegaan.
3.6.5.
Het hof acht het daarbij voorshands echter niet aannemelijk dat aan de aangetroffen teelt
tweekweekrondes vooraf zijn gegaan en overweegt daartoe het navolgende.
Enexis heeft de berekening van de hoeveelheid stroom die buiten de meter om is afgenomen gebaseerd op de aangetroffen teelt en twee daaraan voorafgaande teeltperioden. Zij verwijst daartoe naar omstandigheden die ter plekke in de kwekerij zijn waargenomen. Deze waarnemingen zijn gedaan door een fraude-inspecteur die als medewerker in dienst is van Enexis. De juistheid van zijn aannamen vindt een bevestiging in de verklaring van [buurtbewoner] , afgelegd op 15 januari 2009 ten overstaan van de verbalisant [verbalisant] , waarin [buurtbewoner] opmerkt:
“Ik kan u verklaren dat ik regelmatig een zoemend geluid in de woning boven mij heb gehoord. Ik heb daar destijds mijn bovenbuurman op aangesproken. Hij zei tegen mij dat het van een apparaat kwam om de was te drogen. Ik heb daar verder geen aandacht aan besteed. Dit is ongeveer in juni/juli 2008 geweest. Kort daarna was het geluid een tijdje weg. Later is het geluid teruggekomen. Dat is nu ongeveer drie maanden geleden. Ik denk in oktober van afgelopen jaar. Daar moet ik wel bij zeggen dat ik vanaf die tijd het geluid vrijwel continu hoorde als ik thuis was.”
De waarneming van [buurtbewoner] laat zich zeer wel verklaren door de werking van de in de kwekerij aangetroffen ventilatie-installatie. Uit de verklaring van [buurtbewoner] volgt dat die installatie in elk geval vanaf oktober 2008 heeft gedraaid. Bij een inval op 7 januari 2009 is dat een periode van 14 weken. De bij de inval aangetroffen planten waren ongeveer zes weken oud. Aannemende dat een kweekronde 8 weken in beslag neemt, zou er dus – de verklaring van [buurtbewoner] volgend – slechts één kweekronde aan de aangetroffen teelt vooraf zijn gegaan.
3.6.6.
Uit de verklaring van [buurtbewoner] kan ook volgen dat de installatie al in juni/juli 2008 heeft gedraaid, maar omdat hij verklaart dat kort na zijn beklag bij [naam A] in die tijd het geluid verdween en het pas later, in oktober, terugkwam, is vooralsnog niet aannemelijk dat in de periode tussen juni/juli en oktober 2008 de kwekerij operationeel is geweest. Enkel en alleen een opmerking over stof- en kalkafzetting is dan naar het oordeel van het hof onvoldoende om aannemelijk te achten dat er aan de aangetroffen teelt twee kweekrondes vooraf moeten zijn gegaan. Het rapport van de fraude-inspecteur, waar deze opmerking aan is ontleend, heeft het hof niet bij de stukken aangetroffen, net zo min als het proces-verbaal dat de bevoegde opsporingsambtenaren hebben opgemaakt van het aantreffen van de kwekerij (met uitzondering van de eerste pagina). Om meer dan één voorafgaande kweekronde aannemelijk te achten is naar het oordeel van het hof enig steunbewijs bij voorkeur uit andere bron dan vanuit medewerkers van Enexis zelf nodig, zeker wanneer de stellingname van Enexis wordt betwist en zij na betwisting nalaat om in elk geval de onderliggende bescheiden (proces-verbaal van politie en/of rapportage van haar fraude-inspecteur) in het geding te brengen. Dat steunbewijs is in onvoldoende mate aanwezig.
3.6.7.
Voor wat betreft de door Enexis bij de schadeberekening in acht genomen duur van de teeltperiode ten slotte, overweegt het hof dat Enexis onweersproken heeft gesteld dat die duur in het voordeel van [naam A] is en dat ten aanzien van de aangetroffen teelt is uitgegaan van zes weken. Met inachtneming van één voorafgaande kweekronde, acht het hof voorshands aannemelijk dat gedurende een periode van 14 weken ten behoeve van een hennepkwekerij stroom buiten de meter om is afgenomen. In zoverre slaagt de tweede grief ten dele. Het hof zal Enexis bewijs opdragen van het feit dat nog een tweede eerdere kweekronde heeft plaatsgevonden. Indien Enexis afziet van het leveren van dat bewijs, dient zij een herberekening van haar schade in het geding te brengen op basis van de aanname dat aan de aangetroffen teelt één kweekronde vooraf is gegaan. Op dit punt zal elke verdere beslissing worden aangehouden.
Overige kosten. Grief 3.
3.7.1.
In eerste aanleg heeft [naam A] geen verweer tegen deze kosten gevoerd. In hoger beroep wenst hij dat alsnog te doen. Volgens [naam A] is niet gebleken dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De administratiekosten zijn niet gespecificeerd noch toegelicht. [naam A] betwist dat metingen zijn verricht. De vooronderzoekskosten zijn verder niet onderbouwd. [naam A] betwist dat ze nodig waren om vast te stellen dat van een schadeveroorzakend feit sprake was. De politie heeft dat uiteindelijk vastgesteld. Het gaat om kosten die gemaakt zijn om schade vast te stellen; kosten in verband met het opsporen van een strafbaar feit vallen daarbuiten, aldus [naam A] .
3.7.2.
Enexis heeft het volgende aangevoerd. In de inleidende dagvaarding is al uitvoerig uiteengezet dat en waarom deze kosten zijn gemaakt. Ook is daarbij toegelicht dat deze kosten conform het tarievenboek zijn en dat die kosten door de Dte (hof: Dienst Toezicht Energie) zijn goedgekeurd. Voor wat betreft de administratiekosten heeft Enexis voorts nog toegelicht dat zij ten gevolge van de enorme toename van het aantal fraudes met de elektriciteitsafname bij hennepkwekerijen genoodzaakt is geweest voor dit soort fraudes een afzonderlijke fraude-afdeling in het leven te roepen en dat de kosten van de medewerkers van deze afdeling worden omgeslagen naar rato van de omvang van de geconstateerde fraude. Verder wist [naam A] al uit zijn strafdossier dat er daadwerkelijk een tang-/netmeting is uitgevoerd, aldus Enexis. Zij verwijst daarbij naar het desbetreffende en overgelegde proces-verbaal van de politie.
3.7.3.
Het hof oordeelt als volgt.
In de inleidende dagvaarding heeft Enexis de hier aan de orde zijn kosten uitvoerig toegelicht. Uit die toelichting blijkt dat Enexis bij de schadeberekening in fraudegevallen als het onderhavige forfaitaire tarieven hanteert. Omdat in dit soort regelmatig voorkomende fraudegevallen door de netbeheerder steeds min of meer dezelfde werkzaamheden zullen moeten worden verricht om de situatie op het fraudeadres op te nemen en vervolgens te normaliseren, is het hof van oordeel dat deze werkwijze een aanvaardbaar uitgangspunt is bij de schadeberekening.
[naam A] heeft naar het oordeel van het hof de door Enexis gegeven toelichting op de kostenposten onvoldoende gemotiveerd betwist. Als voldoende gemotiveerde betwisting kan – in het licht van de door Enexis gegeven toelichting – in elk geval niet gelden de enkele stelling “
dat uit de dagvaarding niet blijkt dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt”en dat de administratiekosten niet zijn gespecificeerd noch toegelicht. Evenmin treft het verweer doel dat de vooronderzoekskosten verband houden met het opsporen van een strafbaar feit en daarom niet voor rekening van [naam A] kunnen komen. Uit de toelichting van Enexis en het door haar overgelegde proces-verbaal van de politie blijkt dat de fraude-inspecteur van Enexis op 7 januari 2009 (de dag van de ontmanteling van de hennepkwekerij) ter plaatse van de woning in de meterkast op de openbare weg met behulp van een ampèretang de kabels heeft doorgemeten. Aanleiding waren kennelijk de constateringen van de politie in december 2008 dat bij de woning vrijwel geen sneeuw op het dak bleef liggen en een vervolgens uitgevoerde zogenaamde warmtemeting, die positief bleek. De vervolgens door Enexis gemaakte kosten in verband met de uitgevoerde tangmeting zijn naar het oordeel van het hof redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 1 onder b BW) en komen voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het voorgaande kan grief 3 niet slagen.
3.8.
De slotsom is dat de zaak zal worden verwezen naar de rol voor uitlating zijdens Enexis over de vraag of zij het op te dragen bewijs kan en wil leveren. Mocht zij daartoe getuigen willen doen horen, dan dient zij op diezelfde rolzitting opgaaf te doen van het aantal getuigen en de verhinderdata van partijen, hun advocaten en de getuigen, waarna een dag en uur voor het te houden verhoor zullen worden bepaald. Mocht zij afzien van het leveren van bewijs, dan dient zij op diezelfde rolzitting bij akte een berekening in het geding te brengen van de afgenomen hoeveelheid stroom, gebaseerd op het verbruik gedurende de zes weken van de aangetroffen kweekronde en het verbruik voor één voorafgaande kweekronde van acht weken.
3.9.
Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
laat Enexis toe te bewijzen dat nog een tweede eerdere kweekronde vooraf is gegaan aan de teelt die in januari 2009 in het pand aan [het adres] te [plaats] is aangetroffen;
bepaalt, voor het geval Enexis bewijs door getuigen wil leveren, dat de getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.J.M. Cremers als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 6 januari 2015 voor:
opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest, dan wel, voor het geval Enexis afziet van het doen horen van getuigen:
voor het nemen van een akte zijdens Enexis, waarbij zij een berekening in het geding dient te brengen als vermeld in r.o. 3.8, waarna [naam A] een antwoord-akte zal kunnen nemen;
bepaalt dat, indien Enexis getuigen wenst te horen, de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Enexis in dat geval tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M.A. Wabeke en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 december 2014.