ECLI:NL:GHSHE:2014:492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2014
Publicatiedatum
25 februari 2014
Zaaknummer
HV 200.138.190-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in persoonsgegevens en de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van twee appellanten tegen de Coöperatieve Rabobank en Rabobank Nederland, waarbij de appellanten verzoeken om inzage in hun persoonsgegevens op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De zaak is ontstaan na een verzoek van de appellanten aan de Rabobank om hen te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens, inclusief een volledig overzicht van deze gegevens. De Rabobank heeft hierop gedeeltelijk gereageerd, maar de appellanten waren van mening dat niet aan hun verzoek was voldaan. De rechtbank heeft in eerste aanleg een beschikking gegeven waarin enkele verzoeken van de appellanten zijn toegewezen, maar andere verzoeken zijn afgewezen, met name die betreffende interne notities van de bank. De appellanten zijn het niet eens met deze beslissing en hebben hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zijn de appellanten en vertegenwoordigers van de Rabobank gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de kern van het geschil draait om de vraag in hoeverre de door de appellanten verzochte gegevens onder de Wbp vallen en of de Rabobank zich kan beroepen op uitzonderingsgronden van deze wet. Het hof heeft ook verwezen naar relevante Europese jurisprudentie en heeft besloten om de beslissing in deze zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over vergelijkbare kwesties. De zaak is pro forma aangehouden tot 21 augustus 2014, waarbij partijen de gelegenheid krijgen om hun standpunten aan te passen aan de uitkomst van de Europese uitspraak.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 februari 2014
Zaaknummer: HV 200.138.190/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/04/118985 / HA RK 12-147 en
C/04/118986 / HA RK 12-148
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
[appellant 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] ,
advocaat: mr. W.M.J. Saes,
tegen
Coöperatieve Rabobank [regio] U.A.,
gevestigd en (mede) kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1] ,
en
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] en (mede) kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: respectievelijk Rabobank [regio] en Rabobank Nederland, tezamen: de Rabobank,
advocaat: mr. S. Brenninkmeijer.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij (herzien) beroepschrift met producties, bij het hof binnengekomen op 28 november 2013, hebben [appellanten] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en hun inleidende verzoeken alsnog toe te wijzen, met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten in beide instanties, een en ander, voor zover de wet zulks toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2.
De Rabobank heeft een verweerschrift ingediend, bij het hof binnengekomen op 13 januari 2014. In principaal appel concludeert de bank tot bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep. In voorwaardelijk incidenteel appel concludeert de bank tot vernietiging van die beschikking, waarbij [appellanten] alsnog niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden in hun vorderingen, althans de verzoeken van [appellanten] afgewezen dienen te worden.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de heer [appellant 1] ;
  • de heer [appellant 2] ;
  • mr. Saes, advocaat van [appellanten] ;
  • mevrouw [kredietbeoordelaar] , kredietbeoordelaar zakelijk bij Rabobank [regio] ;
  • de heer [accountmanager bijzonder beheer] , accountmanager bijzonder beheer bij Rabobank Nederland;
  • de heer mr. [adjunct directeur juridische zaken] , adjunct directeur juridische zaken bij Rabobank Nederland;
  • mr. Brenninkmeijer, advocaat van de Rabobank.
Mevrouw [kredietbeoordelaar] heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij gemachtigd is om namens Rabobank [regio] het woord te voeren.
De heer [accountmanager bijzonder beheer] en de heer [adjunct directeur juridische zaken] hebben ten aanzien van Rabobank Nederland ter zitting in hoger beroep desgevraagd hetzelfde verklaard.
Dienaangaande zijn door mr. Brenninkmeijer machtigingen overgelegd.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in dit hoger beroep, samengevat, om het volgende.
3.2.
[appellanten] bankieren al jaren bij de Rabobank.
3.3.
Bij brief van 20 augustus 2012 hebben [appellanten] Rabobank Nederland verzocht hen mee te delen of Rabobank Nederland hun persoonsgegevens heeft verwerkt, en zo ja, hen daarvan een volledig overzicht te geven.
In ieder geval – zo geven [appellanten] in genoemde brief aan – wordt gedoeld op de navolgende gegevens:
  • de complete dossiers van [appellanten] ;
  • kopie van bankovereenkomsten en algemene bankvoorwaarden;
  • cliëntenprofielen;
  • inventarisatie van kredietwaardigheid;
  • bandopnamen van gevoerde telefoongesprekken;
  • schriftelijke uitwerkingen van gevoerde telefoongesprekken;
  • interne fiatteringsstukken, waaronder ook te verstaan fiatteringen door de kredietcommissie en/of andere personen binnen de bank, en dergelijke;
  • bankafschriften en -overzichten;
  • en alle overige documenten en informatie die op [appellanten] van toepassing zijn.
[appellanten] verzoeken Rabobank Nederland de hierboven genoemde gegevens binnen vier weken na 20 augustus 2012 aan hen te verstrekken door middel van afgifte van afschriften, kopieën of uittreksels daarvan.
Daarnaast verzoeken [appellanten] Rabobank Nederland hen binnen de gestelde termijn te informeren over het doel waarmee de genoemde gegevens van [appellanten] door Rabobank Nederland zijn c.q. worden verwerkt, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Ter onderbouwing van hun verzoeken doen [appellanten] een beroep op artikel 35, eerste en tweede lid van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), alsmede op artikel 7.1.1. van de Gedragscode verwerking persoonsgegevens financiële instellingen (hierna: de Gedragscode).
3.4.
Aan Rabobank [regio] hebben [appellanten] op 20 augustus 2012 een brief met dezelfde inhoud verzonden.
3.5.
Op 14 september 2012 heeft Rabobank [regio] een deel van de informatie waar in de brief van [appellanten] van 20 augustus 2012 om is gevraagd, aan [appellanten] verstrekt. De betreffende stukken zijn afgeleverd ten kantore van de advocaat van [appellanten] Een inventarislijst van de verstrekte stukken is als productie 4 bij de verweerschriften in eerste aanleg overgelegd.
In de begeleidende brief van 12 september 2012 wordt aangegeven dat op verzoek van [appellanten] alsnog de navolgende stukken aan [appellanten] verstrekt kunnen worden:
- de (concept-)jaarcijfers van de B.V.’s van [appellanten] van 2005 t/m 2011 voor zover ontbrekend in de administratie van [appellanten] ;
- de dagafschriften van de rekeningen genummerd [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] voor zover ontbrekend in de administratie van [appellanten] ;
- de bijlagen bij de door Rabobank [regio] op 6 oktober 2011 van Arvalis ontvangen brief (deze brief is bij de stukken gevoegd);
- alsmede de producties behorende bij het conservatoir bewijsbeslag dat op 17 augustus 2012 in opdracht van [appellanten] is gelegd onder Rabobank [regio] .
Voorts wordt in de brief aangegeven dat de algemene bankvoorwaarden 2006 en 2008 direct
na ontvangst daarvan van Rabobank Nederland aan [appellanten] zullen worden verstrekt.
Ten slotte wordt in de brief aangegeven:
“De stukken die betrekking hebben op interne
gedachtenvorming zijn niet bijgesloten.
Er zijn geen bandopnamen van gevoerde telefoongesprekken.”
3.6.
Bij brief van 14 september 2012 aan (de advocaat van) [appellanten] heeft Rabobank Nederland als volgt gereageerd op de brief d.d. 20 augustus 2012 van de zijde van [appellanten] :
“(…) Rabobank Nederland heeft geen gegevens van of omtrent uw cliënten die Rabobank [regio] niet heeft. Met de informatie die Rabobank [regio] u zal doen toekomen heeft u ook alle informatie omtrent uw cliënten die bij Rabobank Nederland aanwezig is. Met andere woorden, met de informatie die u van Rabobank [regio] ontvangt heeft ook Rabobank Nederland aan haar informatieplicht voldaan.”
3.7.
Bij brief van 24 september 2012 aan Rabobank [regio] hebben [appellanten] zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de bank niet (volledig) heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 35 Wbp en/of artikel 7.1.1. Gedragscode. [appellanten] hebben Rabobank [regio] in deze brief nogmaals verzocht, en voor zover nodig gesommeerd, de door [appellanten] gevraagde informatie in complete vorm binnen twee weken na 24 september 2012 aan [appellanten] ter beschikking te stellen.
3.8.
Op 5 oktober 2012 heeft Rabobank [regio] een groot aantal stukken, voorzien van een begeleidend schrijven van dezelfde datum laten bezorgen ten kantore van de advocaat van [appellanten] Een lijst van deze stukken, opgesteld door de advocaat van [appellanten] is als productie 5 bij de inleidende verzoekschriften overgelegd.
3.9.
[appellanten] hebben geconstateerd dat de Rabobank niet integraal heeft voldaan aan de zijdens [appellanten] bij brieven van 20 augustus 2012 gedane verzoeken.
3.10.
Bij verzoekschrift d.d. 16 oktober 2012 hebben [appellanten] de rechtbank verzocht Rabobank [regio] te veroordelen:
A. om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, een volledig overzicht van de persoonsgegevens (een lijst van alle informatiedragers zoals niet limitatief brieven, rapporten, overzichten, notities, deskundigenberichten, telefoonnotities, e-mailberichten enzovoorts), een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens kenbaar te maken in een schriftelijke mededeling;
om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, kopieën en/of afschriften en/of uittreksels te verstrekken van alle bescheiden waarop de persoonsgegevens van [appellanten] en/of hun vennootschappen voorkomen, waaronder in elk geval (niet limitatief) begrepen:
1. de complete dossiers van [appellanten] ;
2. kopieën van bankovereenkomsten;
3. cliëntenprofielen;
4. inventarisatie van kredietwaardigheid;
5. bandopnamen van met [appellanten] gevoerde telefoongesprekken;
6. transcripties van met [appellanten] gevoerde telefoongesprekken;
7. interne fiatteringsstukken, waaronder ook te verstaan fiatteringen door de kredietcommissie en/of andere personen binnen de bank, en dergelijke;
8. bankafschriften en -overzichten;
9. stukken die betrekking hebben op interne gedachtenvorming;
10. persoonsgegevens van strafrechtelijke aard;
11. de bijlagen die in de diverse Krediet commissie verslagen worden genoemd maar niet waren bijgesloten;
12. de contacten tussen Rabobank [regio] en de AID en/of het Openbaar Ministerie (waaronder mr. [bertrokkene] ), waaraan in de ontvangen gegevens wordt gerefereerd, maar die niet zijn bijgesloten;
13. de besluitvorming alsmede aanverwante gegevens omtrent de verhoging van de CDD status, de daartoe gebruikte informatie, de eventuele verlaging van de status en de in dat kader toegepaste overwegingen en besluitvormingen;
14. verslaglegging in interne registers (waaronder het incidentenregister) en externe registers (waaronder EVA);
15. verslaglegging van de afwerking van de in december 2007 gesloten overeenkomst inzake de verhoging van de financiering naar € 20.000.000,-, de verslaglegging van het bezoek van de bank aan Polen etc.;
16. e-mailverkeer: intern en extern.
om aan [appellanten] binnen 14 dagen na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, althans een door de rechtbank te bepalen redelijke termijn, schriftelijk mede te delen of [appellanten] en/of hun vennootschappen betreffende persoonsgegevens uit het bestand aan derden zijn verstrekt, en zo ja, aan wie;
tot betaling van een dwangsom van € 10.000,- per dag, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom, voor iedere dag of deel daarvan dat Rabobank [regio] met de gehele of gedeeltelijke nakoming van een van de onder A tot en met C verzochte bevelen in gebreke blijft;
in de kosten van het onderhavige geding.
3.11.
Een tegen Rabobank Nederland gericht verzoekschrift met dezelfde inhoud is door [appellanten] (eveneens) op 16 oktober 2012 bij de rechtbank ingediend.
3.12.
De verzoekschriften zijn door de rechtbank geregistreerd onder de zaaknummers C/04/118985 / HA RK 12-147 en C/04/118986 / HA RK 12-148. Gezien de verknochtheid van de beide zaken heeft de rechtbank op verzoek van Rabobank Nederland de zaken gevoegd, teneinde deze gezamenlijk te behandelen en daarop gezamenlijk te beslissen.
3.13.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank:
- het verzochte onder A. toegewezen voor zover het geen persoonsgegevens en informatiedragers betreft die dienen te worden aangemerkt als interne notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers van de verantwoordelijke bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad;
- de verzoeken onder B. onder 2 en 3 (kopieën van de bankovereenkomsten en de cliëntenprofielen) toegewezen voor zover het identificeerbare gegevens betreft met betrekking tot [appellanten] en het overige onder B. verzochte afgewezen;
- het verzochte onder C., D. en E. afgewezen;
- de kosten van de procedure gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.14.
De Rabobank heeft tijdig aan deze veroordelingen voldaan.
3.15.
[appellanten] kunnen zich met de beslissing van de rechtbank niet verenigen en zij zijn hiervan tijdig in hoger beroep gekomen.
3.16.
Voor de inhoud van de grieven en de toelichting daarop verwijst het hof naar het beroepschrift.
3.17.
Het hof overweegt het volgende.
3.17.1.
De Wbp strekt tot uitvoering van onder meer artikel 10 Grondwet en Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en moet conform deze richtlijn worden uitgelegd (hierna: de Richtlijn).
3.17.2.
De Wbp is van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, alsmede de niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand als bedoeld in artikel 1, onder c, Wbp zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen (artikel 2 Wbp).
3.17.3.
Artikel 35, eerste lid Wbp bepaalt dat degene op wie een persoonsgegeven betrekking heeft (de betrokkene) het recht heeft zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen te wenden tot degene die verantwoordelijk is voor de verwerking van persoonsgegevens (de verantwoordelijke) met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt.
3.17.4.
Artikel 35, tweede lid Wbp bepaalt dat indien gegevens als bedoeld in het eerste lid van dat artikel worden verwerkt, de mededeling van de verantwoordelijke een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens dient te bevatten.
3.17.5.
Ingevolge artikel 43, onder e, Wbp kan de verantwoordelijke artikel 35 Wbp buiten toepassing laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
3.17.6.
Het hof constateert op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep dat partijen – zakelijk weergegeven – in de kern het navolgende verdeeld houdt:
 In hoeverre vallen de door [appellanten] verzochte gegevens, waaronder de interne notities van medewerkers van de Rabobank, onder het bereik van de Wbp?
 Kan de Rabobank zich met succes op de in artikel 43, onder e, Wbp genoemde uitzonderingsgrond beroepen?
3.17.7.
Ter onderbouwing van hun respectieve standpunten ter zake hebben beide advocaten – mr. Brenninkmeijer in haar verweerschrift in hoger beroep en mr. Saes in zijn ter zitting in hoger beroep voorgedragen pleitnota – een beroep gedaan op de conclusie van Advocaat-Generaal E. Sharpston van 12 december 2013 in gevoegde zaken C-141/12 (Y.S. tegen Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel) en C-372/12 (Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel tegen M. en S.).
3.17.8.
De kern van de zaak die heeft geleid tot de aangehaalde conclusie is als volgt. Y.S., M. en S. zijn vreemdelingen die ieder een vergunning tot verblijf in Nederland hebben aangevraagd. De aanvraag van Y.S. werd afgewezen, terwijl die van M. en van S. werden toegewezen. Allen doen een beroep op het Unierecht om inzage te verkrijgen in een door een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst opgesteld document (de ‘minuut’) dat een juridische analyse omvat in de vorm van intern advies over de verlening van een verblijfsvergunning. Zij betogen dat de juridische analyse als persoonsgegeven valt aan te merken zodat zij volgens het Unierecht gerechtigd zijn tot toegang tot de minuut. De door Y.S., M. en S. ingediende verzoeken om inzage in de minuut zijn door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (hierna: de minister) afgewezen. Tegen de ongegrond verklaring van het daartegen gerichte bezwaar, hebben Y.S., M. en S. beroep ingesteld. Alvorens te beslissen op het beroep van Y.S., heeft de rechtbank Middelburg een vijftal prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof van Justitie). Het beroep van M. en het beroep van S. tegen de ongegrond verklaring van het bezwaar dat door M. en door S. is ingesteld tegen de afwijzing van hun respectieve verzoeken om inzage in de minuut, is gegrond verklaard. Tegen beide uitspraken is door de minister hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, die een zestal prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd.
3.17.9.
Samengevat en voor zover hier van belang komen de gestelde prejudiciële vragen erop neer
- of een juridische analyse, zoals neergelegd in een ‘minuut’, kan worden aangemerkt als een persoonsgegeven in de zin van artikel 2, onder a, van de Richtlijn;
- als dat het geval is, of er volgens artikel 12 (aanhef en onder a, tweede streepje) van de Richtlijn een recht bestaat op een afschrift van stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt of dat voldoende is dat een volledig overzicht in begrijpelijke vorm wordt verstrekt van de persoonsgegevens die in de desbetreffende stukken zijn verwerkt;
- of tot de bescherming van rechten en vrijheden van anderen in de zin van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g van de Richtlijn ook het belang van een interne ongestoorde gedachtewisseling binnen de betrokken (overheids)instantie hoort.
3.17.10.
Het hof ziet in de relevantie van het vorenstaande voor de (beslissing in de) onderhavige zaak en het expliciete beroep dat door de beide raadslieden van partijen op de conclusie van de Advocaat-Generaal is gedaan ter onderbouwing van hun respectieve standpunten, aanleiding om de beslissing ten aanzien van de verzoeken van [appellanten] zes maanden pro forma aan te houden en wel tot 21 augustus 2014, in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie in gevoegde zaken C-141/12 en C-372/12. Het hof is uit ambtshalve navraag gebleken dat de verwachting bestaat dat het Hof van Justitie binnen een termijn van vier maanden uitspraak zal doen.
3.17.11.
De raadslieden van partijen wordt verzocht om tijdig vóór de genoemde pro forma datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van hun reactie op voormelde uitspraak van het Hof van Justitie in relatie tot hun standpunten in de onderhavige zaak, onder toezending van een afschrift daarvan aan de raadsman/-vrouw van de wederpartij. Voorafgaand aan de datum van 21 augustus 2014 dienen partijen ook hun verhinderdata voor de periode september tot en met november 2014 aan de griffie van het hof op te geven. Het hof zal na ontvangst van de berichten van de raadslieden van partijen een voortgezette mondelinge behandeling bepalen. Indien het Hof van Justitie niet binnen de termijn van vier maanden uitspraak doet en partijen daardoor niet in staat zijn tijdig de hiervoor genoemde reacties te doen toekomen, dienen partijen het hof daaromtrent te informeren en zal op 21 augustus 2014 een nieuwe termijn worden bepaald.
3.17.12.
Gezien het vorenstaande zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
stelt partijen in de gelegenheid om zich uit te laten op de wijze en met inachtneming van de termijnen als hiervoor onder 3.17.11. opgenomen;
houdt iedere verdere beslissing aan tot
PRO FORMA 21 augustus 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.M. Pols, L.Th.L.G. Pellis en G. Feddes en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2014.