2.5.Van het boekenonderzoek is een rapport opgemaakt op 10 oktober 2011 (hierna: het rapport). In het rapport is de reikwijdte van het onderzoek omschreven als volgt:
‘De reikwijdte van het onderzoek is het beoordelen van de aangiften inkomstenbelasting over de periode 2008 en het vaststellen van het inkomen in de jaren 2009 en 2010 en het beoordelen van de aangiften omzetbelasting over de periode 2008 tot en met 2010.
De aangiften worden beoordeeld op juistheid en volledigheid.’
In het rapport is vermeld, dat belanghebbende niet alle bescheiden van kosten, inkopen en verkopen heeft bewaard. In het rapport is vermeld, dat de ontvangsten en uitgaven werden bijgehouden op kasbladen, maar dat bankstortingen en opnames niet werden geboekt. In het rapport is vermeld dat een reconstructie van de kasstromen leidt tot negatieve kassen, en dat de hoogste negatieve kas in 2008, 2009 en 2010 uitkomt op respectievelijk € 22.007,18, € 99.058,82 en € 117.031,04. Een bedrag aan inkopen van € 57.500 alsmede het daarop betrekking hebbende bedrag van verkopen van € 66.800 zijn niet in de administratie verwerkt. Van een aantal inkopen is de verkoopopbrengst niet in de administratie verwerkt. Van een verkoop is de daarop betrekking hebbende inkoop niet verwerkt. Contante stortingen door belanghebbende bij onder andere [D] en [E] B.V. zijn niet in de administratie verwerkt. Met betrekking tot in de administratie opgenomen inkoopverklaringen is in het rapport, voor zover te dezen van belang, het volgende vermeld:
‘Beoordeling van de inkoopverklaringen:
de regiopolitie Brabant-Noord heeft de heer [F] gehoord in het kader van een aantal inkoopverklaringen die in de administratie van belastingplichtige [belanghebbende] zijn aangetroffen.
Op deze inkoopverklaringen gedagtekend 02-12-2009, 15-04-2010 en 17-04-2010 staat dat [F] verklaart aan [C] goud te hebben verkocht. De heer [F] verklaart dat hij nooit (sloop)goud aan [belanghebbende] heeft verkocht.
De heer [F] is door ons op 06 juli 2011 gehoord inzake de verkopen aan belastingplichtige. De heer [F] verklaarde ook tegenover ons dat hij nooit aan [belanghebbende] heeft geleverd. De heer [F] verklaarde dat hij een vaste afnemer heeft voor zijn goud.
De regiopolitie Brabant-Noord heeft de heer [G], [a-straat] 139 te [H] gehoord onder andere naar aanleiding van een inkoop verklaring in de administratie van [C]. Op deze inkoopverklaring staat dat [J] 81 gram 14k goud aan [C] heeft verkocht. De heer [G] verklaarde nooit goud aan [C] nog aan [belanghebbende] te hebben verkocht.
Door ons zijn nog een aantal cliënten van belastingplichtige gehoord.
Twee daarvan verklaarden inderdaad te hebben geleverd aan belastingplichtige maar wisten niet meer hoeveel en wat exact.
Ter aanvulling deze twee cliënten hebben/hadden een zakelijke relatie met belastingplichtige.
Van een cliënt van belastingplichtige is een deel van de administratie opgevraagd; daaruit blijkt dat maar een deel van zijn verkopen aan [belanghebbende] in administratie zijn geboekt. Later is de adviseur van deze belastingplichtige met een verklaring gekomen dat de resterende verkoop aan [belanghebbende] vanuit privé is gedaan.
Verder is nog een cliënt bezocht en deze bleek noch belastingplichtige noch de handelsnaam [C] van belastingplichtige te kennen.
Het opvallende aan de inkoopverklaringen is dat de op deze verklaringen vermelde namen en adressen vaak niet overeenkomt met de namen en adressen zoals die voorkomt in de administratie van de belastingdienst. De administratie van de belastingdienst is gekoppeld aan de Gemeentelijke Basis Administratie.
Het opvallende aan de verkoopfacturen is dat nooit een naam of adres van de kopende partij wordt vermeld.
Op verzoek van ons is door de belastingdienst in België een onderzoek ingesteld naar leveringen door Belgische ondernemers aan [C] en of [belanghebbende]. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat geen van deze ondernemers ooit aan [C] en of [belanghebbende] hebben geleverd.
Volgens het proces verbaal van politie blijkt dat [belanghebbende] bij diverse ondernemingen contant geld op de bankrekening van die ondernemingen heeft laten storten om vervolgens via een "u bocht constructie" het geld via de bankrekening van de betreffende onderneming op de bankrekening van belastingplichtige over te maken.
Ten aanzien van de inkoop van de [auto] met kenteken [kenteken] zit een inkoopverklaring gedagtekend 02-09-2010 op naam van [K], [b-straat] 840. [K] verklaart de auto te hebben verkocht aan [C] voor € 12.000. Bijzonder aan deze transactie is dat de BPM op 23 augustus 2010 middels een pintransactie door belastingplichtige is betaald. Volgens de collega van de douane is de aangifte gedaan door [belanghebbende] en zou een aankoopbewijs zijn getoond waaruit zou blijken dat € 13.817 voor de auto is betaald.’