7.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] voert een tegel-, voeg- en afbouwbedrijf. Hij is de vader van [geïntimeerde 2].
In 2003 is [geïntimeerde 2] gehuwd met [geïntimeerde 1].
Aanvankelijk woonden [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] in een woning te [plaats] in België. Voordat zij in deze woning zijn gaan wonen heeft [appellant] in 2001/2002 werkzaamheden aan deze woning verricht.
Medio 2005 hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] een bouwperceel gekocht gelegen aan [het adres] in [plaats]. Dit perceel is op 11 juli 2005 aan hen geleverd.
[geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] hebben [appellant] ingeschakeld voor de bouw van een cascowoning op dit perceel. De bouw is gestart in maart 2006.
In januari 2007 is de woning in [plaats] verkocht en geleverd aan een derde. Tot die tijd hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] samengewoond in deze woning.
Sinds februari 2007 wonen zij feitelijk gescheiden van elkaar.
Zowel voor de woning in [plaats] als voor de woning in [plaats] heeft [appellant] kosten bij [geïntimeerde 2] en bij [geïntimeerde 1] in rekening gebracht.
Daartoe heeft hij de volgende facturen naar [geïntimeerde 1] gestuurd (prod. 1 t/m 5 inl. dagv.):
Factuurnr. 200702, gedateerd februari 2007 € 28.734,95
Factuurnr. 2009011, gedateerd september 2009 € 26.687,29
Factuurnr. 2009012, gedateerd september 2009 € 79.917,87
Factuurnr. 2009013, gedateerd 28 september 2009 € 62.925,00
Factuurnr. 2009014, gedateerd september 2009 € 7.184,72
De eerste factuur heeft betrekking op de woning in [plaats] en de overige facturen zien op de woning in [plaats].
De hiervoor onder 1 t/m 3 vermelde facturen heeft [geïntimeerde 1] in september 2009 van
[appellant] ontvangen. De onder 4 en 5 vermelde facturen heeft [geïntimeerde 1] rond
februari 2011 van [appellant] ontvangen.
Naast de bedragen die bij bovengenoemde facturen in rekening zijn gebracht, heeft
[appellant] nog een nota van ene [naam] ad € 5.904,90 ter zake de woning in [plaats] doorbelast aan [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1]. In totaal heeft [appellant] aldus € 211.354,73 bij [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] in rekening gebracht.
Op 24 februari 2010 heeft er op het kantoor van [appellant] een bespreking plaatsgevonden tussen [appellant], [geïntimeerde 1] en de boekhouder van [geïntimeerde 1], de heer [de boekhouder]. Daarbij zijn bovenstaande facturen besproken, met uitzondering van de facturen ad € 62.925,00 en € 7.184,72 die [geïntimeerde 1] toen nog niet had ontvangen van [appellant].
In maart 2010 hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de woning in [plaats] tegen een koopprijs van € 645.000,00 geleverd aan een derde. Uit de koopprijs hebben zij hun hypothecaire schuld voldaan. Daarna resteerde nog een bedrag van € 389.823,23. Dit bedrag hebben [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] bij de notaris in depot laten storten, omdat zij nog geen overeenstemming hadden bereikt over de verdeling van hun huwelijks-goederengemeenschap.
Bij beschikking van 15 februari 2011 is de echtscheiding tussen [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] uitgesproken. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Op 27 september 2011 heeft de notaris, met toestemming van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1], uit het depot een bedrag van € 119.237,79 betaald aan [appellant].
7.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd, samengevat, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te veroordelen tot betaling van:
- € 98.655,15 in hoofdsom;
- € 1.785,00 aan buitengerechtelijke kosten;
- de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de oorspronkelijke hoofdsom ad
€ 217.892,94 vanaf – zo begrijpt het hof – 1 september 2009,
een en ander met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
7.2.2.Aan zijn vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat hij met [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] is overeengekomen dat hij op het perceel in [plaats] voor hen een cascowoning zou bouwen. Daarbij is afgesproken dat zowel de materiaalkosten als het arbeidsloon bij hen in rekening zouden worden gebracht, alles tegen een sterk gereduceerd tarief. Nog voordat de cascowoning klaar was, meldde [geïntimeerde 1] te willen gaan scheiden. Vervolgens heeft [appellant], terwijl de echtscheidingsprocedure al in gang was gezet, op verzoek van [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de woning volledig afgewerkt, zodat de woning meer zou opbrengen bij verkoop.
Na afronding van zijn werkzaamheden heeft [appellant] zijn materiaalkosten en arbeidsloon bij [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] in rekening gebracht. In totaal zijn zij € 217.892,94 aan hem verschuldigd. Dit bedrag betreft het gefactureerde totaalbedrag van € 211.354,73. Daarbij dient de factuur van € 79.917,87 nog te worden gecorrigeerd, omdat op die factuur ten onrechte een winstopslag van 10% is opgenomen en geen 19% btw. Na correctie bedraagt deze factuur € 86.456,60.
Op de verschuldigde hoofdsom ad € 217.892,94 strekt in mindering het op 27 september 2011 uit het depot betaalde bedrag van € 119.237,79. Hierdoor resteert nog een door [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] te betalen bedrag van € 98.655,15. Daarnaast zijn zij wettelijke rente verschuldigd over de oorspronkelijke hoofdsom ad € 217.892,94 vanaf 1 september 2009, dit alles aldus [appellant].
7.2.3.[geïntimeerde 2] heeft erkend dat [appellant] in opdracht van haar en [geïntimeerde 1] de woning in [plaats] volledig heeft afgewerkt en dat de door [appellant] in verband daarmee gefactureerde bedragen (inclusief voormelde correctie) juist zijn.
7.2.4.[geïntimeerde 1] heeft de vordering gemotiveerd bestreden. Kort samengevat heeft hij het volgende aangevoerd. [geïntimeerde 2] heeft begin februari 2007 aan [geïntimeerde 1] te kennen gegeven te willen scheiden en kort daarna zijn zij ieder een eigen huishouding gaan voeren. Vervolgens hebben zij met elkaar afgesproken dat aan [geïntimeerde 2] zou worden toegescheiden de door haar gekochte en bewoonde woning aan [het adres] te [plaats] en aan [geïntimeerde 1] het onderhavige perceel te [plaats]. Op dat moment was [geïntimeerde 1] al begonnen met de bouw van de woning op het perceel waarbij hij werd geholpen door [appellant]. [geïntimeerde 1] en [appellant] hebben de woning samen casco gebouwd en er is nooit afgesproken dat [geïntimeerde 1] manuren aan [appellant] zou vergoeden. Integendeel, afgesproken was dat [appellant] zijn uren niet in rekening zou brengen. Nadat de cascowoning gereed was, heeft [appellant] geen althans geen noemenswaardige werkzaamheden meer verricht. De afwerking van de woning is volledig verricht door [geïntimeerde 1] zelf en door hem ingeschakelde personen, aldus nog steeds [geïntimeerde 1].
Kennelijk stelt [geïntimeerde 1] dat hij en [geïntimeerde 2] in totaal € 119.237,79 aan [appellant] verschuldigd waren, welk bedrag op 27 september 2011 uit het depot is voldaan. Dit bedrag ziet volgens [geïntimeerde 1] op factuurnr. 2009011 ad € 26.687,29, factuurnr. 2009012 die na correctie € 86.456,60 bedraagt, en op de nota van [naam] ad € 5.904,90 (vgl. prod. 7 inl. dagv.). [geïntimeerde 1] betwist de drie factuurbedragen verschuldigd te zijn waarvan [appellant] in rechte betaling vordert, evenals de gevorderde wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten.
7.2.5.Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] veroordeeld om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 15.475,93 in hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 juli 2012, en voor het overige heeft de rechtbank de vordering van [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd. Daartoe overwoog de rechtbank, kort weergegeven, dat de vordering van
[appellant] ter zake de factuur ad € 28.734,95 moet worden afgewezen, omdat deze vordering is verjaard. De vordering van [appellant] betreffende factuur € 62.925,00 is jegens [geïntimeerde 1] toewijsbaar ten aanzien van de daarop vermelde materiaalkosten ad € 9.165,00, omdat hij de vordering op dit punt onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De vordering van [appellant] moet echter worden afgewezen voor zover betrekking hebbende op de bij deze factuur in rekening gebrachte manuren ad € 53.760,00, omdat hij zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bouw van de woning in de familiesfeer heeft plaatsgevonden zodat het niet voor de hand ligt dat manuren zijn verschuldigd, en dat ook op de overige facturen nooit manuren zijn doorberekend.
De vordering van [appellant] ter zake de factuur ad € 7.184,72 heeft de rechtbank jegens [geïntimeerde 1] toewijsbaar geacht ten aanzien van de op de factuur vermelde – en door [geïntimeerde 1] ter comparitie erkende – posten ‘Profshop’ ad € 370,99 en de – onvoldoende gemotiveerd betwiste – post ‘Raab Karcher diverse facturen’ ad € 5.939,94. Voor het overige, dat wil zeggen voor wat betreft de op de factuur vermelde posten ‘Bouwmaat’ van € 470,44,
€ 281,41 en € 121,94, oordeelde de rechtbank dat de vordering van [appellant] als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
De rechtbank heeft de vordering van [appellant] ook jegens [geïntimeerde 2] toewijsbaar geacht tot een bedrag van € 15.475,93. Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat [geïntimeerde 2] de vordering van [appellant] heeft erkend voor zover zij en [geïntimeerde 1] samen gehouden zouden zijn deze vordering te voldoen.