ECLI:NL:GHSHE:2014:4651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 november 2014
Publicatiedatum
11 november 2014
Zaaknummer
HD 200.130.546_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlijden van een procespartij na dagvaarding in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep dat is ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerden]. De zaak is ontstaan uit eerdere vonnissen van de rechtbank Maastricht en de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. van der Heijden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 17 oktober 2012 en 6 februari 2013. Tijdens de procedure is echter gebleken dat één van de geïntimeerden, mevrouw [geïntimeerde sub 2], op 20 juli 2013 is overleden. Dit heeft invloed op de voortgang van de procedure, aangezien de procedure in hoger beroep wordt voortgezet door [geïntimeerde sub 1].

Het hof heeft partijen de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de voortzetting van de procedure na het overlijden van [geïntimeerde sub 2]. Beide partijen hebben aangegeven geen comparitie na aanbreng te wensen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gebruik is gemaakt van de schorsingsregeling die in artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen, wat betekent dat de procedure op naam van [geïntimeerde sub 2] is voortgezet. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om de advocaat van [geïntimeerde sub 2] in de gelegenheid te stellen een memorie van antwoord in te dienen.

De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak op 23 december 2014 opnieuw zal worden behandeld, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014 door de rechters J.T. Begheyn, S.M.A.M. Venhuizen en E.K. Veldhuijzen van Zanten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.130.546/01
arrest van 11 november 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1], Duitsland,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. E.H.J. van der Heijden te Maastricht,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],en

2.
[geïntimeerde sub 2] e.v. Schrijen,
beiden wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 1] (geïntimeerde sub 1), [geïntimeerde sub 2] (geïntmeerde sub 2), of [geïntimeerden] (geïntimeerden gezamenlijk),
advocaat: mr. M.J.M. van Vugt te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 mei 2013 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Maastricht van 17 oktober 2012 en de rechtbank Limburg van 6 februari 2013, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerden] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 169791 / HA ZA 12-116)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de akte uitlating tevens akte houdende opgave verhinderdata van [appellant];
- de akte uitlating omtrent comparitie na aanbrengen van [geïntimeerden];
- de memorie van grieven tevens akte vermeerdering van eis met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde sub 1].
[geïntimeerde sub 1] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Nadat de zaak door [appellant] bij dagvaarding bij dit hof was aangebracht en partijen zich hadden gesteld, heeft het hof partijen de gelegenheid geboden zich uit te laten over de vraag of zij prijs stelden op een comparitie na aanbreng. Van beide zijden is bij voormelde akten te kennen gegeven dat een comparitie na aanbreng niet gewenst was. Van de zijde van [geïntimeerden] werd voorts in deze akte gemeld:
“Ten aanzien van geïntimeerde sub 2 zij opgemerkt dat Mevrouw [geïntimeerde sub 2] helaas op 20 juli 2013 is overleden.”
3.2.
Vervolgens heeft slechts [geïntimeerde sub 1], nadat de memorie van grieven was genomen(, die conform de procedurele regels in een situatie als onderhavige ook [geïntimeerde sub 2] als wederpartij duidt), een memorie van antwoord genomen. In deze memorie van antwoord staat vermeld:
“[geïntimeerde sub 2], echtgenote van [geïntimeerde sub 1], die in eerste aanleg partij was en die ook in hoger beroep is gedagvaard, is op 20 juli 2013 overleden. De procedure in hoger beroep wordt voortgezet door (alleen) [geïntimeerde sub 1].”
3.3.
Het hof stelt vast dat geen gebruik is gemaakt van de in artikel 225 Rv opgenomen schorsingsregeling, die kan worden ingeroepen na de dood van een partij. Dit betekent dat de procedure is voortgezet op naam van [geïntimeerde sub 2]. Er is evenwel van haar zijde nog geen memorie van antwoord genomen. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde de advocaat van [geïntimeerde sub 2] in de gelegenheid te stellen deze memorie van antwoord alsnog te nemen dan wel anderszins te reageren. Het hof bepaalt de termijn voor het alsnog nemen van een memorie van antwoord van de zijde van [geïntimeerde sub 2] op een termijn van zes weken op straffe van verval van dat recht.
3.4.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 23 december 2014 voor de hierboven onder 3.3. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.T. Begheyn, S.M.A.M. Venhuizen en E.K. Veldhuijzen van Zanten en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 november 2014.