In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep dat is ingeleid door [appellant] tegen [geïntimeerden]. De zaak is ontstaan uit eerdere vonnissen van de rechtbank Maastricht en de rechtbank Limburg. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.H.J. van der Heijden, heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van 17 oktober 2012 en 6 februari 2013. Tijdens de procedure is echter gebleken dat één van de geïntimeerden, mevrouw [geïntimeerde sub 2], op 20 juli 2013 is overleden. Dit heeft invloed op de voortgang van de procedure, aangezien de procedure in hoger beroep wordt voortgezet door [geïntimeerde sub 1].
Het hof heeft partijen de gelegenheid geboden om zich uit te laten over de voortzetting van de procedure na het overlijden van [geïntimeerde sub 2]. Beide partijen hebben aangegeven geen comparitie na aanbreng te wensen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gebruik is gemaakt van de schorsingsregeling die in artikel 225 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is opgenomen, wat betekent dat de procedure op naam van [geïntimeerde sub 2] is voortgezet. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om de advocaat van [geïntimeerde sub 2] in de gelegenheid te stellen een memorie van antwoord in te dienen.
De uitspraak van het hof houdt in dat de zaak op 23 december 2014 opnieuw zal worden behandeld, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2014 door de rechters J.T. Begheyn, S.M.A.M. Venhuizen en E.K. Veldhuijzen van Zanten.