ECLI:NL:GHSHE:2014:4451

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.080.143_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in arbeidsongeschiktheidsverzekering en de rol van getuigenverklaringen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Achmea Schadeverzekeringen N.V. (voorheen N.V. Interpolis Schade) tegen een vonnis van de rechtbank Breda. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de geïntimeerde, die stelde dat hij vóór een ongeval 497 uren per jaar aan beheer en administratie in zijn bedrijf besteedde. Het hof heeft in deze uitspraak de bewijslevering en de rol van getuigenverklaringen uitgebreid besproken.

Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde in eerdere procedures was toegelaten om feiten en omstandigheden te bewijzen die zijn arbeidsongeschiktheidspercentage rechtvaardigen. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de geïntimeerde zelf, zijn echtgenote, en een bedrijfsadviseur. Deze getuigen hebben verklaard dat het aantal uren dat de geïntimeerde aan beheer en administratie besteedde, realistisch was en overeenkwam met de berekeningen van een arbeidsdeskundige.

De verklaringen van de getuigen werden door het hof als overtuigend en consistent beoordeeld, en het hof hechtte meer waarde aan deze verklaringen dan aan die van de door Interpolis ingeschakelde arbeidsdeskundigen. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde geslaagd was in het bewijs dat hij recht had op een uitkering volgens de klasse 45-55%.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het bestreden vonnis van de rechtbank en veroordeelde Interpolis in de proceskosten van het hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt het belang van getuigenverklaringen en de bewijswaardering in zaken rondom arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.080.143/01
arrest van 28 oktober 2014
in de zaak van
Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
(voorheen N.V. Interpolis Schade),
handelend onder de naam Interpolis,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. F.J. David te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.P.A. Zwijnenberg te 's-Gravenhage,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 maart 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 208547/HA ZA 09-1633 gewezen vonnis van 6 oktober 2010.
In dit arrest zullen dezelfde definities voor personen en begrippen worden gehanteerd als in genoemd tussenarrest.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 maart 2013;
- de processen-verbaal van de enquête op 19 juni en 9 september 2013;
- het proces-verbaal van de contra-enquête op 27 november 2013;
  • de memorie na enquête van [geïntimeerde], met een productie;
  • de (antwoord)memorie na enquête van Interpolis, met een productie.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat hij vóór het ongeval feitelijk in zijn bedrijf aan de taken beheer en administratie 497 uren per jaar besteedde, althans een zodanig aantal uren dat dit in combinatie met de overige, vaststaande gegevens in de
taak-/urenvergelijking van CRM leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage dat recht geeft op uitkering volgens de klasse 45-55%.
7.1.2.
Onder verwijzing naar rechtsoverwegingen 4.8., 4.9. en 4.14. van het tussenarrest overweegt het hof dat het genoemde aantal van 497 uren het aldus in de
taak-/urenvergelijking (pag. 3 van het eerste rapport van CRM) opgenomen aantal uren voor beheer en administratie betreft. Het staatje op pagina 2 van het eerste rapport van CRM (hierna: het staatje van CRM), geeft een nadere specificatie van de berekening van dit aantal van 497. Daarbij is de taak beheer en administratie onderverdeeld in de volgende taakonderdelen: administratie, computer, voedingsstoffen, aansturing medewerkers, studieavonden, contacten ondernemersvereniging, telersvereniging en bedrijfsadvies (LTB). Tijdens de getuigenverhoren is onder meer het staatje van CRM aan de orde gekomen.
7.1.3
In het tussenarrest (r.o. 4.15.) heeft het hof partijen er voor alle duidelijkheid op gewezen, dat zij in het kader van de bewijslevering ook de door hen ingeschakelde arbeidsdeskundigen als getuigen kunnen doen horen. Van deze mogelijkheid hebben partijen gebruik gemaakt.
7.1.4.
[geïntimeerde] heeft in enquête achtereenvolgens als getuigen laten horen: [bedrijfsadviseur] (bedrijfsadviseur van [geïntimeerde]), zichzelf, [echtgenote geïntimeerde] (echtgenote van [geïntimeerde], hierna: [echtgenote geïntimeerde]), [arbeidsdeskundige 1] (arbeidsdeskundige), [werknemer geïntimeerde] (werknemer van [geïntimeerde]) en [ZZP'er] (als ZZP’er werkzaam voor [geïntimeerde]).
Interpolis heeft in contra-enquête de volgende getuigen laten horen: [arbeidsdeskundige 2] (arbeidsdeskundige) en [arbeidsdeskundige 3] (arbeidsdeskundige).
7.2.
Naar het oordeel van het hof is [geïntimeerde] geslaagd in het hem opgedragen bewijs. Daartoe wordt het volgende overwogen.
7.3.
De getuigen [geïntimeerde], [echtgenote geïntimeerde], [bedrijfsadviseur] en [arbeidsdeskundige 1] hebben allen verklaringen afgelegd met de strekking dat het aantal uren dat [geïntimeerde] vóór het ongeval feitelijk in zijn bedrijf aan de taken beheer en administratie besteedde, (minder of) gelijk aan 497 was.
Getuige [bedrijfsadviseur] heeft onder meer verklaard dat het [geïntimeerde] weinig tijd kostte om de medewerkers te begeleiden. Deze hadden volgens [bedrijfsadviseur] voor een groot deel veel ervaring. Voorts heeft [bedrijfsadviseur] erop gewezen dat het gaat om steeds terugkerende werkzaamheden (zoals het indraaien van de paprika’s, het oogsten en het sorteren). [bedrijfsadviseur] heeft voorts verklaard dat [geïntimeerde] een soort meewerkend voorman was en dat hij zijn beheerstaken tussen het werken door verrichtte. Dit in tegenstelling tot de gang van zaken bij grote bedrijven met minder vast personeel. Voorts omschreef [bedrijfsadviseur] het bedrijf van [geïntimeerde] als een niet innovatief bedrijf (“een volger”), dat weinig tijd besteedde aan strategie. [geïntimeerde] paste toe wat andere telers al vóór hem deden. Volgens getuige [bedrijfsadviseur] is het aantal van 497 uren per jaar voor beheer en administratie een realistisch aantal.
Getuige [arbeidsdeskundige 1], opsteller van het eerste rapport van CRM, heeft onder meer verklaard dat het bedrijf van [geïntimeerde] een modern, goed gesteld bedrijf was, waar de bedrijfsvoering helemaal in orde was. [arbeidsdeskundige 1] heeft verklaard dat hij de taak-/urenvergelijking heeft gemaakt naar aanleiding van de situatie zoals hij die in het bedrijf van [geïntimeerde] aantrof. Hij heeft verklaard dat hij daarbij sommige door [geïntimeerde] genoemde aantallen uren iets naar boven heeft bijgesteld omdat ondernemers de neiging hebben om een wat lagere inschatting te geven van bijkomende taken. Volgens getuige [arbeidsdeskundige 1] gebruikt(e) ook hij het zogenaamde PUBAS sytsteem maar slechts als een hulpmiddel. Op het punt van beheer en administratie doet dit systeem geen recht aan de werkelijke situatie in het bedrijf van [geïntimeerde] volgens [arbeidsdeskundige 1]. Getuige [arbeidsdeskundige 1] heeft verder verklaard dat hij er van overtuigd is dat de in het staatje van CRM opgenomen uren aan beheer en administratie de feitelijke situatie in het bedrijf van [geïntimeerde] juist weergeven.
In lijn met het voorgaande hebben [geïntimeerde] (als partijgetuige) en [echtgenote geïntimeerde] vergelijkbare (maar iets lagere) aantallen uren genoemd voor de meeste onderdelen van het staatje van CRM. Hun concrete en specifieke verklaringen over de feitelijke werkwijze van [geïntimeerde] vinden steun in het door [arbeidsdeskundige 1] geschetste beeld van de meewerkend voorman.
Voorts hebben de getuigen [werknemer geïntimeerde] en [ZZP'er] beiden verklaard dat [geïntimeerde] weinig (tot geen) tijd hoefde te besteden aan aansturing van de medewerkers. Volgens beide getuigen hadden die, ook als het ging om scholieren of uitzendkrachten, de nodige ervaring en wisten ze zelf wat ze moesten doen.
7.4.
De verklaringen van de getuigen [bedrijfsadviseur], [arbeidsdeskundige 1], [werknemer geïntimeerde], [ZZP'er] en [echtgenote geïntimeerde] zijn overtuigend en consistent en vormen tevens aanvullend bewijs dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het de partijgetuigenverklaring van [geïntimeerde] voldoende geloofwaardig maakt.
Aan deze zes verklaringen hecht het hof meer waarde dan aan de andersluidende getuigenverklaringen van de destijds door Interpolis ingeschakelde arbeidsdeskundigen [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3].
7.5.
Deze beide laatstgenoemde getuigen hebben blijkens de verklaring van [arbeidsdeskundige 3] overleg gehad over deze zaak tijdens een recent bezoek. Zij hebben toen samen besproken hoe het verschil te verklaren is tussen de in het eerste rapport van [arbeidsdeskundige 3] berekende 1200 uren aan beheer en administratie en de in het eerste rapport van CRM berekende 497 uren op dit punt. [arbeidsdeskundige 3] heeft voorts verklaard dat het stuk dat zij tijdens haar getuigenverklaring voor zich had liggen, het stuk was dat [arbeidsdeskundige 2] naar aanleiding van hun overleg heeft opgesteld . Op de vraag wat hen is opgevallen in het staatje van CRM hebben [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] verklaard dat zij het aantal uren van 98 per jaar (2 uren per week) voor het aansturen van medewerkers “zonder meer te laag” ([arbeidsdeskundige 2]) respectievelijk “aan de lage kant” ([arbeidsdeskundige 3]) vinden. [arbeidsdeskundige 2] heeft voorts verklaard ook 98 uren voor administratie aan de lage kant te vinden “maar het zou kunnen”. Verder hebben [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] beiden verklaard dat zij zich kunnen vinden in de berekening van de overige onderdelen in het staatje van CRM maar dat zij in dit staatje het onderdeel “beheer van het gewas” missen.
7.6.
Op het punt van de administratie en het aansturen van het personeel zijn de verklaringen van de aan de zijde van [geïntimeerde] gehoorde getuigen meer concreet en specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het bedrijf van [geïntimeerde] vóór het ongeval dan de verklaringen van [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3].
Ten aanzien van de getuigenverklaringen van [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] over het missen van het onderdeel beheer van het gewas in het staatje van CRM, overweegt het hof als volgt. [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] hebben dit specifieke punt niet naar voren gebracht in hun na het eerste rapport van CRM opgestelde eigen rapporten (respectievelijk het derde rapport van [arbeidsdeskundige 2] en het tweede rapport van [arbeidsdeskundige 3]). Dit acht het hof te meer opmerkelijk, aangezien [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] beiden in hun rapporten wel hebben stilgestaan bij het verschil tussen de door hen voor beheer en administratie berekende uren en het aantal van 497 uren. Voorts blijkt uit de getuigenverklaringen van [geïntimeerde] en [echtgenote geïntimeerde] dat een deel van de werkzaamheden behorend tot de onderdelen computer en voedingsstoffen betrekking hebben op beheer van het gewas, zoals beschreven door [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] in hun getuigenverklaringen. Zo heeft [geïntimeerde] verklaard dat hij het klimaat in de kassen instelt via de computer. Tenslotte heeft [arbeidsdeskundige 1] in twee mailberichten van 2 en 9 december 2013 (prod. 1 bij memorie na enquête) bevestigd dat in de managementuren tevens de controle van de gewassen is inbegrepen en dat de uren voor waarneming en beoordeling van het gewas onder meer zijn begroot bij de gewasverzorging. Daarbij wordt volgens [arbeidsdeskundige 1] tegelijkertijd de kwaliteit van het gewas beoordeeld. Deze opmerkingen van [arbeidsdeskundige 1] worden ondersteund door de verklaringen van [bedrijfsadviseur], [geïntimeerde] en [echtgenote geïntimeerde].
Alles overziend, leggen de verklaringen van [arbeidsdeskundige 2] en [arbeidsdeskundige 3] onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de getuigenverklaringen van [bedrijfsadviseur], [arbeidsdeskundige 1], [werknemer geïntimeerde], [ZZP'er], [geïntimeerde] en [echtgenote geïntimeerde].
Dat, zoals getuige [arbeidsdeskundige 2] heeft verklaard, in de recentere versie van het PUBAS-rapport de toelichting op code 720 voor beheer en administratie is aangevuld met de punten waarneming en beoordeling van het gewas, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof aangetoond dat deze taken bij de berekening van de door [geïntimeerde] feitelijke bestede uren zijn meegenomen in het eerste rapport van CRM .
7.7.
Zoals al overwogen, volgt uit al het bovenstaande dat [geïntimeerde] is geslaagd in het hem opgedragen bewijs, dat hij vóór het ongeval feitelijk in zijn bedrijf aan de taken beheer en administratie 497 uren per jaar besteedde (althans een zodanig aantal uren dat dit in combinatie met de overige, vaststaande gegevens in de taak-/urenvergelijking van CRM leidt tot een arbeidsongeschiktheidspercentage dat recht geeft op uitkering volgens de klasse 45-55%). Derhalve heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] terecht toegewezen. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen (zie ook r.o. 4.16. van het tussenarrest).
7.8.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal Interpolis worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de rechtbank Breda van 6 oktober 2010;
veroordeelt Interpolis in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 938,80 aan verschotten (inclusief getuigentaxen) en op € 4.632,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, S. Riemens en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 28 oktober 2014.