Uitspraak
Afdeling strafrecht
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte],
- het openbaar ministerie ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging;
- mocht het hof het openbaar ministerie met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde ontvankelijk verklaren, verdachte van de aan hem ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken;
- mocht het hof tot een bewezenverklaring komen, dient te worden volstaan met een werkstraf al dan niet gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
hij op of omstreeks 31 maart 2002, althans op enig tijdstip in of omstreeks de maand maart 2002 in de gemeente(n) Roosendaal en/of Bergen op Zoom, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een aangifte voor de inkomstenbelasting ten name van hem, verdachte, over het jaar 2001 (D-017) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) alstoen aldaar opzettelijk op dat bij de Inspecteur der belastingen te Roosendaal, althans bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet over het jaar 2001 -zakelijk weergegeven- in/op het voorblad van dat aangiftebiljet (door ondertekening door of namens hem, verdachte) verklaard dat hij, verdachte, alle vragen die op hem, verdachte, van toepassing zijn heeft ingevuld en meegestuurd, zulks terwijl in de ruimte op het voorblad bestemd voor het aankruisen van de meegezonden aangiftebladen, aangifteblad 4 (waarop onder punt 18 de 'inkomsten uit aanmerkelijk belang' vermeld dienen te worden), niet was aangekruist en/of terwijl dat aangifteblad 4 niet was meegezonden, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven;
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van de maand juni 2006 tot en met de maand maart 2007, althans in of omstreeks de/het ja(a)r(en) 2006 en/of 2007 in de gemeente(n) Bergen op Zoom en/of Breda, althans in Nederland en/of in België en/of in Oostenrijk, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 19 september 2006 in staat van faillissement is verklaard, tezamen en in vereniging met [echtgenote van de verdachte] en/of een of meer anderen of een ander, althans alleen, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers een of meer baten van hem, verdachte, niet heeft verantwoord en/of een of meer goederen aan de boedel heeft onttrokken door:
- een of meer vordering(en) uit lening(en) van hem, verdachte op [BV X] en/of aan [BV Y], (totaal) groot 217.500,- euro of daaromtrent, in elk geval een of meer vordering(en) uit lening van hem, verdachte op [BV X] en/of aan [BV Y] (D-257 p. 1-11) en/of
- zijn, verdachtes aandeel in het eigendomsrecht van een in Kaprun (Oostenrijk) gelegen onroerend goed en/of een of meer girale bedragen aan geld tot een totaal bedrag groot 760.000,- euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale bedragen aan geld (D-260 p. 1-17) en/of
- een vordering van hem, verdachte, op [echtgenote van de verdachte] groot 235.000 euro op grond van een door hem, verdachte met [echtgenote van de verdachte] aangegane cessie-overeenkomst gedateerd 29 april 2005 (D-120), niet op te geven aan en/of ter beschikking te stellen van de curator en/of buiten het bereik en beheer van de curator te brengen en/of te houden.
opzettelijkonjuist doen van zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2001.
opzettelijkonjuist zou hebben gedaan, ook niet in voorwaardelijke zin. Evenmin acht het hof, gelet op het vorenoverwogene, bewezen dat de aangifte ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Mitsdien moet verdachte van het ten laste gelegde onder 1 worden vrijgesproken.
hij op tijdstippen in de periode van 19 september 2006 tot en met de maand maart 2007 in Nederland en in Oostenrijk, terwijl hij, verdachte, bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Breda van 19 september 2006 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers baten van hem, verdachte, niet heeft verantwoord en goederen aan de boedel heeft onttrokken door:
- zijn, verdachtes aandeel in het eigendomsrecht van een in Kaprun (Oostenrijk) gelegen onroerend goed en een of meer girale bedragen aan geld tot een totaal bedrag groot 760.000,- euro of daaromtrent, in elk geval een of meer girale bedragen aan geld (D-260 p. 1-17) en
- een vordering van hem, verdachte, op [de echtgenote van verdachte] groot 235.000 euro op grond van een door hem, verdachte met [de echtgenote van verdachte] aangegane cessie-overeenkomst gedateerd 29 april 2005,
A.
- verdachte heeft in strijd met de waarheid van het begin af aan stellig beweerd over geen enkel actief te beschikken;
- verdachte blijkt voor 50% eigenaar te zijn van een woning in Kaprun die hij kort voor het faillissement samen met zijn echtgenote heeft gekocht voor € 900.000,=. De aankoopprijs is voldaan door betaling van € 280.000,= terwijl voor € 620.000,= een bestaande hypotheek is overgenomen.
- Voorts heeft [verdachte] voor en na het faillissement bij voortduring gebruik gemaakt van een rekening bij de Raiffeisenbank in Kaprun (IBAN: [YYY]), (…). Van deze rekening zijn met name € 250.000,-- op een Nederlandse rekening van [de echtgenote van verdachte] betaald, alsmede € 250.000,-- op naam van [betrokkene 1], de partner van de zoon van [verdachte];
- (…)
- [verdachte] heeft het bestaan van een overeenkomst verzwegen op basis waarvan zijn echtgenote aan hem € 235.000,-- verschuldigd is, zij het dat deze vordering eerst opeisbaar is op het moment dat [verdachte] 65 jaar wordt.
B.
volledigeopenheid van zaken omtrent zijn privé-vermogen, per brief van 19 oktober 2006 aan de curator heeft kenbaar gemaakt geen enkele bezitting op zijn naam te hebben staan. Ondanks het feit dat de koopovereenkomst van de woning in Kaprun nog nauwelijks een maand eerder was gesloten heeft verdachte toch geen aanleiding gezien om van zijn aandeel in het eigendomsrecht van deze woning melding te maken bij de curator.
eerstin hoger beroep, zonder nadere onderbouwing, heeft verklaard dat onderhavige vordering op [de echtgenote van verdachte] zou zijn verrekend met een vordering van [de echtgenote van verdachte] op verdachte. Die verrekening zou bovendien – aldus de verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep –
ruimschoots vóóraanvang van het faillissement hebben plaatsgevonden.
volledigeopenheid van zaken omtrent zijn privévermogen, verdachte desondanks per brief van 19 oktober 2006 aan de curator heeft kenbaar gemaakt geen enkele bezitting op zijn naam te hebben staan.
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- het feit dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte de schuldeisers in het faillissement voor een zeer omvangrijk bedrag zijn benadeeld en het uitsluitend aan het kordate handelen van de curator is te danken dat die benadeling niet nog omvangrijker is gebleken;
- het feit dat verdachte geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te zien.
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 juli 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder door een strafrechter is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken;
- de omstandigheid dat verdachte thans als bestuurder werkzaam is in een stichting, die het bestuur vormt van een meubelbedrijf;
- de omstandigheid dat na het tijdstip waarop het bewezenverklaarde heeft plaatsgevonden inmiddels bijna 8 jaar is verstreken en sedert het feit waarvan verdachte is vrijgesproken inmiddels ruim 12,5 jaar is verstreken.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
10 (tien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.