3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Op 15 oktober 2007 hebben de Rabobank en - in ieder geval - De Assistenten B.V. (hierna: De Assistenten) een overeenkomst gesloten, op grond waarvan de Rabobank een krediet in rekening-courant heeft verstrekt ter grootte van € 15.000,00 ten behoeve van de door De Assistenten gedreven onderneming (hierna: de Financieringsovereenkomst). Op dat moment was [appellant] statutair bestuurder van Stichting Administratiekantoor MV Holding (hierna: De Stichting), die op haar beurt bestuurder was van De Assistenten.
b) De Rabobank heeft de inhoud van de Financieringsovereenkomst vastgelegd in een op haar briefpapier gedrukte onderhandse akte (hierna: de akte, productie 1 dagvaarding). De tekst daarvan luidt, voor zover relevant, als volgt:
‘Financieringsvoorstel aan:
Naam[appellant]
Adres[adres 1]
Plaats[postcode] [woonplaats]
Geboortedatum[geboortedatum]
Statutaire naamDe Assistenten B.V.
Vestigingsplaats[vestigingsplaats 1]
Handelsregister- [handelsregisternummer]
nummer
Hierna (zowel samen als ieder afzonderlijk) te noemen: debiteur of rekeninghouder.
De financiering bestaat uit:
(…)
Debetrente: De Rabobank Basisrente, echter met een minimum van 3 % per jaar, verhoogd met een opslag van thans 5,2 %-punt. De Rabobank Basisrente bedraagt thans 5 % per jaar. Derhalve bedraagt de debetrente thans 10,2 % per jaar
(…)
Kredietprovisie: De kredietprovisie bedraagt thans 2,2 % per jaar
(…)
Administratieve tenaamstelling: Het krediet wordt geadministreerd op naam van: De Assistenten B.V.
(…)
Algemene voorwaarden voor rekening-courant:
Op de rekening(en)-courant zijn – voor zover niet anders is overeengekomen – van toepassing:
- de Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006.
(…)
Op de relatie met de bank zijn van toepassing de Algemene Bankvoorwaarden.
(…)
OndertekeningOndertekening
De debiteur/ rekeninghouder
De Assistenten B.V..
[appellant] .
Plaats ondertekening[handgeschreven:] [vestigingsplaats 1]
Datum ondertekening[handgeschreven:] 15-10-2007
Handtekening[handtekening [appellant] ]
Plaats ondertekening[handgeschreven:] [vestigingsplaats 1]
Datum ondertekening[handgeschreven]: 15-10-2007
(Wettelijk)
vertegenwoordiger [appellant]
Handtekening [handtekening [appellant] ]
Identificatie van de rekeninghouder, en de wettelijk vertegenwoordiger en registratie van hun gegevens hebben al eerder plaatsgevonden conform de bepalingen van de WIF, c.q. WID.
Datum ondertekening[handgeschreven:] 15-10-2007
Handtekening[handtekening [vertegenwoordiger bank] ]
(…)’
c) Artikel 12 van de
'Algemene voorwaarden voor rekening-courant van de Rabobank 2006' (productie 3 dagvaarding, hierna: de algemene voorwaarden) luidt voor zover thans van belang als volgt:
‘
Hoofdelijke aansprakelijkheidAls er meer rekeninghouders zijn, is elke rekeninghouder tegenover de bank hoofdelijk en voor het geheel aansprakelijk voor het uit hoofde van de akte en de daarin toepasselijk verklaarde (algemene) voorwaarden aan de bank verschuldigde (...)’.
d) Sinds 31 maart 2009 heeft de rekening-courant een ongeoorloofde overstand van
€ 20.689,45. De Rabobank heeft bij brief van 31 juli 2009 de Financieringsovereenkomst opgezegd en De Assistenten gesommeerd het bedrag van het krediet van € 15.000,00 vermeerderd met de ongeoorloofde overstand van € 20.689,45, in totaal zijnde € 35.689,45 aan de Rabobank te voldoen (productie 4 dagvaarding). De Rabobank heeft op gelijke datum een afschrift van deze brief aan [appellant] gezonden en hem aangesproken tot betaling van een bedrag van € 15.000,00 (productie 5 dagvaarding).
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert de Rabobank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, de veroordeling van [appellant] tot betaling van € 36.099,55, te vermeerderen met de contractuele rente van 10,05% vanaf 1 oktober 2009 en de kosten van deze procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de Rabobank kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant] op grond van de Financieringsovereenkomst van 15 oktober 2007 als mede-rekeninghouder hoofdelijk aansprakelijk is voor het krediet in rekening-courant.
[appellant] heeft onder meer betwist dat hij door ondertekening van de akte jegens de Rabobank persoonlijk aansprakelijk is geworden voor het krediet in rekening-courant.
3.2.3.In het bestreden tussenvonnis van 23 juni 2010 heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen.
(r.o. 4.2) De tekst van de akte brengt voldoende duidelijk tot uitdrukking dat [appellant] mede-rekeninghouder is. Dit betekent dat deze akte dwingend bewijs oplevert van de stelling van de Rabobank dat [appellant] als rekeninghouder in privé mede partij is van de Rabobank bij deze overeenkomst.
(r.o. 4.4) Indien de Rabobank niet aan [appellant] heeft meegedeeld dat hij ook in privé rekeninghouder zou zijn, heeft de ondertekening door [appellant] bij de Rabobank niet het vertrouwen gewekt dat [appellant] zich ook persoonlijk wilde binden.
(r.o. 4.5) Gelet op de dwingende bewijskracht wordt [appellant] tot het leveren van tegenbewijs toegelaten.
(r.o. 4.7) Het subsidiair door [appellant] gedane beroep op schending van art. 4:20 Wet op het financieel toezicht (Wft) verwerpt de rechtbank omdat [appellant] niet als consument kan worden aangemerkt.
Vervolgens heeft de rechtbank [appellant] toegelaten tot het tegenbewijs dat de Rabobank ten tijde van de ondertekening van de akte door [appellant] aan hem niet kenbaar heeft gemaakt dat hij ook in privé mede-rekeninghouder zou zijn.
Mede gelet op r.o. 4.5 van het bestreden tussenvonnis begrijpt het hof de bewijsopdracht aldus dat [appellant] in de gelegenheid wordt gesteld tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat de Rabobank dit hem (wel) kenbaar heeft gemaakt.
3.3.3.In het eindvonnis van 15 februari 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellant] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Voorts heeft de rechtbank het beroep van [appellant] op dwaling en art. 1:88 BW verworpen (r.o. 2.8), waarna de rechtbank de vordering van de Rabobank heeft toegewezen. Daarbij is [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van de Rabobank onder veroordeling van de Rabobank tot vergoeding aan hem van de volledige door hem gemaakte proceskosten van € 30.658,81, dan wel € 20.637,50.
3.4.2.Met de eerste twee grieven komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat hij persoonlijk aansprakelijk zou zijn.
De derde grief is gericht tegen de afwijzing van zijn beroep op dwaling en de vierde tegen de afwijzing van zijn beroep op het bepaalde in art. 4:20 Wft.
Met de vijfde grief klaagt [appellant] erover dat hij aansprakelijk wordt gehouden voor het volledige bedrag van de vordering in plaats van voor slechts een gedeelte.
De zesde grief heeft betrekking op de rente en de (volledige) proceskosten.
3.4.3.Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] voor het eerst aangevoerd, dat zijn aansprakelijkheid zou berusten op een particuliere borgtocht. Hij heeft zich toen tevens voor het eerst in hoger beroep op de nietigheid en vernietiging van beding(en) uit de algemene voorwaarden beroepen.
De Rabobank heeft hiertegen bezwaar gemaakt en aangevoerd dat het in strijd is met de goede procesorde om eerst in hoger beroep bij pleidooi nieuwe grieven aan te voeren. Slechts subsidiair heeft zij op deze verweren gereageerd.
Het hof zal bovenstaande verweren, die nieuwe grieven opleveren, als tardief buiten beschouwing laten. [appellant] heeft die grieven pas bij pleidooi aangevoerd en er doet zich geen uitzonderingssituatie voor op de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel. Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat bovenstaande verweren een nadere aanvulling vormen op grief 5 nu het hof noch in de tekst van die grief, noch in de toelichting daarop een verwijzing naar deze verweren leest.