Uitspraak
Interpolis Schade N.V., voorheen gevestigd te [vestigingsplaats],
222143 / HA ZA 10-1364 gewezen vonnis van 6 april 2011.
10.Het tussenarrest van 3 december 2013
11.Het verdere verloop van de procedure
12.De verdere beoordeling
– ook in samenhang bezien – het probandum niet, althans onvoldoende.
“Ik woon aan de [straatnaam 1] te Rotterdam sinds december 2008. Ik heb nadat ik deze woning heb betrokken in het eerste kwartaal van 2009 het sanitair laten aanpassen. Ik heb hiervoor het bedrijf van de heer [appellant] ingeschakeld. (…) De badkamer is verbouwd, het bad is veranderd, er is tegelwerk verricht, het toilet is vervangen en er is een nieuwe wastafel en een nieuwe vloer aangelegd. Dit alles is gedaan door het bedrijf van de heer [appellant]. Ik heb de heer [appellant] zelf niet aan het werk gezien. Naast de heer [appellant] waren ook zijn broer en zijn zoon aanwezig. Ik had hen de sleutel van mijn woning gegeven en was zelf vaak de deur uit. De enkele keer dat ik hen heb gezien, zag ik voornamelijk de broer van de heer [appellant] aan het werk. De heer [appellant] gaf vooral aanwijzingen. (…) ik kan alleen zeggen dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden in het eerste kwartaal van 2009. Ik weet geen nadere specifieke data te noemen en heb ook geen nadere informatie over maandag 9 maart 2009 en woensdag 11 maart 2009 te geven. (…)”
“Ik woon aan de [straatnaam 2] te Herpen. In onze woning aan dit adres is in de maanden februari, maart en april 2009 gewerkt aan de badkamer op de eerste verdieping. De heer [appellant] was bij deze werkzaamheden betrokken. Zijn gezondheid was slecht. Hij kwam heel onregelmatig en hij kwam ook altijd maar kort. Zijn komst hing af van de beschikbaarheid van de personen die met hem meekwamen. De heer [appellant] kwam meestal maar een dagdeel en er werd dan ook nog heel veel koffie gedronken. Wij hadden geen haast want het ging om een extra badkamer. De heer [appellant] nam altijd zijn broer [broer appellant] en zijn zoon [zoon appellant] mee. Zij deden eigenlijk het werk onder supervisie van de heer [appellant]. Ik was altijd thuis als zij kwamen. Het is niet zo dat de heer [appellant] nooit iets heeft gedaan, hij heeft bijvoorbeeld wel eens een buisje gebogen, maar het grote werk kon hij niet. Zo braken de anderen de badkamer bijvoorbeeld af. De heer [appellant] zat ook vaak beneden bij mij terwijl de anderen ondertussen aan de badkamerwerkzaamheden boven bezig waren. Ik kan niet zeggen wat er precies in maart 2009 aan werkzaamheden is verricht en weet dit al helemaal niet meer ten aanzien van de specifieke datum 13 maart 2009. Ik herinner mij de situatie nog wel goed omdat de heer [appellant] veel ziek was en wij bij hem betrokken waren. (…)”en de heer [getuige 1]:
“Ik woon sinds 2006 aan de [straatnaam 2] te Herpen. (…) Later besloten we de op de eerste verdieping gelegen badkamer op te knappen. Wij hebben daarvoor de heer [appellant] benaderd, omdat hij eerder de badkamer op de begane grond had aangelegd en wij zeer tevreden over zijn werkzaamheden waren. Wij begrepen dat de gezondheid van de heer [appellant] inmiddels heel slecht was. Omdat er geen sprake was van tijdsdruk (…) zijn wij toch met hem in zee gegaan. Ik heb gekeken in mijn agenda van die periode en weet daarom dat wij met de heer [appellant] in januari 2009 het eerste gesprek over het opknappen van deze tweede badkamer hebben gehad. Vervolgens is hij aan de slag gegaan. Ik herinner mij niet meer wanneer dat is geweest. Wij wisten vanwege zijn gezondheidstoestand nooit van tevoren wanneer hij kwam. Het werk was uiteindelijk eind april 2009 afgerond. De heer [appellant] kwam nooit alleen. Een ander moest altijd de spullen naar boven dragen. De heer [appellant] had daar de conditie niet meer voor. Na drie kwartier werk werd koffie gedronken en daar werd altijd ruim de tijd voor genomen (…). Zijn inmiddels overleden broer [broer appellant] zei dan op een gegeven moment: “Kom we gaan nog wat doen.” Nadat er nog wat werd gewerkt vertrokken ze voor de lunch. Ik kan mij niet herinneren dat zij daarna nog terug kwamen. (…) Ten aanzien van de gesprekken aan de koffietafel merk ik nog op dat de heer [appellant] het werk vooral aanstuurde. Hij kon absoluut niet tillen. Het ging gewoon niet goed met hem. (…) De vraag of er op 13 maart 2009 door de heer [appellant] is gewerkt in onze woning kan ik niet beantwoorden, omdat ik op deze vrijdag niet thuis ben geweest.”
Ik woon sinds 2006 aan het adres [straatnaam 3] te Wijchen (…) Later heb ik hem(hof: [appellant])
ook opdracht gegeven om de dakgoot van mijn garage/schuur te vervangen. Op 9 juni 2007 heeft de opname van deze werkzaamheden plaatsgevonden. (…) Uiteindelijk heeft het een paar jaar geduurd voor hij de reparatie aan mijn garage/schuur heeft verricht. Op 21 februari 2011 is de heer [appellant] de reparatiewerkzaamheden gestart en heeft hij deze ook afgemaakt. (…) Op vrijdag 13 maart 2009 was er niemand aanwezig in genoemde woning. Ik weet dat omdat zowel mijn vrouw als ik op vrijdag buitenshuis werken. De kinderen waren ook hoogstwaarschijnlijk niet thuis vanwege studie. Wij hebben ook niet waargenomen dat op laatstgenoemde datum werkzaamheden zijn verricht. Dat was niet mogelijk zonder onze aanwezigheid omdat de reparatie een inpandige goot betrof en de garagedeur voor de vervanging geopend moest zijn. Bovendien moest de stroom worden afgesloten. (…)”Het hof kan genoemde gerapporteerde waarneming bij het persoonlijk onderzoek niet rijmen met de verklaring van getuige [getuige 4]. Hoe dit ook zij, dat [appellant] op 13 maart 2009 werkzaamheden heeft verricht in een woning aan de [straatnaam 3] te Wijchen kan op basis van deze verklaring niet worden vastgesteld. [appellant] heeft nog verklaard:
(…) “Op 13 maart 2009 ben ik bij een woning aan de [straatnaam 3] te Wijchen geweest. Ik heb daar de reparatie van een verrot gootje opgenomen. Ik heb naar de situatie gekeken en koffie gedronken. (…) Ik heb op 13 maart 2009 in ieder geval niets gerepareerd. (…) Ik weet echter zeker dat ik ook op 13 maart 2009 in deze woning ben geweest. Op nadere vragen over mijn stelligheid hieromtrent zeg ik dat ik dit afleid uit het observatierapport. Ik weet alleen dat ik in de [straatnaam 3] ben geweest in deze periode en alleen op dit adres. Ik ken op de [straatnaam 3] geen andere personen dan de heer [getuige 4]. Het blijkt uit het observatierapport dat ik daar op 13 maart 2009 ben geweest. (…) Het zou ook kunnen dat ik op 13 maart 2009 een sticker in de dakgoot heb geplaatst als tijdelijke oplossing. Dit is een klusje van vijf minuten. Ik kan de duur van mijn bezoek zoals blijkt uit het observatierapport niet verklaren. Er moet dan iemand thuis zijn geweest met wie ik koffie heb gedronken. Ik hoor dat in het observatierapport staat dat ik in het gezelschap was van twee andere personen. Als dat het geval is geweest, moeten er werkzaamheden zijn verricht. (…)”Volgens Interpolis heeft [appellant] erg stellig verklaard dat hij op 13 maart 2009 werkzaamheden in Wijchen in genoemde woning heeft verricht. Het hof ziet echter geenszins stelligheid in de verklaring van [appellant] hieromtrent en ook overigens onvoldoende onderbouwing voor voormelde stelling van Interpolis.
“Gesteld noch gebleken is dat [appellant] gedurende de weinige uitvoerende werkzaamheden die hij naar zijn stellingen nog wel verrichtte, in het geheel niet heeft gebukt en boven schouderhoogte heeft gewerkt.”Deze zin dient echter als volgt te luiden:
“Gesteld noch gebleken is dat [appellant] heeft verklaard dat hij gedurende de weinige uitvoerende werkzaamheden die hij naar zijn stellingen nog wel verrichtte, in het geheel niet kon bukken en boven schouderhoogte werken.”Het hof redresseert het tussenarrest van 3 december 2013 in zoverre.