In deze zaak gaat het om een geschil over de hoogte van een bestuurlijke boete die is opgelegd aan belanghebbende, een vennootschap, wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2010. De Inspecteur had een aanslag Vpb opgelegd met een geschatte belastbare winst en gelijktijdig een verzuimboete van € 2.460 opgelegd. De Rechtbank had deze boete verminderd tot € 1.230, maar de Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Belanghebbende stelde incidenteel hoger beroep in en vroeg om een verdere vermindering van de boete tot € 246 of € 500.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de Inspecteur de boete terecht had opgelegd, maar dat de Rechtbank de boete ten onrechte had verminderd. Het Hof stelde vast dat belanghebbende de aangifte niet tijdig had ingediend en dat er geen sprake was van verzachtende omstandigheden die een lagere boete rechtvaardigden. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en bevestigde de boetebeschikking van de Inspecteur. Het incidentele hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige aangifte voor de vennootschapsbelasting en de consequenties van het niet voldoen aan deze verplichting. Het Hof oordeelde dat de opgelegde boete van € 2.460 passend was, gezien de herhaalde verzuimen van belanghebbende in voorgaande jaren en de ernst van de gedraging. De uitspraak bevestigt dat de Inspecteur de bevoegdheid heeft om boetes op te leggen bij niet-tijdige aangifte, en dat deze boetes niet onterecht zijn, zelfs niet bij financiële moeilijkheden van de belastingplichtige.