Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats 2],
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats 3] (Oostenrijk),
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep. De procedure is ingeleid op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De zaak betreft een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] over een vaststellingsovereenkomst die op 22 december 2004 is gesloten. In het tussenarrest van 11 februari 2014 had het hof al beslist op een incident van [geïntimeerde 1] tot niet-ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep, welke vordering was afgewezen. [appellante] heeft vervolgens vijf grieven aangevoerd tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 april 2013, terwijl [geïntimeerde 1] in incidenteel appel twee grieven heeft ingediend.
Het hof heeft in deze uitspraak de ontvankelijkheid van [appellante] in haar hoger beroep beoordeeld. Het hof oordeelde dat de procedure op de voet van artikel 96 Rv is aangebracht en dat er geen hoger beroep openstaat tegen het vonnis van 10 april 2013, omdat partijen zich niet uitdrukkelijk de mogelijkheid van hoger beroep hebben voorbehouden. Het hof heeft geconcludeerd dat [appellante] niet ontvankelijk is in haar hoger beroep, en dat de kosten van het hoger beroep voor haar rekening komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.