De feitenvaststelling in het bestreden vonnis in rov. 2.1 is in hoger beroep door geen van partijen bestreden. Deze feiten worden hierna weergegeven en aangevuld. In dit hoger beroep gaat het om het volgende.
De Stichtingen zijn uitvoerders van pensioenregelingen en andere arbeidsvoorwaardelijke regelingen voor ondernemingen en bedrijfstakken. [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] geldt als werkgever in de bouwnijverheid die al jaren – en ook thans – op grond van wettelijke regelingen premiebijdragen dient te betalen aan de Stichtingen. De Stichtingen hebben hun administratie uitbesteed aan Cordares Diensten B.V. (hierna: Cordares) die de facturering van de premies verzorgt, evenals correcties, aanvullingen, crediteringen en dergelijke, alsook aanmaningen verstuurt. Als incassogemachtigde van de Stichtingen heeft opgetreden Vesting Finance Incasso B.V.
Op 1 januari 2006 is de Wet Administratieve Lastenverlichting en Vereenvoudiging In Sociale Verzekeringen (de Wet WALVIS) in werking getreden en is een aantal relevante cao-bepalingen gewijzigd die tot gevolg hebben gehad dat de wijze waarop de vaststelling en inning van de premie tot dan toe geschiedde, is herzien. In het nieuwe systeem dient de werkgever per 4-wekenperiode alle voor de vaststelling van de premie relevante gegevens digitaal door te geven op de website van Cordares, waarna zij die gegevens controleert en bij gebleken juistheid daarvoor facturen verstuurt.
In het geval er een onjuistheid wordt geconstateerd worden de ontvangen gegevens aan de
werkgever geretourneerd ter verbetering. Indien na drie maanden en twee herinneringen door
Cordares geen opgaven ter zake van loon en premies van de werkgever worden ontvangen – en, zo begrijpt het hof: geretourneerde gegevens niet worden aangepast – worden door
Cordares ambtshalve zogenaamde “opgelegde” nota’s verstuurd. Die dienen te worden betaald waarna de werkgever de opgelegde nota digitaal kan wijzigen door het
alsnog aanleveren van de volgens hem juiste loon- en premiebedragen, zodat Cordares de opgelegde nota vervolgens kan crediteren en kan vervangen door de nota die is gebaseerd op de juiste door de werkgever aangeleverde gegevens.
6.2.1.In eerste aanleg vorderden de Stichtingen gezamenlijk veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] tot betaling van een bedrag van € 92.213,80, bestaande uit de hoofdsom van € 44.325,49 ter zake van onbetaald gebleven facturen, € 10.571,80 aan vertragingsrente en € 37.316,54 aan buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente over € 92.213,80 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.] in de kosten van het geding. Bij conclusie van repliek hebben de Stichtingen hun vordering voor wat betreft de hoofdsom verminderd met een bedrag van € 1,23 tot € 44.324,26. Aan buitengerechtelijke incassokosten hebben de Stichtingen subsidiair een bedrag van € 3.500,-- (exclusief btw) gevorderd conform Rapport Voorwerk II.
6.2.3.In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering van BPF ondeugdelijk is onderbouwd, zodat die vordering dient te worden afgewezen. Aan dit oordeel ligt de volgende redenering ten grondslag. De Stichtingen hebben de vordering van BPF gebaseerd op de CAO Bedrijfstak Eigen Regelingen voor de Bouwnijverheid 2006/2010 (hierna: CAO BEBR) en hebben in de dagvaarding in het geheel niet de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 genoemd als de juiste grondslag. De kantonrechter overwoog (rov. 2.7):
‘Weliswaar hebben eiseressen [de Stichtingen, hof] hun vorderingen op dit punt gerectificeerd maar daartegen heeft gedaagde [[Bedrijf Brandwerende Applicaties B.V.], hof] terecht bezwaar gemaakt nu die correctie in wezen een niet toegestane wijziging van de grondslag van de vordering betreft en de kantonrechter zich dient te houden aan de bij dagvaarding gestelde feitelijke grondslag van de vordering’.
Voorts is het volgens de kantonrechter niet alleen ondoenlijk maar ook onmogelijk om de vorderingen van AFB en O&O los te koppelen van de vordering van BPF, zodat ook de vorderingen van AFB en O&O moeten worden afgewezen.
Ook om andere redenen – gegeven in rov. 2.9 tot en met 2.11 – kan niet aan inhoudelijke beoordeling van de vordering worden toegekomen, aldus de kantonrechter.
Bij het bestreden vonnis is de vordering van de Stichtingen afgewezen en zijn de Stichtingen veroordeeld in de proceskosten.