Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.MGX Group B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats ],
MGX Research Centre B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats ],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 242231/HAZA 12-97)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
- opslaan van gevaarlijke stoffen en bodembedreigende stoffen in verpakking niet zijnde vuurwerk, vaste kunstmeststoffen en andere ontplofbare stoffen opslaan
- opslaan en overslaan van bulkgoederen
- in werking hebben van een laboratorium of een praktijkruimteactiviteiten met luchtemissies in het algemeen
- bodemdreigende activiteiten in het algemeen
dat het voortzetten van de contractuele verplichtingen tot levering en afname van Megatraxpoeder door de ontstane leveringsvertraging geen voldoende grond meer kent”(productie 26 MvA). Dat nu vormt naar het oordeel van het hof geen juiste afspiegeling van de hiervoor genoemde contractuele verplichtingen over en weer. Bovendien wordt in het geheel niet duidelijk waarom ITS, ondanks het feit dat MGX weer vrijelijk kon beschikken over het megatraxpoeder en kennelijk in staat was om te leveren, na een hervatte én geaccepteerde levering niettemin afzag van die verdere leveringen. Enig inzicht in de contractuele (?) relatie van ITS met haar afnemers heeft MGX niet verschaft. Dat klemt te meer nu, naar stelling van MGX, de afnemers van ITS zich voordien forse financiële inspanningen hadden getroost om hun fabricageproces geschikt te maken om te gaan werken met megatraxpoeder, terwijl verder opvallend is dat een of meer van deze “afnemers” in het tijdsverloop nadien weer betrokken zijn geweest bij een soortgelijk fabricageproces, waarbij wederom megatraxpoeder afkomstig van MGX werd gebruikt. Daarmee slagen de grieven voor zover deze betrekking hebben op het door de Gemeente betwiste causale verband in de hiervoor bedoelde zin tussen de onrechtmatige sluiting van de opslag van MGX door de Gemeente én de beëindiging van de contractuele relatie tussen ITS en MGX en de beweerdelijk daaruit voortvloeiende vervolgschade.