Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],beiden wonende te [woonplaats], [straatnaam][huisnummer 1],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/12/85282/HA ZA 12-229)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
In reconventie heeft [geïntimeerden] gevorderd te verklaren voor recht dat de vordering van de Gemeente strekkend tot revindicatie is verjaard, en dat hij door middel van verjaring eigenaar is geworden van de strook grond.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de handelingen van [geïntimeerden] kunnen worden gekwalificeerd als het uitoefenen van feitelijke macht met de pretentie rechthebbende te zijn. De rechtbank is daarbij voorbij gegaan aan de stelling van de Gemeente dat deze pretentie haar niet kon worden tegengeworpen omdat die voor haar niet kenbaar kon zijn. Omdat derhalve vast staat dat [geïntimeerden] de grond in gebruik heeft sinds 1986 en de Gemeente dit wist, terwijl de wijze van gebruik eigendom pretendeerde, was op het moment van aanschrijven door de Gemeente in 2009 haar rechtsvordering al verjaard, aldus de rechtbank.
Dergelijk bezit wordt verkregen door inbezitneming op zodanige wijze dat men zich de feitelijke macht over het goed verschaft met de pretentie rechthebbende te zijn.
In dit verband heeft de Gemeente onder meer aangevoerd dat geen sprake is van openbaar en ondubbelzinnig bezit zoals vereist.
In die situatie is het aan [geïntimeerden] te stellen en bij voldoende weerspreking te bewijzen dat van een dergelijk bezit sprake is geweest.
Ook uit de beperkte omvang van de achtertuin en de strook grond en de overgelegde foto's blijkt dat de strook grond en de achtertuin een geheel vormden. Gelet hierop moet worden aangenomen dat [geïntimeerden] de strook grond (van meet af aan) bij zijn achter zijn woning gelegen tuin heeft getrokken.
De grieven 1 en 6falen.
Het enkele feit dat van buitenaf niet onmiddellijk kenbaar was hoe de tuin van [geïntimeerden] was ingericht omdat aan de rand van de tuin bij de waterkant struiken stonden leidt niet tot de conclusie dat het bezit niet openbaar was. Gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerden] de strook grond heimelijk in bezit heeft genomen. Voor de Gemeente was het mogelijk om de strook grond te inspecteren, niet alleen vanuit de lucht (zoals vast staat dat zij heeft gedaan) maar ook vanaf het water of vanaf aangrenzende percelen met toestemming van de eigenaren daarvan. Uit de toelichting bij grief 4 van de Gemeente blijkt ook dat de Gemeente uiteindelijk ter plaatse onderzoek heeft gedaan naar de eigendomssituatie van de strook grond, zodat dat kennelijk niet onmogelijk was; zij stelt slechts dat zij niet eerder aanleiding had ervan uit te gaan dat de strook grond in bezit zou worden genomen met de pretentie van eigendom. Het feit dat de Gemeente zelf geen aanleiding heeft gezien onderzoek te doen kan er echter niet toe leiden dat het bezit van [geïntimeerden] heimelijk was.
De Gemeente heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat zij mocht veronderstellen dat [geïntimeerden] zich bij het gebruik van zijn tuin niet als eigenaar beschouwde maar op andere gronden meende dat hij deze grond van de Gemeente mocht gebruiken, zodat de eigendom van de Gemeente geen gevaar liep (HR 26 februari 1915, W9864). Dat de Gemeente van oordeel heeft kunnen zijn dat [geïntimeerden] zich slechts als huurder of gebruiker gedroeg (zodat van dubbelzinnigheid sprake zou kunnen zijn) is door haar niet gesteld en is ook overigens niet aannemelijk. Van een dergelijke dubbelzinnigheid is in dit geval dus geen sprake. [geïntimeerden] kan zich derhalve terecht beroepen op openbaar en ondubbelzinnig bezit.
Daarmee falen ook de
grieven 2 en 3.
Nu uit het voorgaande voortvloeit dat het gebruik van de strook grond door [geïntimeerden] in ieder geval openbaar was faalt reeds daarom de grief.
De grief kan de Gemeente niet baten, omdat het enkele feit dat de struiken het zicht op de (aanleg van de) tuin wegnemen niet met zich brengt – gelet op hetgeen hiervoor is overwogen – dat die aanleg daarmee niet openbaar is, en dus ook niet dat het de Gemeente onmogelijk was actie te ondernemen om de verjaring te stuiten.
.
Dit betekent dat ook
grief 10, die zich richt tegen de beslissing inzake de proceskosten, faalt.