Het hof roept in herinnering dat [appellante] in het geding in eerste aanleg vorderde:
I. een verklaring voor recht dat [appellante] recht heeft op vergoeding van reisuren zoals omschreven in de dagvaarding;
II. een verklaring voor recht dat [het thuiszorgcentrum] niet gerechtigd is tot verrekening van vakantie-uren zoals omschreven in de dagvaarding;
III. veroordeling van [het thuiszorgcentrum] om aan [appellante] uit te keren 148,33 reisuren en 94 vakantie-uren, beide tegen een bruto uurloon van € 12,38, zijnde een totaalbedrag van 242,33 uur x € 12,38 = € 3.000,-- bruto.
In hoger beroep heeft [appellante] daarnaast bij wege van vermeerdering van eis veroordeling van [het thuiszorgcentrum] gevorderd tot:
IV. restitutie van ten onrechte verrekende bedragen over periode 2 en 3 van 2013 ten bedrage van resp. € 350,28 en € 350,27;
V. betaling van de reistijd die sedert de dagvaarding in eerste aanleg onbetaald is gebleven ten bedrage van € 303,85 bruto;
VI. betaling van 8,9 vakantie-uren welke over 2013 niet correct zijn berekend ten bedrage van € 111,52;
VII. betaling van wettelijke rente en wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over alle openstaande bedragen als voornoemd;
VIII. betaling van de proceskosten van beide instanties.
Het hof zal deze vorderingen in het navolgende bespreken. De door [appellante] geformuleerde grieven zullen daarbij voor zover nodig aan de orde komen.