Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om de belastingheffing van een winstaandeel dat belanghebbende ontving na zijn ontslag in 2001. Belanghebbende, die in 1996 als commercieel directeur bij zijn ex-werkgever in dienst trad, ontving in 2009 een winstaandeel van € 126.423, dat door de civiele rechter als achterstallig loon werd gekwalificeerd. Het Hof oordeelt dat dit winstaandeel als loon uit vroegere dienstbetrekking moet worden aangemerkt en dat het pas in 2009 belastbaar is, omdat het in dat jaar vorderbaar en inbaar werd. De wettelijke rente die vanaf 1 april 2001 verschuldigd was, wordt niet als 'rentedragend worden' beschouwd in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Daarnaast is er een geschil over de aftrekbaarheid van advocaatkosten die belanghebbende heeft gemaakt in de periode van 2001 tot en met 2009. Het Hof oordeelt dat deze kosten niet aftrekbaar zijn, omdat de Wet IB 2001 geen overgangsbepalingen bevat voor kosten die betrekking hebben op inkomsten uit jaren voor de invoering van deze wet. Ook het standpunt van belanghebbende dat deze kosten als negatief loon moeten worden aangemerkt, wordt verworpen. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak is gedaan op 25 september 2014 door een meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de voorzitter en de andere rechters de beslissing unaniem steunen. De kosten voor het griffierecht worden niet vergoed, en er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.