ECLI:NL:GHSHE:2014:3875

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
13-00828
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot verkapte winstuitdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake de aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De Inspecteur had een aanslag opgelegd, waarbij een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.816.652 was vastgesteld. Na bezwaar werd dit bedrag verlaagd, maar de Inspecteur handhaafde een correctie van € 150.000 voor reis-, verblijf- en representatiekosten, die volgens hem onzakelijk waren en als verkapte winstuitdeling aan belanghebbende moesten worden aangemerkt. De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar de Inspecteur ging in hoger beroep.

Tijdens de zitting bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2014 werd de zaak behandeld. Belanghebbende, zijn gemachtigde en taxateurs waren aanwezig, evenals vertegenwoordigers van de Inspecteur. Het Hof oordeelde dat de uitgaven voor reis-, verblijf- en representatiekosten niet op zakelijke gronden waren gedaan, maar ter bevoordeling van belanghebbende. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van een verkapte winstuitdeling, die bij belanghebbende als inkomen uit aanmerkelijk belang moest worden aangemerkt.

Daarnaast werd ook gekeken naar transacties met onroerende zaken tussen de vennootschap van belanghebbende en zijn kinderen. Het Hof oordeelde dat deze transacties onzakelijk waren en dat er sprake was van verkapte winstuitdelingen. De Inspecteur had de bedragen van deze uitdelingen vastgesteld, maar het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet de juiste bedragen had gehanteerd. Uiteindelijk werd het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang vastgesteld op € 941.784, rekening houdend met de correcties en de winstuitdelingen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00828
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 18 juni 2013, kenmerk AWB 11/5971, inzake het geding tussen:
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen aanslag en beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2006, met dagtekening 13 augustus 2010, een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.433, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.816.652 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 19.626, alsmede is gelijktijdig met de aanslag bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Na daartegen gemaakt bezwaar is, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur van 19 november 2011, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.366.652 en de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente tot een bedrag van € 60.443, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.
1.2.
Belanghebbende is bij brief van 25 november 2011 van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank, aldaar geregistreerd onder het nummer 11/5971. Voorts heeft belanghebbende bij brief van gelijke datum beroep ingesteld tegen de aan hem opgelegde (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2005 en 2007, welke beroepen de Rechtbank heeft geregistreerd onder het nummer 11/5972 respectievelijk 11/5970. Ter zake van elk van deze beroepen heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een bedrag van € 41 aan griffierecht geheven.
1.3.
De Rechtbank heeft het beroep betreffende het jaar 2006 gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 941.784 met handhaving van de overige elementen van de aanslag en vergoeding van griffierecht en proceskosten gelast.
1.4.
Bij brief van 24 juli 2013 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, alsmede tegen de uitspraken van de Rechtbank in de zaken met nummer 11/5972 en 11/5970, welke zaken bij het Hof zijn geregistreerd onder het kenmerk 13/00829 respectievelijk 13/00827. Bij dezelfde brief heeft [A] B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de Rechtbank in de zaken met nummer 11/6159 tot en met 11/6161 betreffende opgelegde (navorderings-)aanslagen vennootschapsbelasting voor de jaren 2005 tot en met 2007, welke zaken bij het Hof zijn geregistreerd onder het kenmerk 13/00830 tot en met 13/00832. Ter zake van de drie hoger beroepen betreffende de inkomstenbelasting heeft de griffier van belanghebbende eenmaal in de zaak met kenmerk 13/00827 een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.6.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft belanghebbende vóór de zitting bij brieven van 9 mei 2014 en 13 mei 2014 nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting (alsmede van de zaken bij het Hof bekend onder de kenmerken 13/00827, 13/00829 tot en met 13/00832) heeft plaatsgehad op 23 mei 2014 te
’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, mevrouw [B], als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door de heren [C] en [D], taxateurs, en mevrouw [E], dochter en adviseur van belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, de heer [F], bijgestaan door de heren [G] en [H], taxateurs.
1.8.
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota met drie bijlagen toegezonden aan het Hof en door tussenkomst van de griffier aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen. Belanghebbende heeft tegen overlegging van de vijf bij deze pleitnota behorende bijlagen geen bezwaar ingebracht. Belanghebbende heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.9.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.10.
Van het onderzoek ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is gehuwd en heeft vier kinderen.
2.2.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A] B.V. (hierna: [A]). De ondernemingsactiviteiten van [A] bestaan uit het beleggen van haar middelen in effecten en leningen en handel in, alsmede exploitatie en beheer van onroerende zaken. Belanghebbende neemt de bedrijfsvoering van [A] voor zijn rekening.
2.3.
Vanaf 14 juli 2009 heeft de Inspecteur bij [A] een boekenonderzoek ingesteld, waarvan op 1 juli 2010 een rapport (hierna: het controlerapport) is uitgebracht. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van onder meer de aangiften vennootschapsbelasting voor de jaren 2006 en 2007. Het boekenonderzoek heeft zich op bepaalde onderdelen eveneens uitgestrekt over de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2005.
2.4.
In het controlerapport is onder punt 5, ‘Reis- en representatiekosten’, voor zover van belang, het volgende opgenomen (waarbij [A] ook wel is aangeduid als de vennootschap):
“In het jaar 2004 is (…) een boekenonderzoek ingesteld (…). Ten aanzien van de (…) kosten werd gerapporteerd dat (…) deze in een aantal gevallen slecht onderbouwd zijn door externe documenten. In het controlerapport is vermeld dat (…) de afspraak is gemaakt dat de kosten in het vervolg beter gedocumenteerd zullen worden, met name wat betreft het zakelijke karakter van buitenlandse vliegreizen en het dineren met relaties. (…)
Bij de nu over de jaren 2006 en 2007 ingestelde controle dient geconstateerd te worden dat (…) de afspraak over het documenteren van de kosten niet is nagekomen, terwijl de reis en representatiekosten fors zijn gestegen ten opzichte van de destijds onderzochte jaren.
Op grootboekrekening 4600 worden de reis- en transportkosten alsmede de verblijf- en verteerkosten geboekt.
Het gaat om de volgende uitgaven:
2005: lunches en diners € 20.652.60
reis- en transportkosten € 123.396.99
2006: lunches en diners € 21.232.29
reis- en transportkosten € 166.736.50
2007: lunches en diners € 31.857.03
reis- en transportkosten € 129.727.03
Deze kosten zijn bijzonder hoog in relatie tot de aard en de omvang van de activiteiten van de vennootschap. Uit de facturen blijkt niet dat de uitgaven een zakelijk karakter hadden.
(…)
Van geen enkel diner en van niet een reis wordt aangegeven waarom die uitgaaf tot de bedrijfskosten te rekenen is. Men volstaat met de vermelding dat alle uitgaven op zakelijkheid zijn beoordeeld maar men kan of wil dit niet nader onderbouwen. Er is dus niet voldaan aan de op de ondernemer drukkende bewijslast (…)
Op de in de administratie aangetroffen inkoopfacturen zijn vaak nietszeggende omschrijvingen opgenomen zoals voor u verzorgde arrangementen bij reisbureau [J] of vliegkosten in de maand mei bij de vliegmaatschappij [K] BV. Van deze vliegmaatschappij is [A] mede aandeelhouder.
Bij reisbureau [J] is een derdenonderzoek ingesteld (…). Op de normale facturen staan de reisdata, de bestemmingen en de reizigers maar deze zijn niet in de boekhouding opgenomen.
[A] is een beleggingsmaatschappij met een vermogen dat in een beperkt aantal panden in het binnenland (regio zuidwest) is geïnvesteerd; daarnaast is er een effectenportefeuille waarvan het beheer aan enige vermogensbeheerders is uitbesteed. De activiteiten (…) spelen zich af binnen Nederland (…).”
2.5.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur met betrekking tot de door hem als reis-, verblijf- en representatiekosten aangemerkte uitgaven het standpunt ingenomen dat sprake is van onzakelijke uitgaven en verkapte dividenduitkeringen en voor de jaren 2005 tot en met 2007 een uitdeling gesteld. Het betreffen de navolgende in het controlerapport vermelde bedragen:
Jaar uitgaven uitdeling
2005: € 144.048 € 125.000
2006: € 187.968 € 150.000
2007: € 152.584 € 130.000.
Met betrekking tot de vennootschapsbelasting over het jaar 2006 heeft dit geleid tot een correctie van het belastbare bedrag van € 150.000. Ten aanzien van de inkomstenbelasting heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een winstuitdeling aan belanghebbende en het bedrag van € 150.000 voor het onderhavige jaar als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt.
2.6.
Met betrekking tot enige onroerend-goedtransacties, die zich in het onderhavige jaar tussen [A] en familieleden van belanghebbende hebben voorgedaan, is in het controlerapport opgenomen dat de tot stand gekomen verkooprijzen bij de Inspecteur niet de overtuiging gaven dat er zakelijk gehandeld was. Het betreffen de volgende transacties:
Bedrijfspand gelegen aan [a-straat] 16 te [L] (hierna: het bedrijfspand)
2.7.1.
Het bedrijfspand is vanaf januari 2004 verhuurd voor een bedrag van € 65.000 per jaar. Op 15 januari 2004 is het bedrijfspand tweemaal tussen derden verkocht, eerst ten bedrage van € 590.000 kosten koper en bij doorverkoop voor een bedrag van € 626.000 kosten koper. De heer [E], zoon van belanghebbende (hierna: de zoon), heeft het bedrijfspand op 15 april 2004 in verhuurde staat gekocht voor een bedrag van € 750.000 kosten koper. In de loop van het jaar 2005 heeft de huurder het bedrijfspand verlaten. [A] heeft het bedrijfspand op 1 juni 2006 in onverhuurde staat gekocht van de zoon voor een bedrag van € 840.000 kosten koper. Met ingang van het jaar 2008 is het bedrijfspand weer verhuurd voor een bedrag van € 54.000 per jaar.
2.7.2.
Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken is de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van het bedrijfspand per de waardepeildatum 1 januari 2007 bepaald op € 790.000.
2.7.3.
[A] heeft het bedrijfspand op 25 januari 2007 bij openbare inschrijving te koop aangeboden. De hoogste bieding was voor een bedrag van € 634.000 en is niet door [A] geaccepteerd.
2.7.4.
In het controlerapport is opgenomen, dat de Inspecteur de waarde van het bedrijfspand per 1 juni 2006 heeft getaxeerd op een bedrag van € 650.000. Deze waarde is gebaseerd op de bieding bij openbare inschrijving en de kapitalisatiewaarde bij een gerealiseerde huurprijs van € 54.000 per jaar. De Inspecteur heeft in het controlerapport geconcludeerd dat [A] teveel betaald heeft bij de aankoop van het bedrijfspand van de zoon en belanghebbende bewust heeft bevoordeeld tot een bedrag van € 190.000, het verschil tussen de aankoopprijs van [A] van € 840.000 en de door de Inspecteur getaxeerde waarde van € 650.000. Ter zake van dat bedrag stelt de Inspecteur dat sprake is van een winstuitdeling en heeft dat bedrag als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt. Voor de winstbepaling van [A] heeft dit geleid tot een correctie op de afschrijving van het bedrijfspand van € 2.770.
Kantoorpand gelegen aan [b-straat] 28 te [woonplaats] (hierna: het kantoorpand)
2.8.1.
Bij akte van 29 april 2003 heeft [A] het kantoorpand gekocht voor een bedrag van € 3.200.000 exclusief omzetbelasting. Het kantoorpand was ten tijde van de aankoop nog niet in gebruik. In de koopakte is opgenomen dat [A] en [N] een huurovereenkomst hebben gesloten, met ingang van 1 november 2003 voor de duur van vijf jaren en vijf optiejaren, tegen een huurprijs van € 250.000 per jaar met een jaarlijkse indexering.
2.8.2.
Op 9 augustus 2006 heeft [A] het kantoorpand verkocht voor een bedrag van € 2.200.000 vrij op naam aan mevrouw [M] en haar kinderen, dochter en kleinkinderen van belanghebbende (hierna: de dochter). Voor [A] bedroeg de netto opbrengst van deze verkoop een bedrag van € 2.070.480.
2.8.3.
Voor de verkoopsom is [A] uitgegaan van een taxatierapport van de heer [C], taxateur (hierna: [C]). De taxatie is verricht op 7 december 2005 en in het taxatierapport is de waarde bepaald op een bedrag van € 2.275.000. De Inspecteur heeft de waarde van het kantoorpand per 9 augustus 2006 op een bedrag van € 2.900.000 getaxeerd. Bij beide taxaties wordt uitgegaan van een geïndexeerde huurprijs van € 252.965 per jaar. In het taxatierapport van [C] wordt een kapitalisatiefactor van 9 gehanteerd. De Inspecteur hanteert een kapitalisatiefactor van 11,5.
2.8.4.
In het taxatierapport van [C] is met betrekking tot de kapitalisatiefactor het volgende opgenomen:
“Het gebouw is specifiek ontworpen voor de huidige gebruiker en kan niet als universeel kantoor in de markt worden geplaatst.
Door de op handen zijnde reorganisatie, sanering en concentratie van de vestigingen van de huidige huurder, [N], is het niet waarschijnlijk dat de huurovereenkomst wordt verlengd, in ieder geval niet voor een lange periode.
Voor een volgende huurder zal het gebouw een grondige verbouwing moeten ondergaan.
Het is voorspelbaar dat het huurniveau niet kan worden gehandhaafd. Zeker zullen de verbouwkosten (aanpassingen) en de daarbij te verwachten leegstand niet op korte termijn kunnen worden gecompenseerd.
Gezien het voorgemelde zijn wij van mening dat de waarde van het object 10% lager is dan volgens gebruikelijk rekenmodel.”
2.8.5.
Bij brief van 21 december 2007 heeft [N] de huur van het kantoorpand per 1 november 2008 opgezegd. Het kantoorpand heeft leeggestaan tot 2010. In september 2010 is de nieuwe huurder voor het kantoorpand gevonden, die het kantoorpand in december 2010 in gebruik heeft genomen. De huurder heeft een huurvrije periode bedongen en heeft in juli 2011 voor het eerst huur betaald. De overeengekomen huurprijs is € 299.250 per jaar.
2.8.6.
In het controlerapport is als standpunt van de Inspecteur opgenomen, dat [A] bij de verkoop van het kantoorpand aan de dochter onzakelijk heeft gehandeld en belanghebbende bewust heeft bevoordeeld tot een bedrag van € 829.520, het verschil tussen de door de Inspecteur getaxeerde waarde van € 2.900.000 en de netto opbrengst voor [A] ten bedrage van € 2.070.480. Ter zake van dat bedrag stelt de Inspecteur dat sprake is van een winstuitdeling en heeft dat bedrag als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt.
De panden gelegen aan [c-straat] 2a en 4 te [P] (hierna: de panden)
2.9.1.
Op 15 december 2006 heeft [A] de panden verkocht voor een bedrag van € 860.000 vrij op naam aan de zoon. De netto opbrengst van de verkoop bedroeg € 808.526. De panden bestaan uit een bedrijfsgebouw met opslagloods, erf en een woonhuis. Ten tijde van de verkoop was het bedrijfsgedeelte verhuurd voor een huurprijs van € 112.618 per jaar aan [Q] B.V.. Belanghebbende was voorheen (middellijk) aandeelhouder en directeur van deze vennootschap. Het woonhuis was ten tijde van de verkoop eveneens verhuurd, voor een huurprijs van € 296 per maand.
2.9.2.
[A] heeft de verkoopsom gebaseerd op een taxatierapport van [C]. De taxatie is verricht op 11 oktober 2006 en in het taxatierapport van 16 oktober 2006 is de waarde bepaald op een bedrag van € 860.000. In het taxatierapport is opgenomen dat de huurder te kennen heeft gegeven de huur niet te verlengen en dat uit navraag bij de gemeente is gebleken dat na verhuizing van de huidige huurder de kans klein is dat de huidige bestemming gehandhaafd zou blijven in verband met de omliggende woonwijk.
2.9.3.
De Inspecteur heeft de waarde van de panden per 15 december 2006 getaxeerd op een bedrag van € 985.000, waarvan een bedrag van € 860.000 voor het bedrijfsgedeelte en een bedrag van € 125.000 voor het woonhuis. Bij deze waardering is de Inspecteur uitgegaan van een voortgezette verhuur tegen eenzelfde bedrag, maar met een andere onderverdeling van de huurprijzen. Een redelijke huur voor het woonhuis is gesteld op een bedrag van € 500 per maand en voor het bedrijfsgedeelte op een bedrag van € 107.618 per jaar.
2.9.4.
In het controlerapport is als standpunt van de Inspecteur opgenomen, dat [A] de panden tegen een te lage prijs aan de zoon heeft verkocht en belanghebbende bewust heeft bevoordeeld tot een bedrag van € 176.474, het verschil tussen de door de Inspecteur getaxeerde waarde van € 985.000 en de netto opbrengst voor [A] van € 808.526. Ter zake van dat dat bedrag stelt de Inspecteur dat sprake is van een winstuitdeling en heeft dat bedrag als inkomen uit aanmerkelijk belang aangemerkt.
2.10.
Na de uitspraak op bezwaar is het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als volgt te specificeren:
Niet-bestreden correcties kosten verbouwing en boot € 20.658
Correctie reis-, verblijf- en representatiekosten € 150.000
Correctie aankoop bedrijfspand [a-straat] 16 te [L] € 190.000
Winstcorrectie kantoorpand [b-straat] 28 te [woonplaats] € 829.520
Winstcorrectie panden [c-straat] 2a en 4 te [P]
€ 176.474
Na bezwaar vastgesteld belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 1.366.652.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is het antwoord op de navolgende vragen:
I. Dienen de door de Inspecteur bij [A] niet in aftrek toegelaten reis-, verblijf- en representatiekosten ten bedrage van € 150.000 te worden aangemerkt als een verkapte winstuitdeling aan belanghebbende en bij hem tot het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang gerekend? Zo ja, wordt de winstuitdeling terecht niet verminderd met de terugbetaling van € 7.764 door belanghebbende aan [A]?
II. Indien en voor zover transacties met onroerende zaken tussen [A] en (kinderen van) belanghebbende tegen onzakelijke prijzen hebben plaatsgevonden, is dan sprake van verkapte winstuitdelingen ten gunste van belanghebbende? Zo ja, heeft de Inspecteur deze winstuitdelingen voor de juiste bedragen tot het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang van belanghebbende in aanmerking genomen?
Belanghebbende is van mening, dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Tijdens het onderzoek ter zitting hebben zij hun standpunten toegelicht.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag, voor zover betrekking hebbende op het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van, naar het Hof begrijpt, primair, € 20.658, subsidiair, € 95.658, meer subsidiair, naar een door het Hof in goede justitie vast te stellen bedrag aan correctie van reis-, verblijf- en representatiekosten plus € 20.658 plus € 711.126 met betrekking tot de onroerende zaken, telkens onder handhaving van de overige elementen van de aanslag. De Inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het (incidentele) hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en, primair, ongegrondverklaring van het beroep, subsidiair, gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslag, naar het Hof begrijpt, tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 1.337.652, onder handhaving van de overige elementen van de aanslag.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Vooraf
4.1.
Ingevolge artikel 4.12 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is, voor zover hier van belang, inkomen uit aanmerkelijk is het gezamenlijke bedrag van de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten. Van een als een regulier voordeel in aanmerking te nemen verkapte winstuitdeling is sprake wanneer een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de (middellijk) aandeelhouder plaatsvindt als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken (vgl. HR 18 februari 1959, nr. 13 763, BNB 1959/124, en HR 24 september 1980, nr. 19 552, BNB 1980/332). Van een winstuitdeling is alleen sprake indien de vennootschap haar (middellijk) aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en de aandeelhouder zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had kunnen zijn (vergelijk HR 4 mei 1983, nr. 21 668, BNB 1983/233), ook wel genoemd de dubbele bewustheidseis. De bewijslast dat sprake is van een winstuitdeling rust op de Inspecteur.
Vraag I
4.2.
Het Hof heeft heden in de uitspraak met kenmerk 13/00831, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, betreffende de aan [A] voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met betrekking tot de reis-, verblijf- en representatiekosten geoordeeld dat de uitgaven ter grootte van de correctie van € 150.000 niet op zakelijke gronden door [A] zijn gedaan, maar ter bevoordeling van belanghebbende. Bij dit oordeel heeft het Hof in aanmerking genomen dat de betreffende uitgaven zijn verricht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende, haar enig aandeelhouder en directeur, die in de hoedanigheid van directeur van [A] de bedrijfsvoering van [A] voor zijn rekening neemt en daarmee de verantwoordelijkheid draagt voor en bekend is met de betreffende uitgaven. Het Hof is derhalve van oordeel dat ter zake van de betreffende uitgaven sprake is van een dubbele bewustheid; [A] heeft belanghebbende als haar aandeelhouder willen bevoordelen en belanghebbende is zich van de bevoordeling bewust geweest, dan wel moet daarvan redelijkerwijs bewust zijn geweest.
4.3.
Belanghebbende bestrijdt het door de Inspecteur berekende bedrag van de uitgaven en stelt dat voor het doorvoeren van de onderhavige correcties een cijfermatige onderbouwing van de Inspecteur vereist is en dat de terugbetaling van een bedrag van € 7.764 in aanmerking moet worden genomen. Het Hof is van oordeel, dat omtrent de correcties van de Inspecteur een cijfermatig te controleren berekening ontbreekt, maar dat dit gebrek belanghebbende niet baat. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, maakt belanghebbende, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk dat de alsnog door de Inspecteur bij [A] in aftrek toegelaten kosten, ongeacht of de door belanghebbende aangevoerde terugbetaling daarbij in aanmerking wordt genomen, tot een te laag bedrag zijn bepaald.
4.4.
Gelet op het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat het in geschil zijn bedrag van € 150.000 aan uitgaven voor reis-, verblijf- en representatiekosten, die door [A] zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van belanghebbende, een verkapte winstuitdeling is, die bij belanghebbende als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking dient te worden genomen.
4.5.
Het antwoord op eerste in geschil zijnde vraag is aan de zijde van de Inspecteur.
Vraag II
4.6.
Eveneens bij de uitspraak met kenmerk 13/00831 heeft het Hof betreffende de aan [A] voor het jaar 2006 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting met betrekking tot de
transacties met onroerende zaken geoordeeld dat [A] onzakelijk heeft gehandeld voor zover de overeengekomen transactieprijzen afwijken van de waarde in het economische verkeer van de betreffende onroerende zaken. Het Hof heeft aan dit oordeel de conclusie verbonden dat [A] bewust ter bevoordeling van haar aandeelhouder, belanghebbende, in de vorm van aan diens zoon en dochter toekomende prijsvoordelen, heeft gehandeld en dat belanghebbende zich daarvan bewust is geweest. Bij dit oordeel neemt het Hof in aanmerking belanghebbendes jarenlange kennis en ervaring in de onroerende-zaakmarkt en de ter zitting gegeven verklaring dat bij transacties tussen [A] en de kinderen van belanghebbende erop wordt gelet dat de kinderen “niet het vel over de oren wordt getrokken” en weloverwogen een verkoopprijs aan de lage kant wordt gesteld. Er is derhalve sprake van verkapte winstuitdelingen, die bij belanghebbende als regulier voordeel uit aanmerkelijk belang in aanmerking dienen te worden genomen.
4.7.
Met betrekking tot de onderhavige transacties strijden partijen over de hoogte van de waarde in het economisch verkeer van de onderhavige onroerende zaken en daarmee over de hoogte van de winstuitdelingen. Het Hof heeft in de uitspraak met kenmerk 13/00831 geoordeeld dat geen van de partijen de gestelde of verdedigde waarde in het economisch verkeer van de onderhavige onroerende zaken aannemelijk heeft gemaakt en deze waarden in goede justitie vastgesteld. Deze vaststelling leidt ertoe dat in de onderhavige procedure voor de verkapte winstuitdelingen de navolgende bedragen in aanmerking worden genomen:
Winstuitdeling bedrijfspand [a-straat] 16 te [L] € 60.000
Winstuitdeling kantoorpand [b-straat] 28 te [woonplaats] € 585.652
Winstuitdeling panden [c-straat] 2a en 4 te [P]
€ 125.474
Totaal € 771.126.
4.8.
Vraag II moet aldus worden beantwoord dat het gelijk voor wat betreft de verkapte winstuitdelingen aan de zijde van de Inspecteur is, maar niet voor wat betreft de hoogte van de in aanmerking te nemen winstuitdelingen.
Conclusie
4.9.
Gelet op al het vorenoverwogene wordt het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang als volgt vastgesteld:
Niet-bestreden correcties kosten verbouwing en boot € 20.658
Correctie reis-, verblijf- en representatiekosten € 150.000
Winstuitdelingen onroerend-goedtransacties
€ 771.126
Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang € 941.784.
4.10.
Het (hoger) beroep wordt geacht zich ook tegen de in rekening gebrachte heffingsrente te richten. Nu belanghebbende geen afzonderlijke grieven tegen de beschikking heffingsrente heeft ingebracht, is het Hof van oordeel dat de in rekening gebrachte heffingsrente dient te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de aanslag.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat betreffende het geschil of sprake is van winstuitdelingen het gelijk aan de Inspecteur is en belanghebbendes hoger beroep ongegrond, maar met betrekking de hoogte van de winstuitdelingen ter zake van de onroerend-goedtransacties faalt het incidentele hoger beroep van de Inspecteur. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Nu in de onderhavige zaak van belanghebbende ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof geen griffierecht is geheven, is een vergoeding hiervan niet aan de orde.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Nu het incidentele hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het Hof beschouwt de zaken geregistreerd met de kenmerken 13/00827 tot en met 13/00832 als samenhangend in de zin van artikel 3 het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit), waarbij belanghebbende in een tweetal zaken gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Dit betreft de zaken met de kenmerken 13/00828 en 13/00831, waarin in beide zaken het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt en in de zaak met kenmerk 13/00831 het hoger beroep van belanghebbende slaagt.
4.14.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit op 3 (punten voor proceshandelingen) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x 1 (factor samenhangende zaken) is € 1.461. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit heeft gemaakt. Vanwege de omstandigheid dat in de twee aangeduide samenhangende zaken het incidentele hoger beroep van de Inspecteur faalt en alleen in de zaak met kenmerk 13/00831 het hoger beroep van belanghebbende slaagt, zal het Hof in de onderhavige zaak een proceskostenvergoeding toekennen van (€ 1.461 x 1/3 =) € 487 en in de zaak met kenmerk 13/00831 van (€ 1.461 x 2/3 =) € 974.

5.Beslissing

Het Hof
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op € 487; en
  • wijstde Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op: 25 september 2014 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en H.A. Wiggers, leden, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.