Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
De handgeschreven aangifte is bij binnenkomst bij de belastingdienst via een volledig geautomatiseerde scanstraat in [C] ingelezen. Daarbij is bij het opleggen van de voorlopige aanslag van 22 mei 2010 voor het jaar 2009 het bruto-uitkeringsbedrag van de gemeente [woonplaats] niet meegenomen bij het vaststellen van het verzamelinkomen. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is dientengevolge vastgesteld op nihil, zodat de voorlopige aanslag resulteerde in een teruggaaf aan belasting van € 1.189 en een bedrag aan heffingsrente van € 28.
op dat moment. Belanghebbende heeft aan mevrouw [D] gevraagd om nogmaals na te kijken of er inderdaad geen te betalen bedragen aan belasting openstonden. Mevrouw [D] heeft dit gedaan en op 28 september 2011 telefonisch tegenover belanghebbende verklaard dat er op dat moment géén te betalen bedragen aan belasting meer openstonden.
Kwijtschelding is doorgaans bij een zakelijke schuld niet mogelijk.
Na contact met de invordering werd duidelijk dat er op 28 september 2011 kennelijk geen openstaande bedragen waren. Zover zichtbaar waren alle openstaande bedragen inmiddels verrekend. (Dit is inmiddels ook telefonisch aan de [belanghebbende] doorgegeven.)’
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Die regel dient echter, aldus de Hoge Raad in genoemd arrest, uitzondering te lijden indien de belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid bewust en weloverwogen een standpunt heeft ingenomen.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.