ECLI:NL:GHSHE:2014:3718

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
F 200.143.854-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van ouderlijk gezag wegens ongeschiktheid en onmacht van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar vier kinderen. De moeder vertoont een terugkerend patroon van drugsgebruik, criminaliteit en huiselijk geweld, en heeft ernstige persoonlijke problematiek, waaronder een Borderline stoornis en laagbegaafdheid. De rechtbank had eerder de moeder en de vader ontheven van het gezag over de kinderen, en de stichting tot voogdes benoemd. De moeder heeft in hoger beroep verzocht om het gezag te behouden, maar het hof oordeelt dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om voor de kinderen te zorgen. De kinderen hebben behoefte aan rust, regelmaat en structuur, wat de moeder niet kan bieden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikkingen van de rechtbank en stelt dat het belang van de kinderen voorop staat. De moeder kan niet de juiste beslissingen nemen en er is een gezagsvacuüm ontstaan door haar detentie en onbereikbaarheid. De pleeggezinnen bieden de kinderen de stabiliteit die zij nodig hebben, en het hof concludeert dat de ontheffing van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 september 2014
Zaaknummer : F 200.143.854/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/04/122733 / FA RK 13-552, C/04/122734 / FA RK 13-533, C/04/122736 / FA RK 13-554 en C/04/122737 / FA RK 13-555
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.H.J. van der Linden,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie Roermond,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader van de hierna te noemen minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3]);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting);
- mevrouw [de pleegmoeder] (hierna te noemen: de pleegmoeder van de hierna te noemen minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3]);
- de familie [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders van de hierna te noemen minderjarige [kind 4]).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2013 met betrekking tot de zaaknummers C/04/122733 / FA RK 13-552, C/04/122734 / FA RK 13-533, C/04/122736 / FA RK 13-554 en de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2013 met betrekking tot het zaaknummer C/04/122737 / FA RK 13-555.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat zij met het ouderlijk gezag over de kinderen belast blijft.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2014, heeft de stichting (naar het hof begrijpt:) verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De overige bovengenoemde belanghebbenden hebben, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens de moeder, mr. K.E.J. Dohmen, waarnemend voor mr. Van der Linden;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de stichting];
- de pleegmoeder van de hierna te noemen minderjarigen [kind 1], [kind 2] en [kind 3];
- de pleegvader van de hierna te noemen minderjarige [kind 4].
2.3.1.
De moeder en de vader zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de voortgezette mondelinge behandeling in eerste aanleg op 12 december 2013;
  • de brief van de raad d.d. 4 april 2014;
  • productie 11 van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 15 april 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Voorafgaand aan en uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 2004, te [geboorteplaats];
  • [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2007, te [geboorteplaats];
  • [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3], op [geboortedatum] 2008, te [geboorteplaats].
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over bovengenoemde kinderen.
Uit de moeder is geboren:
- [kind 4], op [geboortedatum] 2011, te [geboorteplaats].
De heer [de vader van kind 4] heeft [kind 4] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [kind 4] uit.
3.2.
[kind 1] en [kind 2] staan sinds 1 april 2008 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 april 2014.
[kind 1] en [kind 2] zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 18 februari 2009 uit huis geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. [kind 1] en [kind 2] verblijven sinds die datum bij de pleegmoeder, zijnde grootmoeder moederszijde.
3.2.1.
[kind 3] staat sinds 8 mei 2009 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 april 2014. [kind 3] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 8 mei 2009 uit huis geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. Zij verblijft sinds die datum bij de pleegmoeder, zijnde grootmoeder moederszijde.
3.2.2.
[kind 4] staat sinds 26 april 2011 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 1 april 2014. [kind 4] is op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 14 juli 2011 uit huis geplaatst in een perspectief biedend pleeggezin. Zij verblijft sinds die datum bij de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking met betrekking tot de zaaknummers C/04/122733 / FA RK 13-552, C/04/122734 / FA RK 13-533, C/04/122736 / FA RK 13-554 heeft de rechtbank de vader en de moeder ontheven van het gezag over [kind 1], [kind 2] en [kind 3]. De rechtbank heeft de stichting tot voogdes benoemd.
3.3.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking met betrekking tot het zaaknummer C/04/122737 / FA RK 13-555 heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over [kind 4]. De rechtbank heeft de stichting tot voogdes benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
Onvoldoende is gebleken dat de maatregel van ondertoezichtstelling niet meer voldoende is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen af te wenden. De moeder stelt dat de kinderen niet nog meer in hun ontwikkeling worden bedreigd indien de moeder met het gezag belast blijft. Alhoewel de moeder enige tijd uit beeld is geweest, staat wat haar betreft onvoldoende vast dat zij ongeschikt of onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, hetgeen zeker ten aanzien van [kind 4] geldt omdat zij een kortere periode uit huis is geplaatst dan de andere kinderen. De advocaat van de moeder heeft hieraan ter zitting van het hof toegevoegd dat bij de moeder sterk de wens aanwezig is om te verbeteren. De advocaat heeft verder verklaard dat de moeder lang voor [kind 1] heeft gezorgd en zij van mening is dat zij onder rustige omstandigheden hiertoe nog steeds in staat is. De moeder verzet zich niet tegen het verblijf van de kinderen in de pleeggezinnen. De moeder is van mening dat het enkele feit dat onvoldoende perspectief tot terugplaatsing van de kinderen aanwezig is, onvoldoende is om een noodzaak tot ontheffing van het gezag aan te nemen. De moeder verwijst daarbij naar een uitspraak van het hof Den Haag van 7 juli 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BN1966. De moeder concludeert dat de ontheffing van het gezag niet in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het verzoek tot ontheffing van het gezag van de moeder gehandhaafd. Er is sprake van een grote mate van onmacht bij de moeder. Ondanks de ontheffing van het gezag zal de moeder het contact met de kinderen blijven houden.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan.
De moeder is niet in staat om de vier kinderen te verzorgen en op te voeden. De stichting stelt dat de moeder evenmin in staat is om voor zichzelf te zorgen. Dit blijkt uit een jarenlang terugkerend patroon waarin de moeder zichzelf en/of de kinderen blootstelt aan huiselijk geweld, drugsgebruik en betrokkenheid bij criminele activiteiten. Er is ondanks de inzet van hulpverlening ([jeugdzorgorganisatie] Jeugdzorg, Reclassering, Verslavingszorg, Steunpunt Huiselijk Geweld, de stichting en psychologe) geen enkele blijvende positieve verandering tot stand gekomen. De redenen van dit steeds terugkerende patroon liggen mede in de persoonlijkheidsproblematiek en zwakbegaafdheid van de moeder. Daarnaast is bij de kinderen sprake van ernstige hechtingsproblematiek en andere beperkingen. De stichting is van mening dat de huidige en toekomstige hulpverlening bij deze beschadigde kinderen gecontinueerd dient te worden, ongeacht de situatie waarin de moeder zich nu of in de toekomst zal bevinden. De stichting acht een ontheffing noodzakelijk omdat de moeder niet in staat is om op alle noodzakelijke momenten de juiste beslissingen te nemen. De moeder is in het verleden voor een langere periode volledig uit beeld geweest. Zij was op geen enkele manier bereikbaar voor de hulpverlening en instanties, waardoor een gezagsvacuüm is ontstaan. Tevens is er een aantal keren een verschil van inzicht geweest tussen de moeder en de pleeggezinnen. De stichting heeft ter zitting van het hof verklaard dat de plaatsing van de moeder bij Exodus inmiddels is beëindigd, omdat de moeder niet te begeleiden was. De moeder moet daarom op korte termijn opnieuw één jaar in detentie verblijven.
De stichting merkt op dat de moeder zich in eerste instantie niet verzet tegen de ondertoezichtstelling, maar wel aangeeft dat zij wil dat de kinderen bij haar komen wonen, [kind 4] in het bijzonder. Dit zorg voor onrust binnen de pleeggezinnen.
3.8.
De pleegmoeder van [kind 1], [kind 2] en [kind 3] heeft ter zitting van het hof verklaard dat het heel erg goed gaat met de kinderen. De kinderen hebben nu rust. De pleegmoeder kan zich verenigen met de ontheffing van het gezag van de moeder.
3.8.1.
De pleegvader van [kind 4] heeft ter zitting van het hof verklaard dat het goed gaat met [kind 4]. .
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder (en de vader) ongeschikt, althans onmachtig zijn hun plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen.
Het hof voegt daar nog het navolgende aan toe.
3.9.3.
Uit de overgelegde stukken (met name het rapport van de raad d.d. 19 april 2013) en het verhandelde ter zitting in hoger beroep volgt dat de moeder een terugkerend patroon laat zien van drugsgebruik, criminaliteit en huiselijk geweld. De moeder heeft tot januari 2014 in detentie verbleven. Ter zitting van het hof is gebleken dat de moeder binnenkort opnieuw één jaar in detentie moet verblijven omdat zij het behandeltraject bij Exodus niet heeft afgerond. Uit de stukken volgt verder dat bij de moeder sprake is van ernstige persoonlijke problematiek bestaande uit een Borderline stoornis, hechtingsproblemen, spanningsbehoefte, een laag gevoel van eigenwaarde, emotionele instabiliteit en laagbegaafdheid. Uit het voorgaande volgt – naar het oordeel van het hof – dat voldoende vast staat dat de moeder ongeschikt en/of onmachtig is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Daarbij komt dat er ook bij ieder van de kinderen sprake is van kindeigenproblematiek hetgeen maakt dat de kinderen een grote behoefte hebben aan rust, regelmaat en structuur in de opvoedingssituatie. Gelet op het vorenoverwogene kan de moeder dit de kinderen niet bieden.
3.9.4.
Nu de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing gericht dienen te zijn op een thuisplaatsing van een minderjarige en een thuisplaatsing van de kinderen niet meer aan de orde is, heeft de rechtbank terecht een verderstrekkende maatregel uitgesproken. Het hof overweegt daartoe dat bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de onzekerheid over het toekomstperspectief van de kinderen blijft voortduren, hetgeen het hof niet in het belang van de kinderen acht. Het hof acht, gelet op de hechtingsproblematiek van de kinderen, duidelijkheid voor de kinderen omtrent hun toekomstperspectief geboden. Deze duidelijkheid zorgt ervoor dat de kinderen zich optimaal kunnen hechten en ontwikkelen in de pleeggezinnen en deze hechting op geen enkele manier (meer) door onduidelijkheid over hun verblijfplaats kan worden bedreigd. De moeder stelt weliswaar dat zij instemt met de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing maar het hof betwijfelt of deze instemming duurzaam is, nu de moeder regelmatig de wens uit dat de kinderen bij haar komen wonen en de advocaat van de moeder ter zitting van het hof heeft verklaard dat de moeder van mening is dat zij onder rustige omstandigheden in staat is om voor [kind 1] te zorgen. Daarbij komt dat het feit dat het gezag bij de moeder berust ervoor heeft gezorgd dat belangrijke beslissingen aangaande de kinderen niet of te laat konden worden genomen vanwege de detentie van de moeder en/of de onbereikbaarheid van de moeder om andere redenen. Het hof is van oordeel dat een dergelijk gezagsvacuüm in de toekomst voorkomen dient te worden. Het hof concludeert, gelet op het vorenstaande, dat het belang van de kinderen zich niet tegen de ontheffing verzet. Hetgeen de moeder in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
3.10.
Het hof zal de beschikkingen waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 december 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. van Dijkhuizen en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2014.