De overige vorderingen van [geïntimeerden c.s.] (die onder B tot en met G) betreffen alle geldvorderingen, derhalve verbintenissen uit de boedel. Daarop is artikel 29 Fw van toepassing dat luidt:
Voor zover tijdens de faillietverklaring aanhangige rechtsvorderingen voldoening ener verbintenis uit de boedel ten doel hebben, wordt het geding na de faillietverklaring geschorst, om alleen dan voortgezet te worden, indien de verificatie der vordering betwist wordt. In dit geval wordt hij, die de betwisting doet, in de plaats van de gefailleerde, partij in het geding.
Uit deze bepaling volgt dat het geding (ook dat in hoger beroep) door de faillietverklaring van [appellant] vanaf 8 april 2014 van rechtswege is geschorst. Voor het nemen van een memorie van antwoord op of na 22 april 2014 is dan overigens geen plaats.
Het stelsel van de Faillissementswet houdt, voor zover hier van belang, het volgende in. Vorderingen die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, kunnen gedurende het faillissement op geen andere wijze worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie (art. 26 Fw). Zij kunnen worden betwist door de curator en door de andere schuldeisers (art. 112 en 119 lid 1 Fw). Worden zij betwist, dan volgt verwijzing naar de rechtbank op de voet van art. 122 lid 1 Fw. In de hiermee aanhangig gemaakte procedure staat de schuldeiser wiens vordering betwist wordt, tegenover de curator en/of andere schuldeiser(s) die de betwisting doen, als wederpartij.
De regel van art. 26 Fw geldt ook als de vordering die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel heeft, ten tijde van de faillietverklaring al in een geding aan de rechter is voorgelegd. Het geding wordt dan geschorst, om alleen te worden voortgezet indien de verificatie van de vordering wordt betwist (art. 29 Fw). In dat laatste geval vindt volgens art. 122 lid 1 Fw geen verwijzing plaats, omdat het geding al aanhangig is.
Op grond van art. 29 Fw wordt in dat geval het geding tegen de betrokken schuldeiser voortgezet door degenen die de betwisting doen, dus de curator en/of een of meer van de andere schuldeisers. Deze neemt of nemen het geding over als wederpartij van de betrokken schuldeiser.
De betwisting dient aldus plaats te vinden op de verificatievergadering zo volgt uit de verwijzing naar de artikelen 119 en 122 Fw. Eerst nadien kan voortzetting van het onderhavige geding aan de orde zijn. Dat een verificatievergadering is gehouden wordt niet gesteld en is het hof ook niet kunnen blijken (punt 7 akte van 15 juli 2014 lijkt te bevestigen dat een verificatievergadering niet is gehouden). Voor een voortzetting van het onderhavige geding is bijgevolg thans nog geen plaats.
Anderzijds is er ten tijde van de schorsing ook geen plaats voor doorhaling (royement) van de procedure, in die zin dat het geding daarmee eindigt. Doorhaling heeft evenwel die betekenis niet. Doorhaling is een administratieve rolhandeling waarmee de zaak van de rol wordt gehaald; de zaak kan nadien te allen tijde, zo daartoe gronden zijn, weer op de rol worden gebracht. In zoverre is het verzoek tot doorhaling op grond van hetgeen hiervoor werd overwogen toewijsbaar.
In dit verband is nog van belang dat ook andere schuldeisers dan [geïntimeerden c.s.] op de verficatievergadering voortzetting van de procedure kunnen verlangen (de advocaat van [appellant] heeft betwisting aangekondigd). Van een definitieve beëindiging van de zaak is dan geen sprake.
Wordt geen verificatievergadering gehouden, bijvoorbeeld omdat het faillissement wordt opgeheven bij gebrek aan baten, ook dan kan het geding na die opheffing worden voortgezet.