ECLI:NL:GHSHE:2014:3665

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
HD 200.139.414_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders voor onbetaald laten van huurpenningen en energiekosten door vennootschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van de bestuurders van de vennootschap All Coating voor het onbetaald laten van huurpenningen en energiekosten. De appellanten, [appellanten], hebben in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerden, [geïntimeerden], die als bestuurders van All Coating worden beschouwd. De rechtbank Limburg had in een eerder vonnis op 18 september 2013 de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen noopte tot hoger beroep.

De feiten van de zaak zijn als volgt: Op 29 april 2009 is er een huurovereenkomst gesloten tussen [appellanten] en All Coating, waarbij All Coating de bedrijfsruimte huurde. De huurtermijn liep van 1 april 2009 tot 31 maart 2011. All Coating heeft het huurcontract opgezegd, maar heeft vervolgens geen huurpenningen en energiekosten betaald. De appellanten hebben hun vorderingen op All Coating gecedeerd aan Teprofo B.V., die ook geen betaling heeft ontvangen. All Coating is op 8 november 2011 in staat van faillissement verklaard.

In hoger beroep hebben de appellanten vijf grieven aangevoerd, waarbij zij betogen dat de bestuurders van All Coating, [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], onrechtmatig hebben gehandeld door ervoor te zorgen dat All Coating haar verplichtingen niet nakwam. Het hof heeft vastgesteld dat de bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onbetaalde huurpenningen en energiekosten, omdat er geen ernstig verwijt kan worden gemaakt. De bestuurders hebben niet onzorgvuldig gehandeld en er zijn geen concrete afspraken gemaakt over de beëindiging van de huurovereenkomst.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder bestuurders aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schulden van hun vennootschap, met name de noodzaak van een ernstig verwijt en de omstandigheden van het geval.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.139.414/01
arrest van 16 september 2014
in de zaak van

1.[appellant sub 1],wonende te [woonplaats],

2.
[appellant sub 2],wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten],
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1],wonende te België,

2.
[geïntimeerde sub 2],gevestigd te [vestigingsplaats 1],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk aan te duiden als [geïntimeerden] en ieder afzonderlijk als [geïntimeerde sub 1] respectievelijk [geïntimeerde sub 2],
advocaat: mr. G.P.M. Sanders te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 november 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Limburg van 18 september 2013, gewezen tussen [appellanten] als eisers in conventie, verweerders in reconventie en [geïntimeerden] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C 04-115721 / HA ZA 12-147)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis van 26 september 2012.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord;
- het pleidooi van 24 juli 2014, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Het hof stelt voorop dat op de onderhavige zaak Nederlands recht van toepassing is als het recht van het land waar de gestelde schade zich voordoet (Rome II Verordening art. 4).
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Tussen [appellanten] enerzijds en [All Coating] (hierna: All Coating) anderzijds is op 29 april 2009 een huurovereenkomst bedrijfsruimte gesloten, betreffende de bedrijfsruimte gelegen aan [adres], [plaats], voor de duur van 2 jaar ingaande op 1 april 2009 en lopende tot en met 31 maart 2011.
De maandelijkse huurprijs bedroeg inclusief btw aanvankelijk € 4.934,54, per 1 januari 2010 € 4.953,30 en per 1 januari 2011 € 5.031,57.
In artikel 8.4 van deze overeenkomst is opgenomen dat de elektriciteit wordt afgenomen via de hoofdaansluiting welke op naam staat van [Alcopak] (huurder van het belendende perceel, hierna Alcopak) en dat All Coating verplicht is het elektriciteitsverbruik via Alcopak te voldoen. Voorts is opgenomen dat All Coating en Alcopak daartoe een separate overeenkomst zullen opstellen die aan de huurovereenkomst wordt gehecht. Er is echter geen separate overeenkomst met Alcopak gesloten.
All Coating is een onderneming die verflagen of andere ‘coatings’ aanbrengt op materialen als metaal e.d. (industrieel spuitwerk).
[geïntimeerde sub 2] was enig bestuurder en houder van 25% van de aandelen All Coating. [geïntimeerde sub 1] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [geïntimeerde sub 2].
Bij brief van 30 maart 2010 heeft All Coating het huurcontract opgezegd tegen 31 maart 2011.
[appellanten] hebben hun vorderingen op All Coating uit hoofde van huurpenningen en gasverbruik gecedeerd aan Teprofo B.V.. Alcopak heeft haar vorderingen op All Coating uit hoofde van elektriciteitsverbruik eveneens gecedeerd aan Teprofo B.V..
Bij factuur van 15 september 2010 heeft Teprofo aan All Coating € 15.000 in rekening gebracht als voorschot op de eindafrekening energieverbruik voor de periode 1 april 2009 tot en met 31 augustus 2010. Bij factuur van eveneens 15 september 2010 heeft Teprofo aan All Coating een voorschot ad € 1.500 betreffende energiekosten september 2010 in rekening gebracht.
Deze facturen zijn onbetaald gebleven.
All Coating heeft het gehuurde per 31 januari 2011 verlaten.
i. Bij vonnis van 8 november 2011 is All Coating op eigen verzoek in staat van faillissement verklaard.
Bij dagvaarding van 3 februari 2011 heeft Teprofo B.V. All Coating gedagvaard tot, kort samengevat, betaling door All Coating van (achterstallige) huurpenningen betreffende november 2010 tot 1 april 2011 en van verbruikt gas en elektra vanaf 1 april 2009 tot 1 april 2011 met rente en kosten. In deze procedure heeft de rechtbank Roermond bij deelvonnis van 22 november 2011 voor recht verklaard dat All Coating gehouden is de kosten van de door haar verbruikte elektriciteit vanaf
1 april 2009 aan Alcopak te voldoen en iedere verdere beslissing in zake de energiekwestie aangehouden. De zaak is, omdat de rechtbank onderzoek naar het energieverbruik van All Coating gecompliceerd achtte, naar de rol verwezen voor beraad van partijen.
All Coating is voorts veroordeeld om aan Teprofo B.V. te betalen een bedrag van
€ 13.803,42, ter zake achterstallige huurtermijnen, na verrekening van de waarborgsom, over de maanden november 2010 tot en met maart 2011, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de respectievelijk vervallen huurtermijnen vanaf de vervaldatum tot 1 april 2011 en over een bedrag van € 13.803,42, vanaf 1 april 2011 tot aan de voldoening.
All Coating is voorts veroordeeld tot betaling van € 3.000,00 ter zake contractuele boete.
Bij e-mail van 9 maart 2012 heeft de raadsman van [appellanten] namens [appellanten] en Teprofo aan de curator van All Coating bericht dat Teprofo, nu aan de concurrente crediteuren in het faillissement van All Coating geen uitkeringen worden gedaan, geen belang meer heeft voornoemde procedure voort te zetten en dat na royement van de procedure een retrocessie zal plaatsvinden.
3.2.
Bij inleidende dagvaarding van 10 april 2012 hebben [appellanten] de onderhavige procedure aanhangig gemaakt. Zij hebben gevorderd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van een bedrag van € 33.318,12, te vermeerderen met wettelijke rente over een bedrag van € 14.906,48 ter zake energie verbruik vanaf 7 oktober 2011 en over een bedrag van € 18.411,66 (te weten €13.803,42 ter zake achterstallige huur penningen, € 3.000,00 ter zake contractuele boete en € 1.527, 84 ter zake verschuldigde handelsrente tot 21 maart 2012) vanaf 21 maart 2012.Voorts hebben zij hoofdelijke veroordeling gevorderd tot betaling van een bedrag van € 1.190,00 ter zake buitengerechtelijke kosten met wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding en hoofdelijke veroordeling in de proceskosten, inclusief de beslagkosten, alsmede de nakosten.
3.2.1.
Aan deze vordering hebben [appellanten], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 2] als bestuurder van All Coating en [geïntimeerde sub 1] als middellijk bestuurder van All Coating op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk zijn jegens [appellanten]. Naar [appellanten] betogen, hebben [geïntimeerden] bewerkstelligd dat All Coating helemaal niets heeft voldaan voor haar energieverbruik, terwijl zij (ondubbelzinnig) hebben erkend dat All Coating energie heeft verbruikt en daarvoor kosten verschuldigd is. Voorts hebben [geïntimeerden] ook bewerkstelligd dat All Coating de huurpenningen over de periode november 2010 tot en met april 2011 niet heeft voldaan. Van het voorgaande treft hen een ernstig verwijt omdat zij als enig (middellijk) bestuurder nauw betrokken zijn geweest bij de bedrijfsvoering, het aangaan van overeenkomsten en het al dan niet nakomen daarvan. Bovendien wisten zij, althans hadden zij redelijkerwijs behoren te begrijpen dat indien All Coating haar betalingsverplichtingen niet binnen een redelijke termijn zou voldoen, All Coating geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van de wanprestatie van All Coating door [appellanten] te lijden schade, aldus [appellanten].
3.2.2.
In reconventie hebben [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] gevorderd dat de rechtbank [appellanten] veroordeelt de op de in eigendom aan [geïntimeerde sub 1] toebehorende onroerende zaken gelegde conservatoire beslagen op te heffen, evenals de ten laste van [geïntimeerde sub 1] gelegde conservatoire beslagen onder [X.].
3.2.3.
[geïntimeerden] hebben in conventie en [appellanten] in reconventie gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het tussenvonnis van 26 september 2012 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Van de comparitie gehouden op 15 maart 2013 is proces-verbaal opgemaakt.
3.2.5.
In het eindvonnis van 18 september 2013 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] in conventie afgewezen. In reconventie zijn [appellanten] veroordeeld om binnen 24 uur na het wijzen van het vonnis de gelegde conservatoire beslagen op te heffen en, zo nodig, deze uit het kadastrale register te doen laten schrijven. [appellanten] zijn zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten veroordeeld.
3.3.
In hoger beroep hebben [appellanten] vijf grieven aangevoerd.
[appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen in conventie en afwijzing van de eis in reconventie, met hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de proceskosten, daaronder begrepen de nakosten, met wettelijke rente.
3.3.1.
Grief 1 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aansprakelijkheid van [geïntimeerden] voor het onbetaald laten door All Coating van huurpenningen over de periode november 2010 tot en met maart 2011 dient te worden afgewezen, nu van opzettelijke betalingsonwil geen sprake is.
[appellanten] betogen dat aan [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] een ernstig verwijt valt te maken van de omstandigheid dat All Coating heeft nagelaten de verschuldigde huurpenningen over de periode november 2010 tot en met maart 2011 te voldoen. Na aftrek van de ingewonnen, door All Coating bij aanvang van de huurovereenkomst bij wijze van waarborgsom afgegeven bankgarantie van € 11.197,89 betreft het een bedrag van € 16.803,42 inclusief een boete van € 3.000,00.
[geïntimeerden] treft, zo betogen [appellanten] een ernstig verwijt, nu zij ondanks dat tussen All Coating en [appellanten] geen overeenstemming was bereikt over een beëindiging van de huurovereenkomst per 1 december 2010, en All Coating derhalve huurpenningen tot en met 31 maart 2011 verschuldigd was, hebben bewerkstelligd althans toegestaan dat All Coating de gevorderde huurpenningen niet heeft voldaan. Al ten tijde van de comparitie gehouden op 7 oktober 2011 in het geschil tussen Teprofo B.V. en All Coating had de rechter aangegeven dat All Coating de huurpenningen moest voldoen. In plaats van te betalen hebben [geïntimeerden] het evenwel onnodig laten aankomen op een procedure die tot de uitspraak van 22 november 2011 heeft geleid en is All Coating op eigen verzoek op 8 november 2011 in staat van faillissement verklaard.
3.3.2.
[geïntimeerden] hebben aangevoerd dat de huurpenningen tot 31 januari 2011 zijn betaald. De op 31 januari 2011 openstaande schuld betreffende de huurtermijnen november 2010 tot en met 31 januari 2011 is voldaan door verrekening met een door All Coating afgegeven bankgarantie voor een bedrag van €11.197,89 en een betaling door All Coating aan [appellanten] van € 3.773,96. Ter onderbouwing van laatstgenoemde betaling hebben zij als productie 11 bij conclusie van antwoord een rekeningafschrift van de Rabobank overgelegd. [geïntimeerden] hebben betwist dat zij het onnodig op een procedure hebben laten aankomen. All Coating verkeerde in de veronderstelling dat de huurpenningen over februari en maart 2011 niet behoefden te worden voldaan, omdat zij had begrepen dat [appellanten] het tegenvoorstel om het gehuurde per 1 februari 2011 te verlaten hadden geaccepteerd en van hen niet kan worden verwacht dat zij na een comparitie op een eindvonnis anticiperen. Van frustratie van verhaal is volgens [geïntimeerden] geen sprake. All Coating heeft haar faillissement aangevraagd wegens het uitblijven en/of annuleren van diverse omvangrijke orders.
3.3.3.
Het hof stelt voorop dat het in het onderhavige geval gaat om de benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering. Ter zake van deze benadeling zal naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In beide gevallen mag in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. (HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758)
3.3.4.
Het hof stelt voorts voorop dat ingevolge Hoge Raad 23 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1204, bij de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde sub 1] als enig bestuurder van [geïntimeerde sub 2], welke vennootschap enig bestuurder was van All Coating B.V., aansprakelijk is voor benadeling van schuldeisers van All Coating, aansluiting dient te worden gezocht bij het zojuist genoemde arrest van 8 december 2006.
3.3.5.
In het onderhavige geval hebben [appellanten] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld op de hiervoor onder (ii) genoemde grond. In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (HR 8 december 2006 ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
3.3.6.
Dienaangaande overweegt het hof dat de omstandigheid dat [geïntimeerden] er niet op hebben toegezien dat direct na de comparitie van 7 oktober 2011 werd betaald - voor zover, nu een proces-verbaal ontbreekt, al van de stelling van [appellanten] moet worden uitgegaan dat de rechter bij die comparitie heeft aangegeven dat All Coating de huurpenningen verschuldigd was - geen handelswijze betreft op grond waarvan moet worden aangenomen dat zij hebben toegelaten of bewerkstelligd dat All Coating niet aan haar
verplichtingenvoldeed. Het stond All Coating en daarmee haar bestuurder, [geïntimeerde sub 2], en indirect bestuurder, [geïntimeerde sub 1], vrij met betaling te wachten totdat haar
verplichting tot betalingbij (onherroepelijk) eindvonnis zou zijn vast gesteld. Het oordeel van de rechtbank van 22 november 2011, dat is gesteld noch gebleken dat concrete afspraken over huurbeëindiging vóór 31 maart 2011 zijn gemaakt, maakt dit niet anders.
[appellanten] hebben in de onderhavige procedure aangevoerd dat het ‘zo klaar als een klontje was’ dat de huurovereenkomst eerst per 31 maart 2011 was beëindigd. [appellanten] hebben echter op 16 november 2010 zelf een voorstel aan All Coating gedaan om de overeenkomst eerder te beëindigen, namelijk per 1 december 2010. Vervolgens hebben [geïntimeerden] op 22 november 2010, een tegenvoorstel gedaan om de overeenkomst per, naar [appellanten] bij memorie van grieven stellen 1 januari 2011en [geïntimeerden] bij conclusie van antwoord stellen 1 februari 2011, te beëindigen, op welk tegenvoorstel [appellanten] niet hebben gereageerd, terwijl All Coating daarna het pand per 31 januari 2011 heeft verlaten. Onder deze omstandigheden waarin [appellanten] zelf het initiatief hebben genomen om tot een eerdere beëindiging van de huurovereenkomst te komen, en daarmee door voorstellen en tegenvoorstellen een onduidelijke situatie is ontstaan wat nu tussen partijen gold, is het standpunt van [geïntimeerden] dat de overeenkomst eerder dan 31 maart 2011, te weten 31 januari 2011 is geëindigd niet onbegrijpelijk. Er valt hen dan ook geen persoonlijk ernstig verwijt te maken dat All Coating over de maanden februari 2011 en maart 2011 geen huurpenningen heeft voldaan. Nu, naar bij het pleidooi is komen vast te staan, de huurpenningen over november en december 2010 en januari 2011 zijn voldaan door inwinning van de door All Coating afgegeven bankgarantie ad € 11.197,89 en een betaling van [appellanten] van een bedrag van € 3.773,96 is reeds daarom ten aanzien van deze maanden niet van betalingsonwil gebleken. Gezien het voorgaande hebben [appellanten] niet onderbouwd waarom [geïntimeerden] een persoonlijk ernstig verwijt zou treffen van de omstandigheid dat All Coating de contractuele boete van € 3.000,00 berekend over 5 maanden huurpenningen, niet heeft betaald. [appellanten] hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan, indien bewezen, moet worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 2] respectievelijk [geïntimeerde sub 1] wist of behoorde te weten dat de huurovereenkomst eerst per 31 maart 2011 was beëindigd, en op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat [geïntimeerden], dit wetende, hebben bewerkstelligd dat All Coating de huurtermijnen februari en maart 2011 niet heeft voldaan. Bewijslevering is dus niet aan de orde.
Voor zover [appellanten] hebben willen betogen dat [geïntimeerden] hebben bewerkstelligd dat All Coating haar faillissement heeft aangevraagd om het verhaal van [appellanten] te frustreren, geldt dat zij deze stelling, mede gezien de betwisting van [geïntimeerden], onvoldoende hebben onderbouwd. Bewijslevering is ook op dit punt dus niet aan de orde.
Gezien het voorgaande is van persoonlijke aansprakelijkheid van [geïntimeerde sub 2] en [geïntimeerde sub 1] voor het gevorderde bedrag ter zake de huurpenningen en de boete geen sprake. Grief 1 faalt.
3.4.
Grief 2 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het in gebreke blijven van All Coating met betrekking tot de betaling van de elektriciteitskosten niet te wijten is aan betalingsonwil van de zijde [geïntimeerden] en dat hen geen ernstig persoonlijk verwijt valt te maken van het onbetaald blijven van bedoelde kosten.
[appellanten] betogen dat sprake is van betalingsonwil aan de zijde van [geïntimeerden]. [geïntimeerden] wisten dat door All Coating energie werd verbruikt en dat All Coating daarvoor niet betaalde. All Coating heeft volgens [appellanten] voor een bedrag van € 53.843, 47 energie verbruikt. [geïntimeerden] hebben evenwel slechts € 15.000,00 ter betaling aangeboden tegen finale kwijting. De voorwaarde van finale kwijting wijst op betalingsonwil ten aanzien van het meerdere dat verschuldigd is. [appellanten] hebben dit aanbod dan ook niet aanvaard. Om proceseconomische redenen hebben [appellanten] hun vordering ter zake het energieverbruik in de onderhavige procedure tot € 14.906,48 beperkt. [geïntimeerden] hebben in de procedure die tot het deelvonnis van 22 november 2011 heeft geleid erkend dat All Coating dit bedrag aan [appellanten] verschuldigd is. All Coating heeft evenwel op eigen verzoek haar faillissement aangevraagd waardoor dit bedrag niet is betaald.
3.4.1.
[geïntimeerden] betwisten dat sprake is van betalingsonwil. [appellanten] hebben hun
vordering op All Coating niet onderbouwd, zodat de betalingsverplichting van All Coating
niet is komen vast te staan. Een afzonderlijke meter voor elektriciteitsverbruik door All
Coating ontbrak. Er waren verschillende bedrijven, waaronder All Coating, aangesloten op één hoofdaansluiting voor elektriciteit, welke aansluiting op naam stond van Alcopak. Welke hoeveelheid elektriciteit separaat door All Coating was verbruikt kon daarvan niet worden afgelezen. Anders dan [appellanten] betogen kon ook van de trafo’s het separate verbruik van elektriciteit door All Coating niet worden af gelezen. Daarbij komt, aldus [geïntimeerden], dat van het elektriciteitsnet van All Coating ook gebruik werd gemaakt voor niet aan All Coating toebehorende koelwagens in het naast gelegen pand, en voor mede ten behoeve van andere zich op het terrein bevindende bedrijven dienende buitenverlichting en een poort. [geïntimeerden] betogen dat All Coating nimmer een gespecificeerde rekening voor haar elektriciteitsverbruik en gasverbruik heeft ontvangen. Om aan te tonen dat het gevorderde bedrag niet klopte hebben [geïntimeerden] op eigen kosten onderzoeken laten verrichten naar het verbruik van All Coating, door [bedrijf 1] (stroomverbruik) en [bedrijf 2] (gasverbruik). [geïntimeerden] erkennen dat All Coating enig bedrag voor energieverbruik verschuldigd was, maar betwisten te hebben erkend dat dit bedrag € 14.906,48 betrof. Dit bedrag is als verweer tegen de vordering van [appellanten] ad € 53.823,47 als redelijk bedrag genoemd.
3.4.2.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerden] niet hebben betwist dat door All Coating energie werd verbruikt en dat daarvoor moest worden betaald.
Het staat echter vast dat tussen All Coating en [appellanten] al direct vanaf de aanvang van de huur veel discussie bestond over de omvang van het energieverbruik en het bedrag dat All Coating daarvoor moest betalen. Van erkenning door [geïntimeerden], in de procedure die tot het vonnis van 22 november 2011 heeft geleid, dat All Coating een bedrag van € 14.906,48 aan [appellanten] verschuldigd was, is niet gebleken. Door All Coating is dit bedrag slechts aangevoerd bij wijze van verweer, in die zin dat zij hooguit voor dat bedrag aan energie heeft verbruikt.
Naar het oordeel van het hof valt onder de gegeven omstandigheden aan [geïntimeerden] geen persoonlijk ernstig verwijt te maken van het feit dat All Coating geen energiekosten heeft betaald.
[appellanten] hebben zich er op beroepen dat All Coating aanvankelijk de verplichting had de kosten voor haar elektriciteitsverbruik aan Alcopak te voldoen, op wiens naam de hoofdaansluiting stond. Alcopak heeft haar vordering aangaande het elektriciteitsverbruik door All Coating evenwel gecedeerd aan Teprofo B.V., welke laatste deze vordering (naar het hof begrijpt na het faillissement van All Coating) heeft gecedeerd aan [appellanten]. All Coating heeft noch van Alcopak, die naar [geïntimeerden] onbetwist hebben gesteld de onder 3.1. a genoemde overeenkomst niet wilde afsluiten, noch van Teprofo B.V. ooit enige duidelijke gespecificeerde opgave of onderbouwde schatting van haar eigen elektriciteitsverbruik en daarbij behorende kosten ontvangen. Evenmin heeft All Coating een gespecificeerde rekening aangaande haar gasverbruik ontvangen. In de onderhavige procedure zijn slechts twee facturen overgelegd. Het betreft de onder 3.1. f. genoemde voorschot nota’s van Teprofo B.V.. Enige onderbouwing van het energieverbruik en de kosten waarop deze voorschotnota zijn gebaseerd ontbreekt daarin echter. Naar het oordeel van het hof kon van All Coating niet worden verwacht dat zij zonder ook maar enige daaraan ten grondslag liggende specificatie of onderbouwde schatting tot betaling van energiekosten overging.
Dat [geïntimeerden] niet onwillig waren enig bedrag voor energie te betalen blijkt uit het feit dat [geïntimeerden] om tot een juiste vaststelling van de betalingsverplichting van All Coating te komen, in de tweede helft van 2010 twee onderzoeken hebben laten doen door [bedrijf 1] en [bedrijf 2] De uitkomsten van deze onderzoeken hebben echter niet tot overeenstemming tussen partijen geleid.
[geïntimeerden] hebben vervolgens voorgesteld tegen finale kwijting een bedrag van
€ 15.000,00 te betalen. Dat voorstel is door [appellanten] niet aanvaard. Anders dan [appellanten] betogen wijst de voorwaarde van finale kwijting, in de onderhavige situatie waarin aan [geïntimeerden] geen specificatie is verstrekt van hetgeen werkelijk aan elektriciteit en gas door All Coating is verbruikt, niet op betalingsonwil.
Daar [appellanten] verder geen feiten of omstandigheden hebben aangevoerd die indien bewezen tot een ander oordeel moeten leiden, is bewijslevering niet aan de orde.
De conclusie is mitsdien dat ook grief 2 moet worden verworpen.
3.5.
Grief 3 heeft slechts betekenis voor zover een van de eerste twee grieven slaagt; nu dat niet het geval is, behoeft deze grief geen behandeling.
3.6.
Grief 4 is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de vordering in reconventie dient te worden toegewezen. Gezien het voorgaande faalt deze grief en heeft de rechtbank terecht bevolen de gelegde beslagen op te heffen.
3.7.
Grief 5 betreft de proceskostenveroordeling. Nu [appellanten] echter terecht in het ongelijk zijn gesteld heeft de rechtbank [appellanten] terecht in de proceskosten in conventie en reconventie veroordeeld.
3.8.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen en [appellanten] als de ook in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, tussen partijen gewezen door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 18 september 2013;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.862,00 aan verschotten en op € 3.474,00 aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, verhoogd met € 68,00, indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad voor wat de proceskostenveroordeling betreft.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en J.K. Six-Hummel en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 september 2014.