ECLI:NL:GHSHE:2014:3662

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 september 2014
Publicatiedatum
16 september 2014
Zaaknummer
HD 200.138.026_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en loonvordering in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van een loonvordering door [appellant], voormalig aandeelhouder van GP&C B.V., tegen [geïntimeerde], die als (feitelijk) bestuurder van GP&C B.V. wordt aangesproken. De appellant had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen GP&C B.V. en andere vennootschappen, waarbij hij betaling van achterstallig loon en andere vergoedingen eiste. De kantonrechter had GP&C B.V. veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag, maar de vorderingen tegen [geïntimeerde] en de andere vennootschappen waren afgewezen.

In hoger beroep heeft [appellant] zich gericht op [geïntimeerde] en betoogd dat deze onrechtmatig heeft gehandeld door als bestuurder van GP&C B.V. de wettelijke en contractuele verplichtingen jegens hem niet na te komen. Het hof heeft de feiten en de stellingen van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor een ernstig verwijt aan [geïntimeerde]. De stellingen van [appellant] over de rol van [geïntimeerde] in de salarisbetalingen en de ontbinding van GP&C B.V. zijn niet voldoende onderbouwd.

Het hof heeft geoordeeld dat de grief van [appellant] faalt en dat het vonnis van de kantonrechter, voor zover het betreft de vorderingen tegen [geïntimeerde], moet worden bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 16 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.026/01
arrest van 16 september 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. F. van Loon te Bergen op Zoom,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 november 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, kanton Breda van 21 augustus 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnr. 733550 CV EXPL 12-5976)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties.
[appellant] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De feiten en het geschil in eerste aanleg
- [appellant], voormalig aandeelhouder van GP&C B.V., is met ingang van 1 maart 2009 op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in dienst getreden van [GP&C B.V.] (hierna: GP&C B.V.) in de functie van Senior Consultant tegen een bruto maandsalaris van € 4.500,--, te vermeerderen met vakantietoeslag.
- [appellant] heeft naast GP&C B.V. in eerste aanleg tevens gedagvaard [X III B.V.], [J. The Netherlands B.V.] en [geïntimeerde] en - samengevat - gevorderd hen hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellant] van:
1. het achterstallige brutoloon tot en met 17 juli 2012 ad € 58.899,47;
2. het brutoloon vanaf de dag van het te wijzen vonnis tot aan het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt;
3. de wettelijke verhoging over het bedrag onder 1. tot 17 juli 2012 ad € 62.250,85;
4. de buitengerechtelijke incassokosten tot 17 juli 21012 ad € 3.576,--;
5. de wettelijke rente over voormelde bedragen tot 17 juli 2012 ad € 2.207,27;
6. de proceskosten, waaronder de nakosten.
[appellant] heeft in eerste aanleg een subsidiaire vordering geformuleerd, die hij bij memorie van grieven achterwege heeft gelaten.
- De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep:
- GP&C B.V. veroordeeld tot betaling aan [appellant] van € 72.606,74 (ter zake van ad 1.
€ 58.899,47, ad 3. € 10.000,--, ad 4. € 1.500,-- en ad 5. € 2.207,27), vermeerderd met de wettelijke rente over € 70.399,47 vanaf 17 juli 2012 tot aan de dag van algehele voldoening;
- GP&C B.V. veroordeeld tot betaling aan [appellant] van het brutoloon vanaf 4 september 2013 tot aan de dag waarop op rechtsgeldige wijze een einde komt aan de arbeidsovereenkomst;
- GP&C B.V. veroordeeld in de proceskosten en de nakosten;
- de vorderingen tegen GP&C B.V. voor het overige afgewezen;
- de vorderingen tegen [X III B.V.], [J. The Netherlands B.V.] en [geïntimeerde] afgewezen;
- [appellant] veroordeeld in de proceskosten van [X III B.V.], [J. The Netherlands B.V.] en [geïntimeerde].
3.2.
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen uitsluitend [geïntimeerde] en gevorderd dat de vorderingen 1. t/m 6. alsnog zullen worden toegewezen tegen [geïntimeerde] en verder veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd in de proceskosten van het hoger beroep.
3.3.
Grief I
Deze grief van [appellant] luidt:
Ten onrechte heeft de kantonrechter in rechtsoverweging 3.4. van het vonnis d.d. 21 augustus 2013 overwogen dat de vorderingen van [appellant] op [geïntimeerde]worden afgewezen en dat de onderbouwing van [appellant] dat [geïntimeerde] als (feitelijk) bestuurder zou hebben bewerkstelligd of toegelaten, dat GP&C haar wettelijke en contractuele verplichtingen niet nakwam, onvoldoende is om tot het oordeel te komen dat [geïntimeerde] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld.
Samengevat heeft [geïntimeerde] volgens [appellant] onrechtmatig jegens hem gehandeld, omdat hij, [geïntimeerde]:
a. als (feitelijk) bestuurder van de werkgever van [appellant] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de door hem bestuurde vennootschappen haar wettelijke en contractuele verplichtingen jegens [appellant] niet nakomen;
b. een wirwar aan vennootschappen heeft opgericht en de ondernemingsactiviteiten op gezette tijden heeft overgeheveld naar andere bv’s en limiteds in de hoop de schuldeisers buiten de deur te houden. GP&C B.V. en met name directeur-eigenaar [geïntimeerde] heeft omstreeks november 2010 besloten dat de betaling aan [appellant] vanaf dat moment zouden worden verricht door [GTM B.V.], thans geheten [X III B.V.];
c. de cashmanagement-activiteiten van GP&C B.V. heeft doorgesluisd naar andere vennootschappen ([J. B.V.]), zodat daar de revenuen binnenkwamen en [appellant] niet meer betaald kon worden;
d. hij GP&C B.V. per 1 januari 2013 heeft ontbonden zodat [appellant] het vonnis waarvan beroep niet kan executeren;
e. [appellant] consequent op het verkeerde been heeft gezet door hem te voorzien van onjuiste mededelingen omtrent de aanwezigheid van liquide middelen;
f. valse toezeggingen aan [appellant] heeft gedaan, hetgeen aan [geïntimeerde] persoonlijk is toe te rekenen;
g. de schijn heeft gewekt zelf voor de betalingen zorg te zullen dragen;
h. na heeft gelaten het dienstverband met [appellant] correct te beëindigen.
Deze stellingen heeft [geïntimeerde] grotendeels ook in eerste aanleg ingenomen.
3.3.1.
Het hof oordeelt als volgt.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [geïntimeerde] als bestuurder van GP&C B.V, moet worden aangemerkt geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak is naast aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De betrokken bestuurder kan voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
Het is in beginsel aan [appellant] om te stellen (en zo nodig te bewijzen) dat aan de vereisten voor aansprakelijkheid van [geïntimeerde] als bestuurder zoals hiervoor bedoeld is voldaan.
De hiervoor vermelde stellingen van [appellant] zijn naar het oordeel van het hof alle onvoldoende feitelijk onderbouwd en/of leiden niet tot de conclusie dat sprake is van een ernstig verwijt aan [geïntimeerde] persoonlijk. Meer specifiek geldt het volgende.
Het gestelde besluit van [geïntimeerde] om de salarisbetaling aan [appellant] door andere bv’s te laten verrichten (b.) levert, indien al juist, niet de conclusie op dat [geïntimeerde] persoonlijk een ernstig verwijt treft; onduidelijk is daarbij om welk verwijt het hier gaat.
Het doorsluizen van revenuen naar [J. B.V.] (c.) is niet onderbouwd. Dat het e-mailverkeer via de extensie “[e-mailadres]” verliep, zegt op zichzelf niets. Onduidelijk is daarbij gebleven of [appellant] laatstgenoemde bv bedoelt of [J. The Netherlands B.V.]
Zonder nadere toelichting valt niet in te zien dat de ontbinding van GP&C B.V. (d.) een ernstig persoonlijk verwijt aan [geïntimeerde] inhoudt. Datzelfde geldt voor de stelling dat [geïntimeerde] heeft nagelaten het dienstverband met [appellant] correct te beëindigen (h.).
De gestelde valse toezeggingen van [geïntimeerde] (f.) zijn niet onderbouwd. Uit de als productie 2 bij inleidende dagvaarding overgelegde e-mailcorrespondentie uit 2010, 2011 en begin 2012 blijkt weliswaar dat de salarisbetaling moeizaam verloopt, dat GP&C B.V. geen geld heeft en dat er een oplopende achterstand is, maar daaruit blijkt tevens dat - zij met mondjesmaat - betalingen worden gedaan en dat [geïntimeerde] zich inspant om verdere betalingen te (laten) doen.
Stelling g. lijkt te duiden op een toezegging van [geïntimeerde] om zelf, uit eigen vermogen, de salarisbetalingen te doen. Deze stelling is evenwel niet onderbouwd; uit het e-mailbericht van 26 mei 2010 (11:28 uur) van [geïntimeerde] aan [appellant] kan alleen worden geconcludeerd dat [geïntimeerde] kennelijk van plan is geweest om een salarisbetaling voor te schieten aan GP&C B.V. Daar kan [appellant] geen rechten aan ontlenen. Bedoelde stelling ziet overigens niet op de bestuurdersaansprakelijkheid, die aan de vordering van [appellant] ten grondslag is gelegd.
De conclusie luidt dat onvoldoende onderbouwd is gesteld dat sprake is van zodanig onzorgvuldig handelen van [geïntimeerde] als bestuurder, dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Onvoldoende is gesteld of gebleken dat sprake is van een door [geïntimeerde] bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap, ten aanzien waarvan [geïntimeerde] redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat deze tot gevolg zou hebben dat GP& C B.V. haar verplichting tot salarisbetaling aan [appellant] niet zou nakomen. Andere omstandigheden die tot die conclusie, dat sprake is van een ernstig persoonlijk verwijt aan [geïntimeerde], zouden moeten leiden zijn evenmin voldoende onderbouwd gesteld of gebleken.
Aan het - ongespecificeerde - bewijsaanbod van [appellant] komt het hof niet toe.
Grief I van [appellant] faalt.
3.4.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat het hoger beroep alleen [geïntimeerde] betreft, behoeft grief II geen bespreking.
3.5.
Het vonnis waarvan beroep wordt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordeeld, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden bepaald op nihil.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, A.P. Zweers-van Vollenhoven en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 september 2014.