3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 4 januari 2012 is [de moeder] (hierna: de moeder) in Antwerpen overleden. De erven zijn ieder voor een gelijk deel gerechtigd tot de nalatenschap van de moeder.
De nalatenschap omvatte onder meer juwelen.
Op 14 en 15 mei 2012 is een aantal juwelen uit de nalatenschap geveild bij Sotheby’s in Genève. Deze juwelen hebben CHF 6.500.030,00 opgebracht.
De erven en [appellant] zijn tijdens een bijeenkomst op 6 maart 2012 in Antwerpen overeengekomen dat [appellant] 2,5% van de veilingopbrengst van die juwelen zou ontvangen als vergoeding voor zijn werkzaamheden in verband met de verkoop van de juwelen.
Eveneens voorafgaand aan de veiling heeft Sotheby’s [appellant] een aanbrengbeloning van 4% van de veilingopbrengst toegekend, te betalen uit de veilingkosten die de koper(s) op de veiling verschuldigd zijn.
Alle erven hebben een sale agreement met Sotheby’s ondertekend. In deze sale agreement stond onder andere vermeld: “
You authorise Sotheby’s to pay an introductory commission to De heer [appellant] out of the commissions specified in this Agreement”.
[appellant] heeft na de veiling de aanbrengbeloning van 4% van de opbrengst van Sotheby’s ontvangen.
Na de veiling heeft [appellant] ook aanspraak gemaakt op de met de erven overeengekomen vergoeding van 2,5% van de veilingopbrengst. [appellant] heeft deze vergoeding niet van de erven ontvangen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] (i) hoofdelijke veroordeling van de erven om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [appellant] te voldoen de tegenwaarde in euro’s van 2,5% van CHF 162.500,75, naar de koers van 30 dagen na de veiling van de juwelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf dat moment althans 1 oktober 2012 althans het moment van de inleidende dagvaarding (1 november 2012), (ii) veroordeling van de erven in de buitengerechtelijke (incasso)kosten en (iii) veroordeling van de erven in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten, alsmede de wettelijke rente daarover.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij 2,5% van de veilingopbrengst van die juwelen zou ontvangen als vergoeding voor zijn werkzaamheden in verband met de verkoop van de juwelen. Hij heeft de onderhavige opdracht zonder klacht van de erven goed uitgevoerd en dus is de overeengekomen vergoeding verschuldigd, aldus [appellant].
3.2.3.De erven hebben, kort samengevat, het verweer gevoerd dat zij achteraf hebben vernomen dat [appellant] naast het met de erven overeengekomen percentage met Sotheby’s een opbrengstgerelateerde vergoeding van 4% is overeengekomen en dat [appellant] de erven voorafgaand aan de verkoop niet heeft gemeld dat hij met Sotheby’s een aanbrengbeloning overeen was gekomen. [appellant] had de met Sotheby’s overeengekomen beloning aan de erven moeten voorleggen, zowel op grond van de eisen van goed opdrachtnemerschap (artikel 7:401 BW) als op grond van artikel 7:418 juncto 7:427 BW. Nu hij dat heeft nagelaten, heeft [appellant] geen recht op loon en dient zijn aanspraak op de vergoeding van 2,5% van de veilingopbrengst te worden afgewezen, aldus de erven.
3.3.1.In het tussenvonnis van 6 maart 2013 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.Van de comparitie, die is gehouden op 2 juli 2013, is proces-verbaal opgemaakt.
3.3.3.In het eindvonnis van 13 november 2013 (het vonnis waarvan beroep) heeft de rechtbank geconcludeerd dat er sprake is van een bemiddelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:425 BW. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat op grond van artikel 7:427 BW artikel 7:418 BW van overeenkomstige toepassing is op de bemiddelingsovereenkomst en dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 7:418 lid 1 BW, zodat het verweer van de erven slaagt dat [appellant] geen recht heeft op loon.
Op grond daarvan heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant], uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld in de proceskosten en de nakosten.