ECLI:NL:GHSHE:2014:3526

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
9 september 2014
Zaaknummer
HD 200.069.622_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bestuurdersaansprakelijkheid en bewijswaardering in de agrarische sector

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een appellant, een man uit België, tegen meerdere geïntimeerden, waaronder verschillende maatschappen en BV's in de tuinbouwsector. De zaak draait om bestuurdersaansprakelijkheid en de bewijswaardering van de gevolgen van het verstrekken van een Kolommenbalans met onjuiste winstcijfers door de appellant aan de tuinders. De appellant had de Kolommenbalans verstrekt in een poging om het vertrouwen van de tuinders te herstellen, nadat er geruchten waren over de financiële situatie van Rova, de afnemer van de producten van de tuinders. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin de tuinders waren toegelaten tot bewijslevering over de vraag of zij hun leveringen aan Rova zouden hebben voortgezet indien zij niet waren misleid door de onjuiste cijfers in de Kolommenbalans. Tijdens de bewijslevering hebben verschillende getuigen verklaard over hun besluit om door te leveren aan Rova, waarbij de Kolommenbalans een cruciale rol speelde. Het hof heeft geconcludeerd dat de zes tuinders, in tegenstelling tot de andere partijen, zijn geslaagd in hun bewijslevering. Het hof oordeelt dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen de onrechtmatige handelwijze van de appellant en de schade die de zes tuinders hebben geleden door onbetaalde leveringen. De appellant wordt aansprakelijk gesteld voor deze schade, maar het hof houdt rekening met de eigen schuld van de tuinders. De zaak wordt verwezen naar de rol voor verdere aktewisseling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.069.622/01
arrest van 9 september 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats], België,
appellant,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.Maatschap [maatschap],

gevestigd te [vestigingsplaats],
2. Kwekerij [kwekerij] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [tuinbouw] Tuinbouw BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
4. [geintimeerde 4.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
5. Tuinbouwbedrijf [tuinbouwbedrijf] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
6. [geintimeerde 6.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
7. [geintimeerde 7.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
8. [geintimeerde 8.] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats],
9. [geintimeerde 9.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. J.L. de Crom te Oosterhout NB,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 26 oktober 2010, 2 augustus 2011 en 16 oktober 2012 alsmede het herstelarrest van 30 oktober 2012, in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder zaaknummer 184925/HA ZA 08-183 gewezen vonnissen van 8 april 2009 en 17 maart 2010.

14.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 16 oktober 2012, zoals hersteld bij het tussenarrest van 30 oktober 2012;
- de processen-verbaal van de enquête van 9 januari 2013, 20 februari 2013, 18 april 2013 en 13 mei 2013;
- de processen-verbaal van de contra-enquête van 8 juli 2013 en 11 november 2013;
  • de memorie na enquête en contra-enquête van de Tuinders en [geintimeerde 8.] BV, met producties;
  • de memorie na bewijslevering tevens houdende uitlating na tussenarrest van [appellant] met producties.
Partijen hebben arrest gevraagd.

15.De verdere beoordeling

15.1.
Bij genoemd tussenarrest van 16 oktober 2012 zijn de Tuinders toegelaten tot het bewijs dat zij, indien [appellant] niet was overgegaan tot het verschaffen van de Kolommenbalans met het onjuiste winstcijfer, hun leveringen aan Rova niet zouden hebben voortgezet in de periode na 17 februari 2004 en ook niet in de weken 27 tot (en met) 30 van 2004.
15.2.
Voorts heeft het hof in het kader van de beoordeling van de omvang van de vermindering van de eventuele vergoedingsplicht van [appellant] (op grond van eigen schuld van de Tuinders) in r.o. 12.8.3. van het tussenarrest van 16 oktober 2012 overwogen dat het hof behoefte heeft aan nadere informatie van partijen (zie hierna onder 15.6.1.).
15.3.1.
Voorafgaand aan de bewijswaardering, gaat het hof eerst in op nr. 24 van de memorie van enquête en contra enquête van de Tuinders en [geintimeerde 8.] BV. Daarin wordt namens [geintimeerde 8.] BV naar voren gebracht dat zij zich niet kan verenigen met de overwegingen in r.o. 12.4.1. in het tussenarrest van 16 oktober 2012. Het hof begrijpt dit aldus, dat [geintimeerde 8.] BV het hof verzoekt terug te komen op zijn eindbeslissing dat de vordering van [geintimeerde 8.] BV zal worden afgewezen.
15.3.2.
De rechter die in een tussenuitspraak een of meer geschilpunten uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft beslist is hier in beginsel in het verdere verloop van het geding aan gebonden. Echter, de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, is bevoegd om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen.
15.3.3.
In het tussenarrest van 16 oktober 2012 heeft het hof, kort weergegeven, geoordeeld dat in het licht van de vaststaande feiten [geintimeerde 8.] BV niet heeft voldaan aan haar stelplicht inzake haar vordering wegens onrechtmatig handelen van [appellant] jegens haar. Aldus heeft het hof geoordeeld dat die vordering zal worden afgewezen en heeft het hof [geintimeerde 8.] BV niet toegelaten tot bewijslevering. De bewijsopdracht is slechts gegeven aan de Tuinders (geïntimeerden sub 1 tot en met 7 en 9, zie r.o. 12.4.5. en verder tussenarrest van 16 oktober 2012). Derhalve was er tijdens de bewijslevering door de Tuinders geen plaats voor bewijslevering door [geintimeerde 8.] BV en was [geintimeerde 8.] BV niet in de gelegenheid om in de memorie na bewijslevering alsnog haar stellingen te onderbouwen of aan te vullen, of een nader bewijsaanbod te doen. Dit acht het hof in dit stadium van de procedure ook in strijd met de goede procesorde.
Daar komt nog bij, dat deze aanvulling naar het oordeel van het hof een verandering inhoudt van de feitelijke grondslag van de vordering. In de memorie van antwoord (nr. 116) heeft [geintimeerde 8.] BV gesteld dat er in februari 2004 nog geen directe handelsrelatie met Rova was maar dat deze er op basis van het (op 17 februari 2004) op het verkeerde been zetten van de heer [getuige 3.] wel van is gekomen en dat [getuige 3.] later heeft gemeend dat ook [geintimeerde 8.] BV zonder problemen aan Rova kon leveren. Het hof begrijpt uit deze stellingen dat er op 17 februari 2004 nog geen afspraken waren tussen [geintimeerde 8.] BV en Rova over levering. Dit sluit ook aan bij de eigen stelling van [geintimeerde 8.] BV dat zij als zodanig niet bij de bespreking van 17 februari 2004 aanwezig was (memorie van antwoord, nr. 112). In de memorie na enquête en contra enquête wordt echter gesteld dat er voorafgaand aan 17 februari 2004 tussen Rova, althans [appellant] en [getuige 3.] en [Y.] uitdrukkelijk zou zijn besproken en zou zijn afgesproken dat [geintimeerde 8.] BV haar volledige oogst aan Rova zou gaan leveren. Het hof is van oordeel dat een dergelijke verandering van de feitelijke grondslag van de vordering van [geintimeerde 8.] BV in strijd is met de in artikel 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel. Er doet zich hier ook geen van de uitzonderingen voor op die in beginsel strakke regel.
Gelet op al het voorgaande, kan niet worden geoordeeld dat bovenstaande in het tussenarrest van 16 oktober 2012 gegeven eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag en blijft het hof bij het oordeel dat de vordering van [geintimeerde 8.] BV zal worden afgewezen.
15.4.1.
Ten aanzien van de vraag of de Tuinders (derhalve alle tuinders behalve [geintimeerde 8.] BV) zijn geslaagd in het hen opgedragen bewijs, overweegt het hof als volgt.
15.4.2.
De Tuinders hebben doen horen: [getuige 1.] (hierna: [getuige 1.]), [getuige 2.] (hierna [getuige 2.]), [getuige 3.] (hierna: [getuige 3.]), [getuige 4.] (hierna: [getuige 4.]), [getuige 5.] (hierna: [getuige 5.]), [getuige 6.] (hierna: mevrouw [getuige 6.]), [getuige 7.] (hierna: [getuige 7.]), [getuige 8.] (hierna: [getuige 8.]), [getuige 9.] en [getuige 10.] (hierna: [getuige 10.]).
15.4.3.
[appellant] heeft in contra enquête doen horen: [getuige 11.] (hierna: [getuige 11.]), [getuige 12.] en zichzelf. In het kader van de bewijsopdracht in het tussenarrest van 2 augustus 2011 is onder andere [appellant] al eerder gehoord. Derhalve wordt zijn meest recente verklaring aangeduid als “de tweede getuigenverklaring”.
15.4.4.
Het hof zal hierna per (groep) Tuinder(s) overgaan tot de waardering van het geleverde bewijs.
Maatschap [maatschap]
15.4.5.
Naar het oordeel van het hof, is deze Tuinder niet geslaagd in het opgedragen bewijs. Getuige [getuige 5.] heeft als volgt verklaard:
“[getuige 9.] heeft de tuinders opgebeld (ik weet niet meer wie) na de bespreking van 17 februari 2004. Hij heeft verteld dat hij in de balans had gekeken en dat daar onjuiste cijfers in stonden. Hij vertelde dat er een winst van ik geloof 750.000 euro in stond maar dat er eigenlijk sprake was van een verlies van ruim 300.000 euro.
Als tuinders zijn wij toen onder elkaar gaan praten over de vraag wat me moesten gaan doen. Wij wisten dat de Kolommenbalans niet klopte voordat wij gingen doorleveren.
(…)
Als u mij voorhoudt dat in de verklaringen van andere getuigen is verklaard dat voor het besluit tot doorlevering nog niet bekend was dat de cijfers in de Kolommenbalans niet juist waren, dan antwoord ik dat ik dat wel wist en ik denk dat alle tuinders dat wisten.
De datums weet ik allemaal niet meer, het is acht jaar geleden.
U vraagt mij waarom ik heb besloten om door te leveren aan Rova. Ik antwoord als volgt: “Je kunt niet zomaar weglopen als je een contract hebt.”. We hebben die bankgaranties gekregen en de leveringen zijn over de bankgaranties heengegaan.
Later zijn wij nog een keer naar [appellant] gegaan, hij zei toen: ”Ik kan jullie niet betalen.”
U vraagt mij hoe het in de tussentijd tussen het tweede gesprek met [appellant] en dit laatste gesprek met [appellant] is gegaan. Dat weet ik niet meer.
Ik heb doorgeleverd omdat ik mijn centen kreeg. Ik heb ook onkosten.
U vraagt mij wat voor rol de Kolommenbalans heeft gespeeld. Ik antwoord als volgt: “Dit was niet positief.” [getuige 9.] kwam er achter dat de cijfers in de Kolommenbalans niet positief waren.
(…)
Op vragen van advocaat mr. J.L. de Crom antwoord ik als volgt.
U vraagt mij of het mogelijk is dat ik in de war ben of zaken door elkaar haal. Ik antwoord daarop als volgt: “Dat kan ook wel eens. Ik ben nogal vergeetachtig. Ik heb goed de griep gehad en ben dus niet helder van geest. Ik voel me wel in staat om te getuigen (dit laatste was een nadere vraag van de raadsheer-commissaris). Ik sta wel achter wat ik verklaard heb. Ik word wat ouder en zit niet meer in het bedrijf. Het interesseert me niet meer zoveel.”
Op een nadere vraag van de raadsheer-commissaris antwoord ik als volgt.
U houdt mij voor dat ik ook partij ben in deze zaak en dat de partijen (de tuinders) daarin stellen dat zij zijn misleid door het onjuiste winstcijfer in de Kolommenbalans en dat ik nu verklaar dat wij al voor het doorleveren wisten dat dit winstcijfer niet juist was. U vraagt mij of ik dit kan toelichten. Ik kan daarop geen antwoord geven.”
15.4.6.
Uit het bovenstaande blijkt dat getuige [getuige 5.] heeft verklaard dat hij vóór het besluit tot doorlevering wist dat de cijfers in de Kolommenbalans niet juist waren. Ook blijkt dat hij heeft doorgeleverd omdat hij geld ontving en omdat hij vond dat je niet zomaar kon stoppen als je een contract had. Aldus kan het hof niet tot het oordeel komen, dat er een conditio sine qua non-verband bestaat tussen het verstrekken van de Kolommenbalans met het onjuiste winstcijfer en de voortzetting door de maatschap [maatschap] van de levering aan Rova. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat zowel uit de verklaring van getuige [getuige 5.] als uit de verklaring van getuige mevrouw [getuige 6.] blijkt dat haar echtgenoot [getuige 5.] degene binnen de maatschap was, die de financiële zaken van het bedrijf regelde.
De getuigenverklaring van mevrouw [getuige 6.] dat haar echtgenoot wel eens dingen zegt die hij eigenlijk anders bedoelt en dat hij dit al doet zo lang zij hem kent (37 jaar), is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De toelichting hierop van mevrouw [getuige 6.] geeft onvoldoende duidelijke aanknopingspunten voor het oordeel dat getuige [getuige 5.] iets anders bedoelde dan hij heeft verklaard. Evenmin is op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 5.] en mevrouw [getuige 6.] of anderszins aannemelijk geworden dat er andere, bijvoorbeeld medische, redenen zijn waarom de getuigenverklaring van [getuige 5.] buiten beschouwing zou moeten worden gelaten bij de beoordeling van de vordering van maatschap [maatschap].
Dat de andere Tuinders en [getuige 10.] en [getuige 9.] als getuigen iets anders hebben verklaard en dat het op basis daarvan aannemelijk is dat getuige [getuige 5.] zich heeft vergist over het tijdstip waarop bekend werd dat het winstcijfer in de Kolommenbalans onjuist was, kan de maatschap [maatschap] niet baten. Dat [getuige 5.] zich ook zou hebben vergist bij de verklaring dat hij heeft geleverd omdat hij geld kreeg en omdat hij vond dat hij niet kon stoppen vanwege het contract, acht het hof niet aannemelijk. Er is voorts ook onvoldoende ander voldoende specifiek op de maatschap [maatschap] betrekking hebbend bewijs voorhanden, dat in samenhang met de getuigenverklaring van [getuige 5.] kan leiden tot het oordeel dat de maatschap [maatschap] is geslaagd in het haar opgedragen bewijs.
De maatschap [maatschap] geeft in de memorie na enquête te kennen, onder verwijzing naar vergeetachtigheid van [getuige 5.], dat [getuige 5.] erkent dat hij -niet opzettelijk- op onderdelen onjuist heeft verklaard. Dit acht het hof echter onvoldoende om de onder ede afgelegde getuigenverklaring van [getuige 5.] terzijde te leggen.
Nu gelet op het bovenstaande het conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige handelwijze van [appellant] en de door de maatschap [maatschap] geleden schade in de vorm van onbetaalde leveringen niet is komen vast te staan, zal de vordering van maatschap [maatschap] worden afgewezen.
Kwekerij [kwekerij] BV
15.4.7.
Naar het oordeel van het hof, is ook deze Tuinder niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Getuige [getuige 4.], statutair directeur van [kwekerij], heeft onder meer als volgt verklaard:
“(…) Bij de bespreking van 17 februari 2004 ben ik niet aanwezig geweest. Ik was die dag ziek. (…)
De Kolommenbalans was volgens mij het papier waarop stond dat het voorlopige cijfer van Rova goed was. Wij dachten: “dan zal er wel niets van die geruchten waar zijn.”
Volgens mij was de heer [getuige 9.] niet bij deze bespreking. Ik heb ook geen advies van [getuige 9.] gekregen als persoon. Bij de tweede bespreking met [appellant] was [getuige 9.] niet aanwezig. Ik weet wel dat hij bij Rova was geweest bij het eerste gesprek.
U vraagt hoe uitgebreid wij naar de Kolommenbalans hebben gekeken. Ik antwoord daarop: “hoe uitgebreid kun je naar een A4-tje kijken?” Ik heb de Kolommenbalans wel gezien, maar ik weet niet of een van de tuinders hem heeft. Ik heb hem niet in bezit en ook niet gehad. Ron had een verhaal bij die Kolommenbalans dat het goed zat. Dit heb ik van de collega’s begrepen.
Voor mij stond doorlevering niet ter discussie, ik was sowieso al van plan om door te leveren.
(…)
U vraagt mij wat er zou zijn gebeurd als er geen cijfers op tafel waren gekomen. Ik antwoord daarop als volgt. In het verleden hebben wij altijd als groep aan afnemers geleverd. Dan had ik me dus geconformeerd aan de groep. Als eenling ga je niet iets anders doen, zeker niet in die tijd. In de handel werden toen mondelinge afspraken gemaakt en van jaar tot jaar afspraken gemaakt. Iedereen is erbij gebaat dat dat vlot loopt.
U vraagt mij wat ik zou hebben gedaan als uit de Kolommenbalans het verlies van drie ton was gebleken. Dat vind ik een moeilijke vraag, want die kan ik alleen met de wetenschap van nu beantwoorden. Dan hadden we als groep iets gedaan. Dan waren we misschien nog een keer gaan praten, ik weet het niet, want het is nooit aan de orde geweest. Dan waren de geruchten bekrachtigd geweest. Dan ga je niet zomaar leveren, op de bonnefooi. (…)”
15.4.8.
Getuige [getuige 4.] verklaart aldus onomwonden dat doorlevering voor hem niet ter discussie stond en dat hij sowieso al van plan was om door te leveren. Ook overigens blijkt uit zijn verklaring dat hij niet veel waarde toekende aan de Kolommenbalans maar veel meer uitging van het vertrouwen in Rova. Als enige Tuinder is [kwekerij] ook niet ingegaan op het aanbod van [appellant] tot het verstrekken van een bankgarantie. Het gegeven dat [appellant] uitsprak bereid te zijn die bankgaranties privé te verstrekken, gaf [getuige 4.] daartoe voldoende vertrouwen.
Dat getuige [getuige 4.] verklaart dat hij zich aan de groep zou hebben geconformeerd als er geen cijfers op tafel waren gekomen, doet niet af aan het voorgaande. Het hof acht het niet voldoende aannemelijk dat [getuige 4.] hiermee heeft bedoeld dat indien er geen cijfers (de Kolommenbalans) waren overgelegd, [kwekerij] haar leveringen aan Rova niet zou hebben voortgezet. Gevraagd naar wat hij zou hebben gedaan als het verlies van drie ton uit de Kolommenbalans was gebleken, spreekt hij immers ook niet over het niet doorleveren maar over misschien nog een keer gaan praten. Daar komt nog bij, dat het evenmin aannemelijk is dat [getuige 4.] zich, gelet op zijn kennelijke vertrouwen in Rova en/of [appellant], zonder meer zou conformeren aan de handelwijze van de groep. Hij heeft dit op het punt van de bankgaranties ook als enige van de Tuinders niet gedaan.
Gelet op het voorgaande, kan het hof niet tot het oordeel komen dat [kwekerij] heeft bewezen, dat indien [appellant] niet was overgegaan tot het verschaffen van de Kolommenbalans met het onjuiste winstcijfer, [kwekerij] haar leveringen aan Rova niet zou hebben voortgezet in de periode na 17 februari 2004 en ook niet in de weken 27 tot (en met) 30 van 2004. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat in het licht van bovenstaande getuigenverklaring van [getuige 4.], de verklaringen van de andere getuigen onvoldoende zijn om alsnog te oordelen dat [kwekerij] in het bewijs is geslaagd. Geen van de andere getuigen heeft voldoende specifiek iets verklaard dat afbreuk doet aan de getuigenverklaring van [getuige 4.], die de beslissing over het beleid van [kwekerij] nam.
Nu aldus geen conditio sine qua non-verband is komen vast te staan tussen de onrechtmatige handelwijze van [appellant] en de door [kwekerij] geleden schade in de vorm van onbetaalde leveringen, zal de vordering van [kwekerij] dan ook worden afgewezen.
[tuinbouw] Tuinbouw BV,
[geintimeerde 4.] BV, Tuinbouwbedrijf [tuinbouwbedrijf] BV, [geintimeerde 6.] BV, [geintimeerde 7.] BV, [geintimeerde 9.] (hierna ook: de zes Tuinders)
15.4.9.
Naar het oordeel van het hof zijn de zes Tuinders geslaagd in het hen opgedragen bewijs. Daartoe overweegt het hof als volgt.
15.4.10.
Voor elk van de zes Tuinders is er sprake van een getuigenverklaring door een partijgetuige (respectievelijk de statutair directeuren [tuinbouw], [geintimeerde 4.], [getuige 2.], [getuige 3.] en partij [getuige 7.]), die de stellingen van de bewuste Tuinder en van de andere vijf van de zes Tuinders ondersteunen.
Voorts geldt dat ten aanzien van de vordering van de ene Tuinder de verklaring van een andere Tuinder geen partijgetuigenverklaring is. De partijgetuigenverklaringen worden derhalve ondersteund door de getuigenverklaringen van de andere getuigen van de zes Tuinders.
Daarnaast zijn de getuigenverklaringen van collega-tuinder [getuige 10.] (geen partij bij dit geding) en de verklaringen van getuigen [getuige 9.] en [getuige 12.] relevant voor de bewijslevering door elk van de zes Tuinders.
15.4.11.
Met het oog op de waardering van deze verklaringen stelt het hof het volgende voorop over de begrippen “voortzetten” van de leveringen en “doorleveren” en over de in de bewijsopdracht genoemde perioden. Uit alle getuigenverklaringen (ook die van [appellant]) blijkt, dat er in februari 2004 sprake was van een “nulpunt situatie” (getuige [getuige 9.]) omdat het winter was. Er werden op dat moment geen producten geoogst en er was dus ook geen sprake van leveranties. Oogst en leveringen beginnen volgens de getuigen ieder jaar ongeveer vanaf eind maart/begin april. Ieder van de zes Tuinders had in (het) voorafgaande (jaar) jaren geleverd aan Rova. Levering aan Rova vond plaats op basis van een contract tussen de bewuste Tuinder en Rova (een voorbeeld is overgelegd als productie 1 bij conclusie van antwoord). Op grond van dit contract gold voor de bewuste Tuinder in beginsel een plicht tot levering van de gehele productie, exclusief aan Rova. Op grond van de getuigenverklaring van verschillende Tuinders acht het hof aannemelijk dat het ongebruikelijk, onvoordelig en in beginsel niet in overeenstemming met het contract was om gedurende het oogstseizoen over te stappen naar een andere afnemer. De getuigen [getuige 3.], [getuige 7.] en [getuige 10.] spreken in dat verband over een leveringsplicht. (De Tuinders met een bankgarantie waren door [appellant] slechts ontheven van hun verplichting tot levering, voor zover de nog niet betaalde leveranties het bedrag van de bewuste bankgarantie te boven zouden gaan, zie ook r.o. 12.8.2. van het tussenarrest van 16 oktober 2012 en 15.6.1. hieronder). Gelet op het voorgaande betrof de beslissing van de zes Tuinders over voortzetting van de levering na 17 februari 2004, naar het hof begrijpt, dan ook in beginsel een beslissing om voor het komende seizoen -dus ook voor de zomerweken 27 tot en met 30- weer aan Rova te gaan leveren.
15.4.12.
De bewuste (partij)getuigen hebben onder meer als volgt verklaard:
getuige [tuinbouw]
“(…) Aan de hand van de Kolommenbalans hebben we besloten: we gaan leveren, klaar. Dit hebben we besproken tijdens een vergadering met de tuinders na 17 februari 2004, waarbij ook de heer [getuige 9.] aanwezig was. Het was op een vrijdagavond, maar ik weet niet meer precies of dat de eerste vrijdag na 17 februari 2004 was. Volgens mij hebben alle tuinders in die bespreking voorafgaand aan de tweede bespreking met Rova besloten door te leveren.(…)
We hebben als groep geconstateerd dat we zouden doorgaan met leveren en dat we zouden teruggaan voor een tweede bespreking met Rova. Tijdens die vrijdagavond zijn de cijfers uit de Kolommenbalans aan de orde gekomen, dit was het enige waar we een besluit op konden nemen. Op die vrijdagavond hebben we dus de beslissing genomen door te gaan leveren.(…)
De belangrijkste reden om door te gaan leveren aan Rova waren voor mij de cijfers. Anders was ik nooit gaan doorleveren. De Kolommenbalans was voor mij een heel belangrijk punt. Als die niet op tafel was gekomen, zou ik niet zijn doorgegaan met leveren.
In de weken 27 tot en met 30 van 2004 had ik geen reden tot twijfel ten aanzien van doorlevering. In die weken werd niet betaald, maar dat was eerder gebeurd, in het vorige jaar toen de heer [X.] met vakantie was. (…)”
getuige [geintimeerde 4.]
“(…) Aan het eind van de bespreking van 17 februari 2004 hebben we tegen [appellant] gezegd dat we de zaak zouden evalueren en daarna contact met hem zouden opnemen. Ik weet niet meer precies wat we daarover hebben gezegd. Of we langs zouden komen of op een andere manier contact zouden opnemen. We trokken altijd samen op als clubje tuinders. Aan het einde van die bespreking was ik al gerustgesteld vanwege het positieve winstcijfer in de Kolommenbalans. (…)
Ongeveer tien dagen na de bespreking van 17 februari 2004, in elk geval binnen twee weken daarna, zijn we als tuinders bijeengekomen met de heer [getuige 9.]. Daarbij waren aanwezig: alle tuinders en de heer [getuige 10.]. Toen hebben we besloten door te gaan leveren op basis van de Kolommenbalans. Ik heb in die bespreking besloten door te gaan leveren. Voor zover ik weet heeft iedereen toen besloten door te gaan leveren aan Rova. (…)
De bankgarantie gaf mij vertrouwen dat het goed zat en betekende ook dat de heer [appellant] daar vertrouwen in had. Het besluit tot doorlevering had ik voordien al genomen. (…)
U vraagt of ik zou hebben doorgeleverd als er geen Kolommenbalans was overgelegd. Ik kan zo niet gaan zeggen of ik zou hebben doorgeleverd, dan was er misschien iets anders op tafel gekomen. We wilde weten hoe Rova ervoor stond. Toen kwam de Kolommenbalans op tafel. Als het op een andere manier was uitgelegd weet ik niet wat we beslist hadden. Als er geen onderbouwing was gekomen, was ik waarschijnlijk niet gaan leveren. Nu ik u dit zo hoor voorlezen zeg ik dat het woordje waarschijnlijk wel kan vervallen, ik was dan niet gaan leveren. Dat had voor mij betekend dat [appellant] ook geen vertrouwen had en het ook niet wist.
U vraagt of ik was gaan doorleveren als de Kolommenbalans was overgelegd met het verliescijfer erin. Dan was ik ook niet gaan leveren. (…)”
getuige [getuige 2.]
“(…) De Kolommenbalans werd in die bespreking van 17 februari 2004 overgelegd en die was voor mij van groot belang voor doorlevering. Toen bleek immers dat het goed ging met Rova. Dus waren mijn zorgen voor een groot deel verdwenen. De Kolommenbalans is meegenomen door [getuige 9.] en is later nog door de tuinders met [getuige 9.] besproken. Maar al tijdens de bespreking van 17 februari 2004 wisten we eigenlijk al dat het toch wel goed zat.
Later die week (na 17 februari 2004) heeft [getuige 9.] de cijfers met ons besproken. De conclusie was dat het toch wel goed ging met Rova. Toen hebben wij besloten door te leveren. Ik had het besluit om door te leveren stiekem al genomen op 17 februari 2004 nadat de Kolommenbalans was overgelegd. Maar bij de bespreking met [getuige 9.] later die week is dat pas honderd procent naar buiten gekomen. Volgens mij is tijdens deze bespreking met [getuige 9.] duidelijk geworden dat iedereen zou doorleveren. (…)
De bankgarantie speelde voor mij geen rol in die zin dat het besluit tot doorleveren door mij al was genomen. De bankgarantie kwam er extra bij.(…)
Als u mij vraagt of ik, als de Kolommenbalans niet was overgelegd, was gestopt met leveren aan Rova dan antwoord ik dat het dan wel een heel moeilijk verhaal was geworden. Achteraf valt zoiets niet precies te zeggen. (…)
Als u mij vraagt of ik had doorgeleverd als de Kolommenbalans een verlies van Rova van € 300.000,-- had laten zien, antwoord ik dat ik dan niet had doorgeleverd. Er is niets vervelender als leverancier van dagversproducten om tijdens het seizoen met je rug tegen de muur te staan en een andere afnemer te moeten zoeken, dat geeft een moeilijke onderhandelingspositie. (…)”
getuige Diepstraten
“(…) Tijdens deze bespreking kwam de Kolommenbalans op tafel. Ik heb daar toen niets over gezegd. [getuige 9.] had de Kolommenbalans in zijn hand en hij besprak deze met [appellant] en [X.]. Het winstcijfer van Rova kwam toen al aan de orde. [appellant] zei dat het goed ging en dat er niets aan de hand was. Hij zei dat die geruchten niet waar waren. Toen ik naar deze bespreking van 17 februari 2004 ging had ik in gedachten dat ik mogelijk niet meer zou gaan leveren aan Rova.
[getuige 9.] zou de Kolommenbalans gaan controleren. (…)
Een dikke week later, vrijdagavond denk ik, zijn wij bij elkaar gekomen en ik denk dat daarbij aanwezig waren alle tuinders en [getuige 9.].
Wij hebben toen samen besloten weer te gaan leveren. Ik denk dat iedereen dat apart gezegd heeft. Tijdens deze bespreking was [getuige 9.] ook een stuk positiever over de financiële positie van Rova. Dat ik zou gaan doorleveren aan Rova heb ik die vrijdagavond besloten. (…)
Door die cijfers waren wij van mening dat er niets aan de hand was. Wij hadden op dat moment nog veel vertrouwen in [appellant]. (…)
De bankgarantie was voor mij niet van belang. (…)
Als u mij vraagt wat voor mij de belangrijkste reden was voor het besluit tot doorlevering, antwoord ik dat dat de Kolommenbalans was. Als die niet zou zijn overgelegd, zouden wij niet zijn doorgegaan met levering aan Rova. Als het fout zou gaan, hadden we immers halverwege het topseizoen moeten zoeken naar een andere afnemer.(…)
Je kunt ook niet zomaar stoppen met levering omdat de spullen bederfelijk zijn. Je zou dan direct een andere afnemer moeten hebben en dat gaat niet zomaar want die zou er ook meteen weer klanten voor moeten hebben. Wij hadden ook een leveringsplicht en ik had er vertrouwen in dat het goed zou komen. (…)”
getuige [getuige 7.]
“(…) Als u mij vraagt of die Kolommenbalans voor mij van belang was, antwoord ik: dat dat inderdaad het geval was. Het stelt wel gerust, zo een winst. Uit de Kolommenbalans bleek dat Rova er financieel beter voor stond dan de geruchten impliceerden.
De reacties van de collega’s en de heer [getuige 9.] hielden in dat het er goed uit zag, de cijfers. (…)
Ik weet niet meer precies hoe we uit elkaar zijn gegaan bij die bespreking. Naderhand zijn we weer met een groot gedeelte van de groep tuinders bij elkaar gekomen. Het kan zijn dat er 1 of 2 mensen niet bij waren. [getuige 9.] was er ook bij. We hebben toen besproken dat het er goed uitzag en dat de cijfers de geruchten ontzenuwden.
Als u mij voorhoudt dat een collega tuinder verklaard heeft dat [getuige 9.] na de bespreking van 17 februari al heeft gemerkt dat de cijfers in de Kolommenbalans te positief waren, zeg ik: dat ik me dat niet herinner. Volgens mij heeft [getuige 9.] ook in de bespreking na 17 februari 2004 gezegd dat het er goed uitzag. De precieze bewoordingen weet ik niet meer. Maar het was in ieder geval niet anders dan in de bespreking van 17 februari 2004. (…)
In die bespreking met de tuinders en [getuige 9.] hebben we besproken dat we geen reden meer zagen om niet door te leveren. (…) Voor mij geldt: dat ik al na de bespreking van 17 februari 2004 een veel beter gevoel had over doorlevering en dat het na die bijeenkomst van alleen de tuinders en [getuige 9.] helemaal duidelijk was voor mij, dat ik zou gaan doorleveren. Ik praat voor mijzelf. We zijn niet het rijtje afgegaan en dat iedereen daarbij gezegd heeft dat hij zou gaan doorleveren maar ik had wel de indruk dat iedereen voor zich de knop had omgezet en die beslissing had gemaakt om te gaan doorleveren.
Naderhand zijn we nog naar [appellant] geweest. We hebben toen besproken dat we gerust gesteld waren en dat het leveren doorging.(…)
Ik had mijn besluit om door te leveren al genomen, de bankgarantie was wel een leuke bijkomstigheid.
Als u mij vraagt of ik zou zijn doorgegaan met leveren als de Kolommenbalans niet zou zijn overgelegd, antwoord ik als volgt. Het is ‘als als’. Het is moeilijk om nu te zeggen wat ik dan zou hebben gedaan. Doorleveren was dan wel moeilijk geworden. Je bent altijd op zoek naar zekerheid, het is al een onzekere sector. Er is een kans dat ik dan niet was gaan doorleveren. Als u mij vraagt of ik zou zijn door gegaan met leveren indien in de Kolommenbalans het daadwerkelijke verliescijfer zou zijn opgenomen geweest, antwoord ik als volgt. Ook dit vind ik moeilijk om nu achteraf te zeggen. Maar de kans was dan een stuk kleiner geweest dat ik zou zijn gaan doorleveren. (…)
Ik had het besluit al gemaakt om door te leveren. Ik vormde samen met mijn vader een maatschap. Hij was geen enkele keer bij die besprekingen. Wij beslisten gezamenlijk over doorlevering. Voor mijn gevoel hebben mijn vader en ik het besluit tot doorlevering genomen na die bespreking tussen de tuinders en [getuige 9.] na 17 februari 2004. (…)
In de periode in de zomer dat het niet goed meer ging is er tussen de tuinders veel telefoon verkeer geweest over het feit dat het geld van Rova niet meer binnenkwam. (…)
We maakten ons zorgen en je probeert dan je geld veilig te stellen. Maar je kunt niet wachten met je tomaten. Je hebt bovendien ook een leveringsplicht. (…)”
getuige [getuige 10.]
“(…) Of we zouden doorleveren aan Rova hebben wij ons allemaal afgevraagd. Toen we na de bespreking bij [appellant] naar buiten liepen kwam dat voor het eerst aan de orde. Wij hebben toen tegen elkaar gezegd: hij heeft ons jaren goed behandeld nou kunnen we niet opeens gaan stoppen, de kolommenbalans ziet er goed uit.
Aan het begin van de bespreking van 17 februari 2004 hebben wij tegen [appellant] gezegd dat we twijfelden of we zouden gaan doorleveren. We hadden toen nog niet de kolommenbalans gezien. We vroegen toen aan [appellant] hoe kun je ons overtuigen? Dat heeft in ieder geval [appellant] gedaan met de kolommenbalans.
Daarna hebben wij een gesprek gehad bij dhr. [getuige 4.]. Daar waren niet alle tuinders volgens mij. Ik denk een man of 6-7. Ook [getuige 9.] was erbij. We hebben toen besloten: we gaan gewoon verder met leveren. (…)
Als u mij vraagt wat volgens mij de belangrijkste reden voor de tuinders was om door te leveren, antwoord ik dat dat het vertrouwen was. Wij leverden al jaren aan Rova, ik weet niet precies of alle tuinders gelijk zijn ingestapt. (…) De kolommenbalans was een stukje vertrouwen. Je hoort een verhaal dat Rova niet kan betalen en dan wil je toch bewijs dat Rova kan betalen.
De aangeboden bankgarantie speelde geen rol bij het besluit om door te leveren want die bankgarantie werd aangeboden nadat wij hadden besloten door te gaan leveren. (…)
Als u mij vraagt of wij ook zouden hebben doorgeleverd als tuinders als de kolommenbalans het verlies van €300.000,- had laten zien, dan antwoord ik dat ik denk dat we dan hadden besloten niet te gaan leveren. (…)
Als u mij vraagt of ik zou zijn gaan leveren als op 17 februari 2004 niet de kolommenbalans was verstrekt, antwoord ik dat ik dan niet zou zijn gaan leveren omdat ik dan het vertrouwen niet had terug gekregen. (…)
Het is mij wel gelukt mijn producten bij anderen af te zetten, maar dat was niet makkelijk omdat het midden in de zomer was. En iedereen had genoeg. Voordat we in 2004 gestopt waren met leveren aan Rova hebben we niet aan anderen geleverd. Wij hadden contracten met Rova dat wij moesten leveren (…)”
getuige [getuige 9.]
“(…) Ik was aanwezig bij de bespreking van 17 februari 2004 bij Rova. Toen kwam met name aan de orde: hoe staat het ervoor? En hoe zijn de resultaten van Rova? Het was wintertijd dus er was een nulpunt situatie. Na de winter zouden de tuinders eventueel gaan leveren aan Rova. Voor de tuinders was de vraag ga ik wel leveren of ga ik niet leveren? Ik kan niet zeggen of er tijdens de bespreking van 17 februari 2004 is gesproken over wel of niet doorleveren aan Rova. De vraag was: bestaat Rova volgende week nog wel? Er was bij de tuinders interesse in financiële cijfers van Rova. Daar werd op ingezet en daar wilde men inzicht in krijgen. Dan zouden de tuinders besluiten om al dan niet te gaan leveren. Er is toen een heel nadrukkelijke presentatie geweest van [appellant] en [X.]. Zij zeiden dat de tuinders zich geen zorgen hoefden te maken en dat de cijfers goed waren. Er was een winst gemaakt in 2003 van 732.000 euro, het was een heel positief verhaal. Ik heb die kolommenbalans die is overgelegd bekeken en een aantal toelichtingen gevraagd. De tuinders konden niet gelijk een studie van de kolommenbalans maken, het zijn immers tuinders met hun eigen deskundigheid. Er was ook maar één exemplaar.
De zaterdag na 17 februari 2004 was er een vervolggesprek met mij. Daarbij waren een aantal tuinders, ik denk de meesten, want ze vonden het belangrijk genoeg. We hebben de situatie toen geëvalueerd en de tuinders hebben besloten te gaan leveren, althans dat was hun intentie. We hebben tijdens die bespreking de situatie geëvalueerd en naar de kolommenbalans gekeken. Het jaar ervoor was de situatie 1.000.000 euro negatief en nu 700.000 euro positief. De tuinders hebben toen gezegd dan is er niet direct reden om niet te leveren aan Rova. Er waren ook afspraken met Rova en nu de cijfers zo positief waren zou niet leveren een vreemd verhaal zijn. Als de cijfers toen gepresenteerd zouden zijn, zoals ze in werkelijkheid waren, dan was de situatie duidelijk geworden en zou er door de tuinders niet geleverd zijn. (…)
De tuinders hebben gezegd naar aanleiding van mijn verhaal over de positieve cijfers: waarom zullen we dan niet gaan leveren in het nieuwe jaar. Het was voor hen cruciaal, ze stonden op nul en moesten beslissen: zullen we weer starten met Rova of niet, of moeten we afspraken maken met anderen? Ik weet niet meer precies wie van de tuinders heeft gezegd: waarom zullen we niet doorgaan met leveren. Het is lang geleden.
Na de bespreking op die zaterdag ben ik buiten beeld geraakt. (…)
Bij de bespreking van 17 februari 2004 is het punt van de bankgarantie niet aan de orde geweest. (…)
Ik heb niet met de tuinders gesproken over het verband tussen een bankgarantie en het al dan niet gaan doorleveren aan Rova. De bankgarantie stond daar los van, zeker omdat ik heb begrepen dat het een aanbod van [appellant] zelf was.
(…)
Als u mij vraagt of de tuinders zouden zijn overgegaan tot doorleveren indien de kolommenbalans niet was overgelegd antwoord ik dat dat niet het geval zou zijn geweest. De bedoeling was om met cijfers duidelijk te krijgen of Rova winstgevend was. Het is heel nadrukkelijk aan de orde geweest dat het van belang was om dat duidelijk te krijgen. De tuinders maakten zich ernstig zorgen of het bedrijf continuïteit bood.(…)”
getuige [getuige 12.]
“(…) Ik was de accountant van Rova. Dhr. [appellant] heeft een Kolommenbalans verstrekt aan de tuinders. Dit heb ik vernomen van [appellant], kort nadat hij die Kolommenbalans verstrekt had. Voor zover ik weet heeft hij dit van tevoren niet met mij besproken. (…)
U vraagt mij wat [appellant] hierover aan mij heeft verteld. Het is lang geleden dus ik weet niet meer precies wat hij heeft gezegd. Als ik de strekking probeer aan te geven zeg ik dat [appellant] heeft verteld: deze Kolommenbalans is verstrekt aan de tuinders, zij vonden dit nodig om vast te stellen of zij konden leveren. (…)”
15.4.13.
Het hof overweegt als volgt over bovenstaande getuigenverklaringen. Voor zover er sprake is van partijgetuigenverklaringen, worden die ondersteund door de andere getuigenverklaringen die aanvullend bewijs vormen dat zodanig sterk is en zulke essentiële punten betreft dat het de bewuste partijgetuigenverklaring voldoende geloofwaardig maakt. Anders dan [appellant] stelt, blijkt uit de getuigenverklaringen van de zes Tuinders, van [getuige 10.] en van [getuige 9.] dat de zes Tuinders veel waarde hechtten aan de Kolommenbalans, gecombineerd met de geruststellende mededelingen van [appellant] daarover (zie tussenarrest van 2 augustus 2011, r.o. 8.30., bevestigd door de tweede getuigenverklaring van [appellant]). Eveneens blijkt uit de getuigenverklaringen dat dit heeft geleid tot herstel van het vertrouwen bij de betreffende Tuinders, dat zij het komende oogstseizoen evenals voorgaande jaren betaald zouden krijgen voor de door hen aan Rova geleverde producten. Mede in het licht van hetgeen is overwogen in 15.4.11., acht het hof het voldoende aannemelijk dat voor elk van de zes Tuinders geldt dat indien [appellant] niet was overgegaan tot het verschaffen van de Kolommenbalans met het onjuiste winstcijfer, zij hun leveringen aan Rova niet zouden hebben voortgezet in de periode na 17 februari 2004 en ook niet in de weken 27 tot (en met) 30 van 2004.
15.4.14.
Het hof kent aan bovenstaande verklaringen (15.4.12.) in onderlinge samenhang beschouwd, meer waarde toe dan aan de andersluidende verklaring van getuige [getuige 5.] (15.4.6.). Diens verklaring dat al voorafgaand aan het besluit tot doorlevering bekend was dat er sprake was van een verlies van ruim 300.000,-- in plaats van een winst van (ongeveer) € 750.000,-- vindt geen enkele steun in de stukken of in andere getuigenverklaringen. In nr. 10 van de conclusie van repliek voeren de tuinders ook aan, dat genoemd verlies (pas) uit het concept-jaarrapport van Deloitte van 5 mei 2004 (prod. 5 bij conclusie van repliek) is gebleken.
Voorts is de tweede getuigenverklaring van [appellant] onvoldoende specifiek over het verband tussen doorlevering, de Kolommenbalans en de bankgaranties. Deze verklaring legt dus onvoldoende gewicht in de schaal om af te doen aan het oordeel in 15.4.13.
Aan de getuigenverklaring van [getuige 11.], die onder meer heeft verklaard dat [appellant] hem had gevraagd om een bijeenkomst in 2004 met de tuinders en [getuige 9.] bij te wonen om een toelichting te geven op de Kolommenbalans, gaat het hof voorbij. Daartoe overweegt het hof als volgt. De Tuinders hebben met klem betwist dat [getuige 11.] aanwezig is geweest bij de bespreking op 17 februari 2004. In de memorie na enquête en contra-enquête stellen zij dat zij [getuige 11.] nog nooit hebben gezien. De naam van [getuige 11.] is tot aan de datum van diens getuigenverhoor nog nooit door [appellant] (of één van de andere partijen) genoemd in de processtukken in eerste aanleg of in hoger beroep. Derhalve is evenmin eerder gesteld dat [getuige 11.] tijdens de voor dit geding belangrijke bespreking van genoemde datum de waarde van (het in) de Kolommenbalans (vermelde winstcijfer) zou hebben genuanceerd. Indien dit, zoals [getuige 11.] heeft verklaard, daadwerkelijk het geval zou zijn geweest, had het zeer voor de hand gelegen dat [appellant] zich hierop zou hebben beroepen. In zijn eerste getuigenverhoor heeft [appellant] over de aanwezigheid van de kant van Rova naast zichzelf slechts [X.] genoemd. De aanwezigheid van laatstgenoemde wordt ook door andere getuigen bevestigd. Verder verklaart [appellant] in het tweede getuigenverhoor dat volgens hem [getuige 11.] niet bij de bijeenkomst van 17 februari 2004 was. Tevens verklaart [appellant] dat hij de Kolommenbalans ook na de bespreking van 17 februari 2004 niet met [getuige 11.] heeft besproken. Gelet op het voorgaande acht het hof het niet aannemelijk dat [getuige 11.] bij de bijeenkomst van 17 februari 2004 aanwezig is geweest. Dit brengt met zich dat ook voor het overige geen geloof wordt gehecht aan de getuigenverklaring van [getuige 11.].
15.5.1.
Nu de zes Tuinders zijn geslaagd in hun bewijslevering, is er sprake van het vereiste conditio sine qua non-verband tussen de onrechtmatige handelwijze van [appellant] en de schade van de zes Tuinders. Aldus komt het hof toe aan de overige stellingen van [appellant] in het kader van het causaal verband.
15.5.2.
Mede in het licht van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 15.4.11., staat de schade die de zes Tuinders hebben geleden door onbetaalde leveringen in de weken 27 tot (en met) 30, in een zodanig verband met het verstrekken van de Kolommenbalans met het onjuiste winstcijfer, dat deze schade mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg daarvan aan [appellant] kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). [appellant] heeft, ondanks de door de Tuinders en [getuige 9.] duidelijk kenbaar gemaakte grote zorgen, een -naar [appellant] behoorde te weten- veel te rooskleurig winstcijfer aan hen kenbaar gemaakt en geruststellende mededelingen gedaan. De schade bestaande uit onbetaald gebleven leveringen van de zes Tuinders in genoemde weken waren naar het oordeel van het hof in beginsel voorzienbaar. Alles overziend kan deze schade aan [appellant] worden toegerekend.
Voor zover [appellant] met zijn stelling over enkele financiële tegenvallers van na 17 februari 2004, waaronder het faillissement van een grote klant, bedoelt te betogen dat het causaal verband tussen zijn onrechtmatige handelwijze en de schade van de zes Tuinders is verbroken, overweegt het hof als volgt. Dit betoog faalt alleen al daarom omdat [appellant] de bewuste tegenvallers niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden (bijvoorbeeld over bedoeld faillissement). Concreet wordt in de stukken en in de tweede getuigenverklaring van [appellant] slechts verwezen naar het faillissement van Laurus. Dit is echter een faillissement dat werd uitgesproken in 2002.
15.6.1.
Uit het bovenstaande volgt dat [appellant] in beginsel schadeplichtig is jegens de zes Tuinders (zie ook r.o. 12.8.1. van het tussenarrest van 16 oktober 2012). Zoals al in dat tussenarrest overwogen, is er naar het oordeel van het hof sprake van eigen schuld van de zes Tuinders. Ook is echter overwogen dat de discussie tussen partijen op dit punt nog onvoldoende is uitgekristalliseerd om tot een afgewogen oordeel te komen over de omvang (het percentage) van de vermindering van de vergoedingsplicht van [appellant].
Het hof heeft partijen gevraagd in hun memories na bewijslevering informatie te geven over de leveranties in de weken 27 tot (en met) 30 van 2004. Daarbij diende met name te worden ingegaan op de vraag (per afzonderlijke Tuinder te beantwoorden): waarom de Tuinders hun leveranties niet hebben beperkt tot de door de bankgaranties gedekte bedragen. (De vraag voor [kwekerij] blijft hier verder buiten beschouwing, nu de vordering van [kwekerij] zal worden afgewezen.)
15.6.2.
[appellant] is in zijn memorie na bewijslevering tevens houdende uitlating na tussenarrest hier wel op ingegaan. De zes Tuinders hebben dat niet gedaan. Het hof gaat er van uit dat dit een kennelijke vergissing is. Nu het hof voor een afgewogen oordeel nog steeds de gevraagde informatie nodig heeft, zal zij de zes Tuinders en (nog eenmaal) [appellant] in de gelegenheid stellen zich over de in 15.6.1. bedoelde vraag uit te laten. Daarbij kunnen de zes Tuinders kort ingaan op hetgeen [appellant] al op dit punt heeft aangevoerd in zijn genoemde memorie.
Gelet op een goede voortgang van de zaak acht het hof het geraden dat partijen hun akte gelijktijdig nemen, waarbij zij hun akte echter op voorhand (uiterlijk twee weken voorafgaande aan de roldatum waarop deze moet worden genomen) aan elkaar toezenden. Aldus kan op de inhoud van de akte van de wederpartij worden gereageerd, door onder de eigen akte een zeer beknopte reactie op te nemen.
15.6.3.
Nu deze extra aktewisseling voortvloeit uit de vergissing van de zes Tuinders, zal dit worden meegewogen bij de proceskostenveroordeling in het eindarrest.
De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 7 oktober 2014 voor het nemen van een akte door de zes Tuinders en [appellant], uitsluitend met het in r.o. 15.6.2. omschreven doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. T. Rothuizen-van Dijk, L.R. van Harinxma thoe Slooten en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 september 2014.