ECLI:NL:GHSHE:2014:3391

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 september 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
3 september 2014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord met bewezenverklaring poging tot doodslag na gemoedsopwelling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot moord en kreeg een gevangenisstraf van 8 jaar opgelegd, met terbeschikkingstelling. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld, maar mogelijk in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Dit leidde tot de vrijspraak van poging tot moord, maar de verdachte werd wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag. Het hof legde een gevangenisstraf van 6 jaar op, waarbij het geen TBS-maatregel oplegde, omdat de kans op herhaling als gering werd ingeschat door gedragsdeskundigen. De zaak betreft een incident op 7 september 2012 in Helmond, waarbij de verdachte het slachtoffer met meerdere messen heeft gestoken. Het hof heeft de impact van het geweld op het slachtoffer en de omgeving meegewogen in de strafmaat. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding toegewezen gekregen van € 25.062,56, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001177-13
Uitspraak : 3 september 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 22 maart 2013 in de strafzaak met parketnummer 01-825455-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van poging tot moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van voorarrest, en is aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd. Voorts is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en maatregel en de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat naast de door de rechtbank toegewezen schadeposten tevens de schadeposten ‘reiskosten dochter’, ‘persoonlijke verzorging’ en ‘kosten dochter’ kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad en in zoverre van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Voor het overige heeft de verdediging een straf(maat)verweer gevoerd. In dat verband heeft de verdediging primair betoogd dat aan verdachte een gevangenisstraf tot maximaal 5 jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte dient te worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. Uiterst subsidiair, in het geval het hof oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangewezen acht, heeft de verdediging betoogd dat daarnaast een gevangenisstraf voor een aanzienlijk kortere duur dan door de rechtbank is bepaald dient te worden opgelegd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze kan worden toegewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 7 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), in de borstkas en/of in de hals en/of in het gelaat en/of in de arm(en) en/of in het/de be(e)n(en) en/of in de maag en/of in de schouder(s) en/of in de alvleesklier van die [slachtoffer] heeft gestoken, in elk geval op diverse plaatsen in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 7 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) in de borstkas en/of in de hals en/of in het gelaat en/of in de arm(en) en/of in het/de be(e)n(en) en/of in de maag en/of in de schouder(s) en/of in de alvleesklier van die [slachtoffer] heeft gestoken, in elk geval op diverse plaatsen in het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder primair, impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om de ander van het leven te beroven en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt aldus een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, is niet toereikend om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vergelijk: HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963).
Het hof overweegt in dit verband als volgt.
Het hof stelt vast dat de verdachte op straat het slachtoffer [slachtoffer] met meerdere messen op diverse plaatsen in het lichaam heeft gestoken. Aan het dossier zijn aanwijzingen te ontlenen dat verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zo heeft de verdachte in de periode voorafgaand aan het incident en op de dag zelf tegenover anderen uitspraken gedaan die erop zouden kunnen duiden dat hij voornemens was om [slachtoffer] iets aan te doen en is hij op de dag van het incident van huis vertrokken met medeneming van meerdere messen.
Het hof sluit evenwel niet uit dat – niettegenstaande de aanwijzingen die duiden op voorbedachte raad – verdachte toch heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het hof stelt daarbij voorop dat uit het onderzoek niet duidelijk is geworden wat de onmiddellijke aanleiding voor het steken door de verdachte is geweest. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij de verdachte zag fietsen, dat de verdachte plotseling achter haar stond, dat de verdachte zei dat hij haar ging afslachten en dat de verdachte vervolgens met een mes in haar rug heeft gestoken. Door buurtbewoners die getuige zijn geweest van het incident zijn geen duidelijke waarnemingen gedaan omtrent het begin van het incident.
De verdachte heeft verklaard dat hij zich van het incident zelf niets kan herinneren. De verdachte heeft ontkend dat hij van plan was om [slachtoffer] iets aan te doen.
Tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer], die naast elkaar woonden, was reeds langere tijd sprake van een buren-conflict waarbij de spanningen wederzijds steeds verder opliepen. Verdachte heeft op meerdere momenten en bij verschillende instanties (de politie, een begeleider bij Novadic-Kentron, de woningbouwvereniging, een buurman) melding gemaakt van de problemen en hulp gezocht. Uiteindelijk heeft dat niet geleid tot een verbetering van de situatie. Op de dag van het incident heeft de verdachte nog gebeld met de politie, maar kon toen geen contact krijgen met de wijkagent die op de hoogte was van de situatie. Blijkens het verslag van het telefoongesprek tussen de telefoniste van de politie en de verdachte heeft verdachte er toen mee ingestemd dat de wijkagent die avond nog langs zou komen.
Als gevolg van de spanningen gebruikte de verdachte in de periode voorafgaand aan het incident in toenemende mate alcohol en methadon. Op de dag van het incident had de verdachte naar eigen zeggen ongeveer acht liter bier, 120 milligram methadon ineens en slaapmedicatie gebruikt. De verdachte heeft verklaard dat hij vaker naar buiten ging om een rondje te fietsen om zo zijn hoofd leeg te maken. De verdachte heeft voorts verklaard dat hij sinds de laatste weken bang was voor [slachtoffer], dat hij werd bedreigd en dat hij daarom sinds twee weken messen meenam als hij naar buiten ging.
Gelet op de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden houdt het hof het voor mogelijk dat de verdachte niet van huis is vertrokken met een vooropgezet plan om [slachtoffer] iets aan te doen maar dat hij, toen hij ging fietsen, op straat plotseling met [slachtoffer] is geconfronteerd wat op dat moment, gelet op de hierboven omschreven oplopende spanningen tussen verdachte en [slachtoffer], heeft geleid tot een ogenblikkelijke gemoedsopwelling bij de verdachte als gevolg waarvan hij [slachtoffer] met messen heeft gestoken. Daarbij kan het middelengebruik van de verdachte ontremmend hebben gewerkt. Onder die omstandigheden is bij het hof twijfel blijven bestaan of de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De omstandigheid dat de verdachte nadien kennelijk als rustig overkwam, zoals door de advocaat-generaal naar voren is gebracht, sluit niet uit dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Mitsdien acht het hof niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot moord zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 september 2012 te Helmond ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met messen op diverse plaatsen in het lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

Poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Verdachte heeft zonder aanwijsbare aanleiding op straat met meerdere messen op het lichaam en het hoofd van zijn buurvrouw ingestoken. Uit de aangifte van het slachtoffer blijkt dat zij op een gegeven moment het gevoel had dat zij dood zou gaan en dat het afgelopen was. Als gevolg van de messteken heeft het slachtoffer zeer ernstige en ook potentieel fatale verwondingen opgelopen. Dat het slachtoffer als gevolg van de messteken niet is komen te overlijden is niet aan het handelen van de verdachte te danken. Verdachte is pas gestopt nadat een buurtbewoner ingreep, waarna de verdachte zich zonder zich om het slachtoffer te bekommeren is weggefietst. Het slachtoffer is met spoed naar het ziekenhuis vervoerd, waar zij is geopereerd. Daarbij is onder meer een mes uit de rug van het slachtoffer verwijderd. Het slachtoffer heeft eerst gedurende een maand in het ziekenhuis moeten verblijven. Daarna heeft het slachtoffer gedurende drie maanden in een revalidatiekliniek verbleven om verder te herstellen. Blijkens de schriftelijke slachtofferverklaringen die zich in het dossier bevinden hebben de gebeurtenissen een grote impact gehad op het leven van het slachtoffer. Zij heeft tot de dag van vandaag te kampen met de lichamelijke en psychische gevolgen van het incident. Er is bij het slachtoffer sprake van blijvend letsel, waaronder een gedeeltelijk geamputeerde vinger en een groot aantal ontsierende littekens over het gehele lichaam voor welke littekens het slachtoffer nog wekelijks oedeemtherapie krijgt hetgeen pijnlijk en voor haar confronterend is.
Bovendien hebben de feiten zich in een woonwijk op straat afgespeeld en zijn ook buurtbewoners, waaronder kinderen, met het geweld geconfronteerd. Blijkens de verklaringen van enkele getuigen heeft het incident een grote indruk op hen gemaakt. Het is daarnaast een feit van algemene bekendheid dat feiten als het onderhavige, die zich in het openbaar afspelen, leiden tot gevoelens van angst en onveiligheid bij het publiek.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt.
In strafmatigende zin heeft het hof rekening gehouden met de omtrent de persoon van verdachte uitgebrachte rapporten van psychiater Zonneveld [1] , gezondheidspsycholoog ’t Hoen [2] , psychiater Kuyck [3] en GZ-psycholoog Van Helvoirt [4] en de door Zonneveld, ’t Hoen en Van Helvoirt ter terechtzitting van het hof gegeven toelichting [5] . De gedragsdeskundigen hebben gerapporteerd dat ten tijde van het feit bij de verdachte sprake van persoonlijkheidsproblematiek dan wel een persoonlijkheidsstoornis met afhankelijke en ontwijkende/vermijdende trekken/kenmerken en verslavingsproblematiek in de zin van afhankelijkheid dan wel misbruik van middelen. Volgens psychiater Zonneveld en gezondheidspsycholoog ’t Hoen was bij verdachte bovendien sprake van een aanpassingsstoornis. De gedragsdeskundigen hebben geconcludeerd dat het feit de verdachte in licht verminderde tot verminderde mate kan worden toegerekend.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden.
Het hof komt tot een gevangenisstraf voor een kortere duur dan door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd omdat het hof, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, niet bewezen acht dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Het hof is van oordeel dat met de hiervoor genoemde straf de aard en de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking wordt gebracht en recht wordt gedaan aan de omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte. Anderzijds ziet het hof in hetgeen door de verdediging is aangevoerd, tegen de achtergrond van de ernst van het bewezen verklaarde en de gevolgen voor het slachtoffer, geen aanleiding om de duur van de gevangenisstraf (verder) te matigen.
Anders dan de rechtbank ziet het hof geen grond om naast de gevangenisstraf aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen. Uit de rapporten van de hiervoor genoemde gedragsdeskundigen en hun toelichting ter terechtzitting van het hof volgt dat, hoewel zij behandeling en begeleiding van de verdachte aangewezen achten, zij de kans op een herhaling van een soortgelijk gewelddadig delict als het onderhavige als gering inschatten omdat er geen sprake is van een sterke doorwerking van de pathologie van de verdachte in het bewezenverklaarde feit. Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt door geen van de gedragsdeskundigen aangewezen geacht. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde voor oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht.
Ook voor het opleggen van de door de verdediging bepleite maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht het hof geen termen aanwezig. In de eerste plaats stuit ook het opleggen van deze vorm van terbeschikkingstelling af op de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daar komt nog bij dat het hof, zoals hiervoor overwogen, een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren passend en geboden acht, waardoor het ingevolge artikel 38, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht ook niet mogelijk is om daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De door de gedragsdeskundigen geadviseerde behandeling en begeleiding van de verdachte kan plaatsvinden in het kader van voorwaarden die te zijner tijd aan een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte kunnen worden verbonden. Anders dan de rechtbank heeft het hof, gelet op het beeld dat het hof ter terechtzitting van de verdachte heeft gekregen en de resultaten die in dit verband tot op het heden reeds in de penitentiaire inrichting zijn bereikt, voldoende vertrouwen dat de verdachte ook dan nog gemotiveerd zal zijn om aan behandeling en begeleiding mee te werken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 27.730,10, bestaande uit een bedrag van € 7.730,10 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Bij vonnis waarvan beroep is deze vordering toegewezen tot een bedrag van € 25.032,56, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en haar vordering in eerste aanleg gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij W. Stuiver als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van in totaal € 25.062,56.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de volgende schadeposten kunnen worden toegewezen:
  • veraangenamingskosten (€ 2.080,-);
  • huishoudelijke hulp/verzorging (€ 750,-);
  • bril (€ 264,20);
  • kleding (€333,65);
  • reis- en parkeerkosten ten behoeve van de benadeelde partij zelf (€ 101,48);
  • medische kosten (€ 1.256,94);
  • verhuiskosten voor zover dit betreft de huur van een verhuisbus (€ 246,29);
  • immateriële schade (€ 20.000,-).
Daarnaast is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat ook de schadepost persoonlijke verzorging (€ 30,-) kan worden toegewezen. Het hof is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte.
Verdachte is tot vergoeding van de hiervoor genoemde schadeposten gehouden, zodat de vordering in zoverre toewijsbaar is.
Het toe te wijzen bedrag aan schadevergoeding zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2012, zijnde de dag waarop het strafbare feit waardoor de schade is veroorzaakt heeft plaatsgevonden, tot aan de dag der algehele voldoening. Door de rechtbank is bepaald dat het bedrag aan schadevergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank, derhalve ook overeenkomstig de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel.
Het hof zal de verdachte voorts verwijzen in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten. Het hof begroot deze kosten tot op heden op nihil.
Voor wat betreft de overige schadeposten (reis- en parkeerkosten ten behoeve van de dochter van de benadeelde partij, huurkosten, verzekering en belasting auto, verhuiskosten voor zover dit betreft de gordijnen en de huur van de garage, reis- en parkeerkosten ten behoeve van een nicht, vrienden en andere familieleden van de benadeelde partij en kosten dochter) is het hof van oordeel dat behandeling van dit gedeelte van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat het rechtstreekse verband tussen deze schade en het strafbare feit niet zonder meer vaststaat zodat nader onderzoek ten aanzien van deze posten nodig zou zijn. Het hof zal het onderzoek niet heropenen om de benadeelde partij in de gelegenheid te stellen de vordering in zoverre nader te onderbouwen nu zulks eens temeer een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren en mede in aanmerking genomen dat de benadeelde partij, hoewel in eerste aanleg en in hoger beroep bijgestaan door een advocaat, ook naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank, waarbij niet de gehele vordering is toegewezen, de vordering niet nader heeft toegelicht of met nadere stukken onderbouwd. Mitsdien kan de benadeelde partij voor dit gedeelte niet in de vordering worden ontvangen en kan zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte – ter meerdere zekerheid van de betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] – de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder primair, impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder primair, impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de
benadeelde partij [slachtoffer]ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 25.062,56 (vijfentwintigduizend tweeënzestig euro en zesenvijftig cent)bestaande uit € 5.062,56 (vijfduizend tweeënzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het
overige niet-ontvankelijken bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan schadevergoeding vermeerderd wordt met de
wettelijke rentevanaf 7 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken
kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichtingop om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 25.062,56 (vijfentwintigduizend tweeënzestig euro en zesenvijftig cent)bestaande uit € 5.062,56 (vijfduizend tweeënzestig euro en zesenvijftig cent) materiële schade en € 20.000,00 (twintigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
160 (honderdzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting vermeerderd wordt met de
wettelijke rentevanaf 7 september 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans, voorzitter,
mr. F.P.E. Wiemans en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 3 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Pro jusitia rapport d.d. 28 november 2012 inhoudende een psychiatrisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door psychiater P. Zonneveld.
2.Pro jusitia rapport d.d. 11 december 2012 inhoudende een psychologisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door gezondheidspsycholoog T. ’t Hoen.
3.Pro jusitia rapport d.d. 21 december 2013 inhoudende een psychiatrisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door psychiater W.G.E. Kuyck.
4.Pro jusitia rapport d.d. 27 december 2013 inhoudende een psychologisch onderzoek van verdachte, opgemaakt door GZ-psycholoog R.J.A. van Helvoirt.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 4 september 2013; proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 30 april 2014.