Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Shanks Nederland B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats 1],
Orgaworld Nederland B.V. (voorheen Orgaworld B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
1.Samenwerkingsverband Regio Eindhoven,
Stadsgewest 's-Hertogenbosch,
gevestigd te Bergen op Zoom,
5. Gemeente Reusel-De Mierden,
6. Gemeente Bladel,
7. Gemeente Oirschot,
8. Gemeente Best,
9. Gemeente Eersel,
10. Gemeente Veldhoven,
11. Gemeente Bergeijk,
12. Gemeente Son en Breugel,
13. Gemeente Waalre,
14. Gemeente Valkenswaard,
15. Gemeente Nuenen Gerwen en Nederwetten,
16. Gemeente Geldrop-Mierlo,
17. Gemeente Heeze-Leende,
18. Gemeente Cranendonck,
19. Gemeente Laarbeek,
20. Gemeente Helmond,
21. Gemeente Someren,
22. Gemeente Gemert-Bakel,
23. Gemeente Deurne,
24. Gemeente Asten,
25. Gemeente Maasdonk,
26. Gemeente Landerd,
27. Gemeente Boekel,
28. Gemeente Grave,
29. Gemeente Mill en Sint Hubert,
30. Gemeente Cuijk,
31. Gemeente Sint Anthonis,
32. Gemeente Boxmeer,
33. Gemeente Dongen,
34. Gemeente Gilze en Rijen,
35. Gemeente Goirle,
36. Gemeente Hilvarenbeek,
37. Gemeente Loon op Zand,
38. Gemeente Oisterwijk,
39. Gemeente Tilburg,
40. Gemeente Waalwijk,
41. Gemeente 's-Hertogenbosch,
42. Gemeente Schijndel,
43. Gemeente Heusden,
44. Gemeente Haaren,
45. Gemeente Vught,
46. Gemeente Sint-Michielsgestel,
47. Gemeente Boxtel,
48. Gemeente Aalburg,
49. Gemeente Alphen-Chaam,
50. Gemeente Baarle-Nassau,
51. Gemeente Bergen op Zoom,
52. Gemeente Breda,
53. Gemeente Drimmelen,
54. Gemeente Etten-Leur,
55. Gemeente Geertruidenberg,
56. Gemeente Halderberge,
57. Gemeente Moerdijk,
58. Gemeente Oosterhout,
59. Gemeente Roosendaal,
60. Gemeente Rucphen,
61. Gemeente Steenbergen,
62. Gemeente Werkendam,
63. Gemeente Woensdrecht,
64. Gemeente Woudrichem,
65. Gemeente Zundert,
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 222864/HA ZA 10-2803)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- a) De in dit geding betrokken gemeenten 5 t/m 65 zijn op grond van de Wet milieubeheer gehouden het in hun gemeenten vrijkomende afval in te zamelen en zij dienen dat op milieutechnisch verantwoorde wijze te doen verwerken. Teneinde dat doelmatig te doen, werken zij - al dan niet middels een gezamenlijke reinigingsdienst - samen in regionale samenwerkingsverbanden (onder meer in de geïntimeerden onder 1 t/m 4) die gemeenschappelijke regelingen en/of plusregio’s en dus openbare lichamen zijn in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen.
- b) Daartoe heeft - materieel gesproken - ieder van de (rechtsvoorgangers van de) Regio’s ten behoeve van de deelnemende gemeenten in 1996 een overeenkomst (hierna: de Dienstverleningsovereenkomst) gesloten met Attero-Zuid (toen nog geheten “N.V. Sturing Afvalverwijdering Noord-Brabant”; hierna: Afvalsturing).
1. Partijen zullen regelmatig overleg voeren over de inhoud en werking van de in deze overeenkomst gemaakte afspraken.
2. Partijen verbinden zich om wederzijds al datgene te doen wat nodig is om tot een goede uitvoering van deze overeenkomst te komen.
3. Wijzigingen of aanvullingen op deze overeenkomst gelden slechts voor zover zij tussen partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen en schriftelijk zijn vastgelegd.
[4]"
- c) Ten tijde van het sluiten van de Dienstverleningsovereenkomst werden de aandelen in Afvalsturing exclusief gehouden door de Provincie Noord Brabant (200 aandelen) en de verschillende gemeenten, al dan niet via de Regio’s (1.800 aandelen).
- d) In 2001 hebben de Provincie en de Gemeenten hun aandelenbezit in Afvalsturing (kennelijk destijds omgezet in of gefuseerd tot “Essent Milieu Zuid B.V.”, later Attero-Zuid) verkocht aan een vennootschap “PMG Milieu Services B.V.” (hierna: PMG Milieu). Weer later kwamen de aandelen van Afvalsturing in handen van een holding-vennootschap uit de Attero-groep, wat nog steeds het geval is.
- e) Op de Dienstverleningsovereenkomst zijn tussen de Regio’s en Attero-Zuid/Afvalsturing drie Addenda overeengekomen (productie 8 bij dagvaarding in eerste aanleg, hierna Addendum I, II en III te noemen):
2. Partijen stellen vast dat Attero contractuele verplichtingen heeft ten opzichte van verwerker(s) tot tenminste 1 februari 2017"
2. Partijen wensen in het kader van de in de overwegingen bij de Dienstverleningsovereenkomst genoemde doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde afvalverwijdering in de provincie Noord-Brabant de inhoud van de Dienstverleningsovereenkomst nader uit te werken. Partijen verstaan onder milieuhygiënisch verantwoorde afvalverwijdering het met de verwerking van GFT realiseren van de continue verbetering van de CO2-prestatie ten opzichte van de huidige verwerking door: het inzetten van technieken als het afscheiden van biomassa t.b.v. brandstof (4%), vergisten t.b.v. groengasproductie (>70%) en (na)composteren t.b.v. compostproductie."
- f) In mei 2010 is de overeenkomst tussen Attero/Afvalsturing en de afnemer [afnemer 1] verlengd tot 1 februari 2017; in verband met die verlenging is artikel B van Addendum III tot stand gekomen.
- g) Door de advocaat van Shanks c.s. is een klacht ingediend bij de Europese Commissie over onrechtmatig verleende staatssteun aan Attero.
De diensten van de Commissie hebben de niet-vertrouwelijke versie van uw klacht aan de nationale autoriteiten toegezonden. Deze hebben de desbetreffende diensten meegedeeld dat de zaak volgens hen geen onrechtmatige steun omvat. Hiertoe hebben zij steekhoudende argumenten naar voren gebracht. Ter informatie sluiten wij een afschrift van de niet-vertrouwelijke versie van het antwoord in. Wellicht wordt uw vermoeden inzake de onrechtmatige steun hiermee weggenomen.
Op basis van deze informatie zijn de bevoegde diensten van het Directoraat-generaal Concurrentie tot de volgende voorlopige conclusie gekomen.
De maatregel waartegen bezwaar wordt gemaakt lijkt geen staatssteun te vormen in de zin van artikel 107 (1) VWEU.
(…)
Indien u evenwel de bijgesloten conclusies wenst te betwisten of u nieuwe bijzonderheden ter kennis worden gebracht waaruit een inbreuk op de staatssteunregels zou blijken, dan verzoek ik u mijn diensten hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te stellen. Indien de diensten van de Commissie niet binnen een maand na de datum van deze brief bericht van u ontvangen, wordt de klacht als ingetrokken beschouwd."
- primair -de Dienstverleningsovereenkomst inclusief Addenda, althans Addendum III te vernietigen en de Gemeenten c.s. te gebieden per direct een Europese (her)aanbesteding te organiseren, alsmede de Gemeenten c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op schadevergoeding aan Shanks c.s. ter hoogte van € 5.000.000, met verwijzing van de procedure naar de schadestaatprocedure;
- subsidiair -Addendum III van de Dienstverleningsovereenkomst te vernietigen en (een deel van de) gedaagden te gebieden deze op te zeggen of te beëindigen, Attero te veroordelen te gehengen en te gedogen dat daaraan geen verdere uitvoering wordt gegeven, de Gemeenten c.s. te gebieden per direct een Europese (her)aanbesteding te organiseren voor zover zij de opdracht tot afvalverwerking nog in de markt wensen te zetten, met hoofdelijke veroordeling van de Gemeenten c.s. tot betaling van een voorschot op schadevergoeding aan Shanks c.s. ter hoogte van € 5.000.000 met verwijzing van de procedure naar de schadestaatprocedure;
-
meer subsidiair- (een aantal van) de gedaagden te gebieden de Dienstverleningsovereenkomst op te zeggen of te beëindigen en hen te verbieden verdere uitvoering te geven aan deze overeenkomst, Attero te veroordelen te gehengen en te gedogen dat daaraan geen verdere uitvoering wordt gegeven, de Gemeenten c.s. te gebieden per direct een Europese (her)aanbesteding te organiseren voor zover zij de opdracht tot afvalverwerking nog in de markt wensen te zetten, met hoofdelijke veroordeling van de Gemeenten c.s. tot betaling van een voorschot op schadevergoeding aan Shanks ter hoogte van € 5.000.000 met verwijzing van de procedure naar de schadestaatprocedure;
-
meest subsidiair- de Dienstverleningsovereenkomst nietig te verklaren, althans gedaagden te verbieden verdere uitvoering te geven aan de overeenkomst totdat is komen vast te staan dat de Europese Commissie op de hoogte is gebracht van de verleende overheidssteun aan Attero en de Europese Commissie heeft kunnen onderzoeken en beoordelen of de steunmaatregelen in overeenstemming zijn met de artikelen 107 en 108 VWEU,
steeds met veroordeling van gedaagden in de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding.
Voor zover de vorderingen van Shanks c.s. zijn gebaseerd op schending van regels van staatssteun heeft de rechtbank deze eveneens afgewezen (overweging 4.6 en volgende vonnis).
Zij heeft geoordeeld dat tegen de achtergrond van het (hiervoor in rechtsoverweging 4.2. onder (g) aangehaalde) voorlopige oordeel van de Europese Commissie in de brief van 9 november 2011 Shanks c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat sprake is van selectieve begunstiging in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU. Shanks c.s. heeft onvoldoende feiten gesteld waaruit kan worden afgeleid dat het door Attero uit hoofde van de Dienstverleningsovereenkomst en Addenda gehanteerde tarief niet marktconform is (geweest) en dat dus sprake is (geweest) van een begunstiging, laat staan van selectieve begunstiging in de zin van artikel 107 lid 1 VWEU.
Aanbesteding (grief 1)
Het geschil tussen partijen betreft onder meer het beroep van geïntimeerden op artikel 8 Wira. De Gemeenten c.s. en Attero hebben zich op deze bepaling beroepen ter ondersteuning van hun stelling dat de stelling van Shanks dat sprake is van strijd met het aanbestedingsrecht in ieder geval niet opgaat met betrekking tot de oorspronkelijke Dienstverleningsovereenkomst en de daaraan toegevoegde Addenda I en II, omdat de in artikel 8 genoemde termijnen waren verstreken op het tijdstip van instellen van de vordering door Shanks.
Het hof is van oordeel dat het per 1 april 2013 geldende recht gelet op artikel 4.30 lid 1 van de Aanbestedingswet 2012 niet van toepassing is op het onderhavige geschil.
Overigens houdt deze wet wat dit betreft geen veranderingen in vergeleken met het voordien geldende recht. Volgens de memorie van toelichting op Hoofdstuk 4.3 van de wet (Kamerstukken 32 440 nr. 3, p. 115) corresponderen – behoudens een aanvulling op artikel 4.20 eerste lid – de artikelen 4.15 tot en met 4.25 met de artikelen van de Wira (artikel 8 correspondeert met artikel 4.15), terwijl voor de toelichting op deze artikelen ook wordt verwezen naar de memorie van toelichting op de Wira.
Partijen kunnen zich evenwel desgewenst over de vraag of de Aanbestedingswet 2012 van belang is voor het onderhavige geschil, en zo ja op welke wijze, uitlaten bij nader te noemen memorie na tussenarrest.
Voorts constateert het hof dat het Europees Parlement op 15 januari 2014 heeft ingestemd met nieuwe aanbestedingsrichtlijnen, die binnen twee jaar na inwerkingtreding moeten zijn geïmplementeerd door de lidstaten. Het hof laat deze verder buiten beschouwing.
De grief keert zich niet tegen de eerste twee zinnen van rechtsoverweging 4.4. Het oordeel van de rechtbank (in die eerste twee zinnen) dat Shanks c.s. heeft erkend dat de Dienstverleningsovereenkomst in 1996 rechtmatig is aangegaan omdat deze viel onder de "inhouse-uitzondering", en dat deze overeenkomst rechtmatig bleef zolang deze situatie niet wijzigde is door Shanks c.s. dus niet bestreden. Wel keert de grief zich ertegen dat de rechtbank heeft gesteld dat Shanks c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat – zo begrijpt het hof de stellingen van Shanks c.s. – nadien sprake is geweest van een wijziging die tot heraanbesteding noopte. Het hof begrijpt dat Shanks c.s. niet alleen doelt op een wijziging aan de zijde van de opdrachtgever in die zin dat de inhouse-uitzondering niet langer opging, maar ook op de wijzigingen in de Dienstverleningsovereenkomst die het gevolg zijn van de toevoeging van de Addenda I, II en/of III, te weten wijzigingen in duur, prijs en vereisten inzake duurzaamheid bij de verwerking van het aangeboden afval (memorie van grieven par. 2.23 – 2.31).
Op laatstgenoemde aspecten is de rechtbank in het geheel niet ingegaan, zodat de aldus begrepen grief wat dat betreft slaagt. Het hof zal dan ook de vordering voor zover betrekking hebbend op aanbesteding in haar geheel opnieuw beoordelen.
Algemene opmerkingen
Shanks heeft erkend dat de Dienstverleningsovereenkomst in 1996 rechtmatig is aangegaan omdat deze viel onder de "inhouse-uitzondering". Daarmee heeft Shanks erkend dat de Gemeenten c.s. bij het aangaan van de Dienstverleningsovereenkomst niet aanbestedingsplichtig waren, omdat in de Dienstverleningsovereenkomst vervatte verrichtingen intern werden uitgevoerd. Dat betekent ook het de Gemeenten c.s., in ieder geval zolang deze uitzondering gold, vrij stond alle gewenste wijzigingen aan te brengen in deze Dienstverleningsovereenkomst, hoe wezenlijk die wijzigingen in de overeenkomst ook waren.
De vraag of – zoals Shanks aanvoert – sprake is geweest van wezenlijke wijzigingen in de Dienstverleningsovereenkomst is dan ook slechts relevant als ten aanzien van deze overeenkomst na 1996 aanbestedingsplichtigheid is ontstaan, dit doordat niet langer van een inhouse-situatie sprake is door wijzigingen aan de zijde van de opdrachtgever (bijvoorbeeld omdat de aandelen in de inhouse-partner door de desbetreffende overheid aan derden zijn verkocht of omdat er wijzigingen zijn gekomen in de regeling van het toezicht op de inhouse-partner; het hof zal dergelijke wijzigingen hierna aanduiden als “wijzigingen aan de zijde van de opdrachtgever”).
Daarbij is dan ook de vraag aan de orde of het verval van de inhouse-uitzondering ook consequenties heeft voor ten tijde van dit verval reeds lopende overeenkomsten, zoals de tussen de Gemeenten c.s. en Attero gesloten Dienstverleningsovereenkomst.
Deze vragen – die naar het hof begrijpt door Shanks c.s. (al dan niet impliciet) aan de orde worden gesteld en door de Gemeenten c.s. (al dan niet impliciet) worden weersproken – zal het hof hierna bespreken.
Derhalve hoeven de wijzigingen voortvloeiend uit de bij de Dienstverleningsovereenkomst horende Addenda I (d.d. 23 november 2001) en II (d.d. 26 november 2009) in ieder geval niet te worden onderzocht omdat de vordering, gelet op het tijdstip van totstandkoming van die Addenda, in zoverre te laat is ingesteld.
Ten aanzien van Addendum III (d.d. 23 juli 2010) is de vordering wel tijdig ingesteld; de dagvaarding in eerste aanleg is uitgebracht op 26 november 2010.
Wijzigingen aan de zijde van de opdrachtgever
In het algemeen geldt dat om redenen van rechtszekerheid de eventuele verplichting van de aanbestedende dienst [of diensten] om een aanbestedingsprocedure met voorafgaande bekendmaking te organiseren moet worden beoordeeld op basis van de op het moment van de gunning van de betrokken overheidsopdracht(en) heersende omstandigheden (HvJ 10 november 2005, C-29/04 (Commissie/Oostenrijk), overweging 38; HvJ 10 september 2009, C-573/07 (Sea Srl/Comune di Ponte Nossa), overweging 47).
Weliswaar worden in genoemde arresten ook situaties beschreven waarin deze hoofdregel niet geldt – zoals het kort na de gunning overdragen van aandelen aan een particuliere maatschappij of particuliere aandeelhouders – maar in dit geval die situaties zich niet voor. Attero is steeds in handen gebleven van overheden, waaronder de Gemeenten c.s.. Het feit dat er een herschikking is gekomen in de positie van de verschillende deelnemende publieke partijen is naar het oordeel van het hof onvoldoende om van deze hoofdregel af te wijken.
Of de hiervoor beschreven hoofdregel tevens meebrengt dat de wijzigingen aan de zijde van de opdrachtgever die afbreuk doen aan het inhouse-criterium niet kunnen worden ingeroepen om nadien volgende wijzigingen van de Dienstverleningsovereenkomst (door middel van de Addenda I, II en III) aan te tasten, is een vraag die het hof in het midden kan laten.
Zelfs wanneer die vraag bevestigend zou moeten worden beantwoord, volgt uit het voorgaande (zie rechtsoverweging 4.10) dat in dat geval alleen de wijzigingen in Addendum III hoeven te worde onderzocht. Gelet op de vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie zijn deze wijzigingen bovendien alleen relevant als het daarbij gaat om wezenlijke wijzigingen. Naar het oordeel van het hof was echter bij geen van de wijzigingen in Addendum III waarop Shanks c.s. een beroep doet sprake van een wezenlijke wijziging. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Wezenlijke wijzigingen in de Dienstverleningsovereenkomst (algemeen)
Voor zover Shanks c.s. hiermee doelt op de inhouse-uitzondering stelt zij terecht dat indien een overheidsorgaan een beroep doet op die uitzondering, het aan die overheid is feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen waaruit voortvloeit dat die uitzondering in dit geval opgaat. Die uitzondering is echter, zoals uit het voorgaande blijkt, thans niet aan de orde.
Indien daarentegen sprake is van een rechtsgeldige, althans niet meer aantastbare, Dienstverleningsovereenkomst waarin vervolgens tussen het overheidsorgaan en haar wederpartij wijzigingen worden overeengekomen, is het aan een derde die de geldigheid van die overeenkomst wenst aan te tasten feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, die duiden op het wezenlijke karakter van de wijziging in de hiervoor bedoelde zin. Derhalve rust stel- en bewijslast op Shanks.
Wezenlijke wijzigingen van de Diensverleningsovereenkomst door Addendum III?
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voorts heeft Shanks gesteld dat de overeenkomst tussen Attero en haar verwerker [afnemer 1] pas is verlengd tot 2017 nadat Addendum III tot stand kwam. Dat heeft Shanks echter onvoldoende onderbouwd.
Tussen partijen is niet in geschil dat Attero in mei 2010 een nieuw contract met [afnemer 1] heeft gesloten; derhalve is dat contract gesloten voordat Addendum III tot stand kwam, en ook geruime tijd voordat de in Addendum I genoemde einddatum van 2012 was bereikt. Gelet op de tussen partijen gemaakte afspraken impliceerde dat, dat deze door Attero gesloten overeenkomst met [afnemer 1] tot gevolg had dat op grond van artikel 12 van de Dienstverleningsovereenkomst deze overeenkomst (ten minste) tot 2017 zou doorlopen.
In Addendum III wordt verwezen naar de oorspronkelijke duur van de overeenkomst, en geconstateerd dat de verplichtingen waarop de looptijd is gebaseerd inmiddels lopen tot 2017. Steeds is de looptijd dus gekoppeld geweest aan de lopende verplichtingen van Attero-Zuid/Afvalsturing jegens derden, zodat van een wezenlijke wijziging in Addendum III geen sprake is, noch ten aanzien van de oorspronkelijke Dienstverleningsovereenkomst noch ten aanzien van die overeenkomst na toevoeging van Addendum I.
prijsvoor de door Attero te leveren diensten dient Shanks c.s. te stellen en zo nodig te bewijzen niet alleen dat sprake was van een wijziging, maar ook dat die wijziging wezenlijk was in de hiervoor bedoelde zin.
Dat er door Addendum III een wijziging is opgetreden in de tussen partijen geldende prijzen
staat vast. Ook staat vast dat de tussen partijen overeengekomen prijzen door deze wijziging lager werden dan voorheen het geval was. Daarmee is het economisch evenwicht van de overeenkomst niet gewijzigd in het voordeel van Attero in de zin van het Pressetextarrest (overweging 85-87), de prijsstelling wordt immers gunstiger voor de Gemeenten c.s.
Naar het oordeel van het hof kan deze verandering in de prijsstelling dan ook niet als een wezenlijke wijziging in de hiervoor bedoelde zin worden aangemerkt.
duurzaamheidscriteriazijn gewijzigd. Shanks c.s. wijst erop dat uit (door Shanks c.s. in eerste aanleg als productie 16 overgelegde) mediaberichten blijkt dat vanwege (een aantal van) de Gemeenten is verklaard dat de nieuwe afspraken met Attero ertoe leidden dat de verwerking van GFT in de komende jaren duurzamer en goedkoper zou worden. Shanks c.s. heeft aangevoerd dat, nu de wijziging van deze duurzaamheidscriteria kennelijk zeer belangrijk was voor de onderhandelingen van partijen in 2010, ook deze wijziging zelfstandig, maar al helemaal in samenhang met de andere wijzigingen, als een wezenlijke wijziging moet worden aangemerkt. Daartoe draagt volgens Shanks c.s. ook bij dat de Dienstverleningsovereenkomst niet voorzag in een wijziging van de duurzaamheidscriteria; deze overeenkomst bevatte met betrekking tot in elk geval deze duurzaamheidscriteria geen duidelijke, precieze en ondubbelzinnige herzieningsclausules (waarmee Shanks c.s. verwijst naar de vereisten opgenomen in de nieuwe Europese richtlijn).
Shanks c.s. heeft niet gesteld, noch is gebleken dat door deze afspraak (die voor Attero de verplichting tot goedkoper en duurzamer werken impliceert) het economisch evenwicht tussen partijen in het voordeel van Attero is gewijzigd; veeleer ligt voor de hand dat, als Attero duurzamer en goedkoper moet werken, het tegendeel het geval is.
Staatssteun (grief 2)
De Gemeenten c.s. en Attero hebben de stellingen en conclusies van Shanks c.s. ook op dit punt weersproken.
De rechtbank heeft vervolgens geconcludeerd dat, gelet op het feit dat dit oordeel is gegeven door de Europese Commissie die in Europeesrechtelijke verband bij uitstek geëquipeerd moet worden geacht en daarbij (exclusief) bevoegd is om zich een oordeel te vormen over de vraag of er sprake is van (onrechtmatig) staatssteun, Shanks c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat er sprake is van selectieve begunstiging in de zin van voornoemd artikel 107.
In de memorie van antwoord van de zijde van de Gemeenten c.s. (§70 e.v.) is opgemerkt dat van het Coördinatiepunt Staatssteun is vernomen dat de Commissie per brief van 6 februari 2013 een tweede voorlopige zienswijze aan Shanks heeft gestuurd; daaruit zou blijken dat de Commissie vasthoudt aan haar eerdere voorlopige conclusie, namelijk dat er in het geheel geen sprake lijkt te zijn van staatssteun in de zin van artikel 107; voorts zou Shanks een termijn van een maand gekregen hebben om op deze tweede zienswijze te reageren, bij gebreke waarvan de Commissie de klacht als ingetrokken zou beschouwen.
De Gemeenten c.s. stellen te hebben begrepen dat Shanks van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, doch is niet bekend met de inhoud van die reactie.
De Gemeenten c.s. wijzen daarnaast op de mogelijkheid die het hof heeft om bijstand te vragen van de Europese Commissie op de voet van de Mededeling van de Commissie over de handhaving van de staatssteun door de nationale rechterlijke instanties (2009/C 85/01).
Attero heeft het hof verzocht om op grond van artikel 22 Rv Shanks c.s. te bevelen openheid van zaken te geven ter zake van een mogelijk ontvangen reactie van de Europese Commissie.
Een dergelijk verbod heeft, nu het hier gaat om de dagelijkse afvalverwerking, verstrekkende consequenties en kan niet licht worden toegewezen. Daarbij geldt dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie de nationale rechterlijke instanties niet bevoegd zijn om een steunmaatregel verenigbaar met het Verdrag te verklaren (zie o.a. voornoemde Mededeling, §20), maar dat zij wel tot taak hebben de rechten van de justitiabelen te beschermen die door een onwettige uitvoering van een steunmaatregel worden geschaad (Mededeling §21 aanhef en onder a).
Gelet op het door het hof onderschreven oordeel van de rechtbank dat de Europese Commissie bij uitstek geëquipeerd is om zich een oordeel te vormen over de vraag of er sprake is van onrechtmatige staatssteun, acht het hof het geraden dat Shanks c.s. het hof thans nader inlicht over de stand van zaken met betrekking tot de ingediende klacht. Het hof verzoekt Shanks c.s. erop in te gaan of zij inmiddels een reactie heeft ontvangen van de Europese Commissie en zo ja deze reactie over te leggen. Voorts verzoekt het hof Shanks c.s. in dat geval tevens mee te delen of zij op die reactie heeft gereageerd, in welk geval Shanks c.s. tevens deze reactie dient over te leggen, alsmede een eventueel daarop ontvangen reactie van de Europese Commissie.
Daarnaast overweegt het hof om, indien de reactie van Shanks c.s. daartoe aanleiding geeft, bij de Europese Commissie om inlichtingen te verzoeken als bedoeld in de hiervoor genoemde Mededeling, §83 aanhef en onder a. Volgens die bepaling kan de nationale rechter aan de Europese Commissie inlichtingen vragen over de vraag of ter zake van een bepaalde steunmaatregel bij de Commissie een procedure aanhangig is, of de Commissie een formele onderzoekprocedure heeft ingeleid, en of de Commissie reeds een beschikking heeft gegeven, terwijl bovendien - wanneer nog geen beschikking is gegeven - de nationale rechter de Commissie kan verzoeken aan te geven wanneer deze waarschijnlijk zal worden gegeven.
Partijen kunnen zich over dit voornemen uitlaten.
Het hof hoeft slechts op dit verweer in te gaan wanneer een of meer van de vorderingen van Shanks c.s. leidt tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank. Een beslissing op dit punt wordt derhalve aangehouden.
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen opdat partijen zich uitlaten over hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.5 en 4.29.