ECLI:NL:GHSHE:2014:2766

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 augustus 2014
Publicatiedatum
12 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.129.716_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van declaraties door een advocaat en de toepassing van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.R.G.M. Spronken, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in een geschil over onbetaalde declaraties van hun advocaat, geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. M.L. Daniëls. De zaak betreft de betaling van zes declaraties die door de advocaat van appellanten zijn verzonden in de periode van augustus 2010 tot mei 2011, waarvan het resterende bedrag € 10.808,42 bedraagt. De kantonrechter had in een eerder vonnis de vorderingen van de advocaat toegewezen, maar appellanten betwistten de bevoegdheid van de kantonrechter en de specificiteit van de facturen. Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de WTBZ (Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken) een bijzondere rechtsgang biedt voor geschillen over het salaris van advocaten. Het hof oordeelde dat de kantonrechter onbevoegd was om de hoogte van de declaraties te beoordelen, omdat dit onder de WTBZ valt. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd voor zover deze betrekking hadden op de hoogte van de declaraties en heeft partijen verwezen naar de begrotingsprocedure zoals neergelegd in de WTBZ. De verdere beoordeling van de overige grieven en beslissingen, waaronder de verschuldigdheid van wettelijke rente en proceskosten, is aangehouden totdat de begrotingsprocedure is afgerond. Het hof verwacht van de geïntimeerde dat deze procedure op korte termijn wordt opgestart en heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere akte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.716/01
arrest van 12 augustus 2014
in de zaak van

1.[appellante],wonende te [woonplaats],

2.
[appellant],wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten].
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
tegen
Advocatenkantoor [Advocatenkantoor] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
advocaat: mr. M.L. Daniëls te Rijen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 november 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo onder zaaknummer 332479/CV EXPL 12-669 gewezen vonnissen van 3 oktober 2012 en 13 februari 2013.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 november 2013 waarbij het hof [appellanten]. in de gelegenheid heeft gesteld alsnog een memorie van grieven te nemen;
- de memorie van grieven met vijf producties;
- de memorie van antwoord met vier producties;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd, daarvan maakt tevens deel uit een door [appellanten]. voorgelezen schrijven;
- de bij brieven, bij het hof ingekomen op 30 mei 2014 en 11 juni 2014, door [appellanten]. toegezonden producties, die zij bij het pleidooi bij akte in het geding hebben gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

Het gaat in deze zaak om het volgende.
7.1.
[geïntimeerde] heeft in opdracht en voor rekening van [appellanten]. als advocaat juridische werkzaamheden verricht ten behoeve van [appellanten]. [geïntimeerde] heeft daartoe in de periode augustus 2010 tot en met mei 2011 een zestal declaraties aan [appellanten]. verzonden, die op een bedrag van € 500,- na alle onbetaald zijn gelaten. Het aldus resterende bedrag beloopt in totaal € 10.808,42.
7.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [geïntimeerde] verzocht om toewijzing van laatstgenoemd bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Bij verstekvonnis heeft de kantonrechter deze vorderingen toegewezen en [appellanten]. veroordeeld in de proceskosten.
7.3.
In verzet hebben [appellanten]. de bevoegdheid van de kantonrechter betwist op grond van het bepaalde in artikel 32 van de Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken (hierna: WTBZ). Daarnaast hebben [appellanten]. aangevoerd dat de betreffende facturen niet gespecificeerd zijn en dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van [appellanten].
In reconventie hebben t [appellanten]. schadevergoeding verzocht bestaande uit een bedrag aan proceskosten van € 3.417,21 (na veroordeling daartoe in eerste aanleg in een door [geïntimeerde] ten behoeve van [appellanten]. gevoerde procedure) alsmede een bedrag van € 5.801,18 wegens de tot op dat moment verschuldigde kosten van de opvolgend advocaat in het hoger beroep van de hiervoor genoemde procedure.
7.4.
Na gevoerd verweer heeft de kantonrechter in het vonnis van 3 oktober 2012 het beroep op de onbevoegdheid verworpen op de grond dat uit de stellingen van [appellanten]. blijkt dat de facturen onbetaald zijn gelaten in verband met een gestelde tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde]. Verder [geïntimeerde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld nadere specificaties van de betreffende facturen in het geding te brengen.
De reconventionele vordering is afgewezen, kort samengevat, omdat niet is komen vast te staan dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verbintenis uit opdracht. Meer in het bijzonder is niet komen vast te staan dat indien [geïntimeerde] nadere stukken in de bewuste procedure in het geding zou hebben gebracht, dit had geleid tot een beslissing in het voordeel van [appellanten]. Bovendien is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] daadwerkelijk in het bezit is gesteld van de bewuste (bewijs)stukken .
Nadat de hier bedoelde specificaties in het geding waren gebracht en [appellanten]. hierop hadden gereageerd heeft de kantonrechter bij vonnis van 13 februari 2013 het verzoek van [appellanten]. om alsnog de zaak aan te houden ten einde de Raad van Toezicht de gelegenheid te geven zich alsnog over de hoogte van de declaraties uit te spreken, afgewezen.
De kantonrechter heeft verder het verzet ongegrond verklaard en [appellanten]. veroordeeld in de proceskosten van de verzet procedure.
7.5.
[appellanten]. hebben hoger beroep ingesteld van zowel het vonnis in conventie van 3 oktober 2012 als van het vonnis van 13 februari 2013 en zij heeft daartoe zes grieven aangevoerd. De grieven richten zich tegen de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] (in conventie). Door [appellanten]. is bij pleidooi in hoger beroep nog betoogd dat met een van de grieven (grief 5) wordt opgekomen tegen de afwijzing van haar vorderingen in reconventie. Het hof gaat daaraan voorbij. Van een partij mag worden verwacht dat zij haar grieven op een zodanige wijze inricht dat daaruit voor de wederpartij en de rechter voldoende duidelijk kan blijken tegen welk oordeel de grief zich richt, wat hij vordert en wat de grondslag is van zijn vordering. In dit geval blijkt uit het petitum van zowel de dagvaarding in hoger beroep als de memorie van grieven dat [appellanten]. slechts een vernietiging van het beroepen vonnis vorderen voor zover in conventie gewezen. Daarnaast wordt in de grief slechts een beroep gedaan op (mogelijke) verrekening en wordt de afwijzing van de reconventionele vordering (die dezelfde schade omvat) in het geheel niet aan de orde gesteld.
Tenslotte geldt nog het volgende. In het vonnis van 3 oktober 2012 waarvan beroep is de reconventionele vordering van [appellanten]. in het dictum afgewezen. Het vonnis in reconventie betreft dus een eindvonnis, zodat ingevolge artikel 339 Rv hiertegen uitspraakberoep openstond gedurende drie maanden te rekenen vanaf de dag van de uitspraak. Appel is ingesteld bij dagvaarding van 13 mei 2013, zodat de beroepstermijn is overschreden.
7.6.1.
[appellanten]. voeren in grief 1 aan dat de kantonrechter zich onbevoegd had moeten verklaren omdat de begrotingsprocedure neergelegd in de artikelen 32-40 WTBZ moet worden gevolgd.
7.6.2.
De WTBZ bevat in de artikelen 32 tot en met 40 een bijzondere rechtsgang voor de behandeling van geschillen over het salaris dat door de advocaat aan de cliënt is berekend. Artikel 32 van deze wet wijst de bijzondere rechter aan die bij uitsluiting bevoegd is deze geschillen te beslissen. Deze regeling stoelt vooral daarop dat de Raden van Toezicht bij uitstek deskundig zijn om te begroten wat advocaten – “naar mate van het belang en de moeijelijkheid der zaken, mitsgaders van den tijd, welke daaraan besteed heeft moeten worden” (artikel 30) – toekomt als honorarium. Deze bijzondere regeling kan alleen worden toegepast in het geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie en niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen . Daarnaast blijft de burgerlijke rechter bevoegd ten aanzien van de vaststelling van de gegrondheid en de eventuele omvang van gevorderde rente en kosten. (vgl. gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 mei 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:3709, met verwijzing naar HR 18 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1004).
7.6.3.
[appellanten]. hebben ter bestrijding van de declaraties van [geïntimeerde] de volgende verweren gevoerd.
a. a) Het dossier is niet buitengewoon bewerkelijk. Er zijn substantieel meer uren in rekening gebracht dan noodzakelijk voor het uitsluitend opstellen van de processtukken. Voor zover de werkzaamheden hebben bestaan uit het plegen van telefonisch overleg en het opstellen/ontvangen van brieven is volstrekt niet inzichtelijk gemaakt hoe [geïntimeerde] bij de berekening van deze uren tewerk is gegaan. [appellanten]. betwisten dat met deze werkzaamheden zoveel tijd gemoeid is geweest.
b) Daarnaast hebben [appellanten]. de kwaliteit van de werkzaamheden van [geïntimeerde] ter discussie gesteld.
7.6.4.
Het hof stelt vast dat [appellanten]. zowel een verweer hebbengevoerd dat niet ziet op de hoogte van de declaratie (verweer b) als verweren die wél zien op de hoogte van de declaratie (verweer a ). Dit betekent dat de burgerlijke rechter deels onbevoegd is het geschil tussen partijen te beoordelen, namelijk voor zover dit betrekking heeft op de verweren onder a. In zoverre slaagt de eerste grief. Het vonnis van de rechtbank van 3 oktober 2012 voor zover dit betrekking heeft op het onbevoegdheidsverweer komt daarmee voor vernietiging in aanmerking, alsmede het eindvonnis van de rechtbank van 13 februari 2013 voor zover daarbij de omvang van de gevorderde declaraties is vastgesteld. Partijen dienen ter vaststelling van de omvang van de declaraties de begrotingsprocedure zoals neergelegd in artikelen 32-40 WTBZ te volgen. Daaraan doet niet af dat volgens [geïntimeerde] [appellanten]. zich eerst bij gelegenheid van de procedure in eerste aanleg op het standpunt hebben gesteld dat zij (ook) de hoogte van de declaraties betwisten. Immers uit artikel 32 WTBZ vloeit niet voort dat een dergelijke betwisting niet voor het eerst in een (civiele) procedure kan worden gedaan, wanneer daaraan voorafgaand partijen daarover niet hebben gedebatteerd.
7.6.5.
De burgerlijke rechter is wel bevoegd het geschil van partijen te beoordelen voor zover dat ziet op verweer b van [appellanten]. en op de vorderingen van [geïntimeerde] tot betaling van de wettelijke rente over het (eventueel) verschuldigde bedrag en de buitengerechtelijke kosten.
7.7.1.
[appellanten]. hebben daartoe als verweer gevoerd dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht, dat zij daardoor schade hebben geleden omdat zij gedwongen zijn geweest in hoger beroep te komen van een hen (door toedoen van [geïntimeerde]) onwelgevallig vonnis (in een andere procedure) en daarvoor een andere advocaat hebben moeten inschakelen en dat zij de kosten daarvan als
dezeschade] bij wege van verrekening in mindering wensen te brengen op het eventueel aan [geïntimeerde] verschuldigde bedrag.
7.7.2.
[geïntimeerde] heeft betwist dat aan haar enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de uitkomst van de hiervoor (in 7.6.3 onder b) bedoelde procedure, zodat een vergoeding van daaruit voortvloeiende schade niet aan de orde is. De uitkomst in die procedure is immers in belangrijke mate bepaald door de omstandigheid dat [appellanten]. niet beschikten over voldoende documenten om hun (mogelijk) gelijk kracht bij te zetten.
7.7.3.
Naar het oordeel van het hof is de gegrondheid van het verweer van [appellanten]. gelet op het gemotiveerde verweer van [geïntimeerde] niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Voor de beoordeling van de gegrondheid van het verweer dient onder meer nader onderzoek plaats te vinden naar de juistheid van de stellingen van [appellanten]. dat [geïntimeerde] geen navraag zou hebben gedaan bij [appellanten]. naar het bestaan van bepaalde essentiële bewijsstukken en dat zij de namens [appellanten]. ingediende processtukken dus onvoldoende zou hebben voorbereid. Verder acht het hof van belang dat [appellanten]. de mogelijkheid heeft gehad (en benut) om een reconventionele vordering in te stellen, maar tegen de afwijzing van die vordering in hoger beroep niet is opgekomen.
Het hof passeert om die redenen het verweer van [appellanten].
7.8.
Het hof zal de bespreking van de overige grieven en van alle verdere beslissingen waaronder die met betrekking tot de verschuldigdheid van wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten aanhouden, nu de beoordeling eerst aan de orde is na de in de begrotingsprocedure te nemen beslissing over de hoogte van de declaraties.
7.9.
Het hof verwacht van [geïntimeerde] dat zij de begrotingsprocedure op korte termijn aanhangig maakt. Het hof wenst over drie maanden van [geïntimeerde] te vernemen wat de uitkomst is van de begrotingsprocedure dan wel in welk stadium deze procedure zich bevindt. Het hof zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol van.. 2014 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde].

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 11 november2014 voor akte aan de zijde van [geïntimeerde] met de hiervoor in rov. 7.9. vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, J.P. de Haan en C.E.C.J. Ponsioen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 augustus 2014.