ECLI:NL:GHSHE:2014:2651

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
HD 200.124.762_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor e-mails verzonden door werknemer namens bedrijf in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een geschil tussen BMT Services B.V. (hierna: BMT) en Tacon B.V. (hierna: Tacon) over de betaling van een factuur. BMT, een afvalbedrijf, had in 2011 werkzaamheden verricht voor Tacon en had hiervoor een factuur van € 10.030,61 gestuurd, die niet was betaald. BMT vorderde in totaal € 11.607,79 van Tacon, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. Tacon voerde verweer en stelde dat er geen overeenkomst was gesloten, omdat de contactpersoon, [vertegenwoordiger Tacon], handelde namens H.L.O. Industrie Trading GmbH, de opdrachtgever van Tacon.

In eerste aanleg had de kantonrechter de vordering van BMT afgewezen, omdat er volgens hem geen overeenkomst tot stand was gekomen. BMT ging in hoger beroep en voerde aan dat zij erop mocht vertrouwen dat Tacon haar contractspartij was, gezien de communicatie en de ondertekening van e-mails door [vertegenwoordiger Tacon] als werknemer van Tacon.

Het hof oordeelde dat BMT inderdaad mocht vertrouwen op de communicatie met [vertegenwoordiger Tacon] en dat de omstandigheden erop wezen dat Tacon als contractspartij moest worden beschouwd. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en wees de vordering van BMT toe, inclusief de gevorderde rente en kosten. Tacon werd veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. Dit arrest benadrukt de verantwoordelijkheden van bedrijven bij communicatie via werknemers en de gevolgen daarvan in contractuele relaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.762/01
arrest van 5 augustus 2014
in de zaak van
BMT Services B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
hierna aan te duiden als BMT,
advocaat: mr. R.R.F. van der Mark te Amsterdam,
tegen
Tacon B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als Tacon,
advocaat: mr. R.C. Breuls te Geleen,
op het bij exploot van dagvaarding van 28 maart 2013 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2013, gewezen tussen BMT als eiseres en Tacon als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 476826 CV EXPL 12-2362)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met twee grieven en zes producties;
- de conclusie van eis in hoger beroep;
- de memorie van antwoord met vijf producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
BMT is een afvalbedrijf en heeft begin 2011 werkzaamheden verricht voor de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen bij NUON in [vestigingsplaats 4] in verband met de demontage en ontgifting van een energie-installatie.
3.1.2.
Zij heeft in verband daarmee op 1 november 2010 een offerte gestuurd aan “Tacon bv, [vertegenwoordiger Tacon], [straatnaam][huisnummer], [postcode 1] [vestigingsplaats 3]”.
3.1.3.
BMT heeft aan “Tacon bv, [vertegenwoordiger Tacon], [straatnaam][huisnummer], [postcode 1] [vestigingsplaats 3]” voor de in r.o. 3.1.1 bedoelde werkzaamheden een factuur gestuurd op 10 maart 2011 van € 10.030,61 incl. btw. Deze factuur is niet betaald.
3.2.1.
In de onderhavige procedure vordert BMT van Tacon betaling van deze factuur, met wettelijke handelsrente tot 22 maart 2012 van € 777,18 en buitengerechtelijke kosten volgens Voorwerk II van € 800,--, mitsdien in totaal € 11.607,79, met de wettelijke rente over € 10.030,61 vanaf 22 maart 2012.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft BMT, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat zij met Tacon een overeenkomst heeft gesloten met als contactpersoon de heer [vertegenwoordiger Tacon], die namens Tacon handelde. Zij heeft de werkzaamheden verricht op basis van de offerte van 1 november 2010, die voor en op uitdrukkelijk verzoek van Tacon is opgesteld. In elk geval heeft Tacon de schijn gewekt dat er een toereikende volmacht aan [vertegenwoordiger Tacon] was verstrekt. Haar incassogemachtigde heeft diverse buitengerechtelijke werkzaamheden verricht om betaling van de factuur te verkrijgen.
3.2.3.
Tacon heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij is een onderneming die consultants detacheert en trajecten begeleidt, veelal in de energiesector of daaraan verwante branches. Haar verweer houdt kort samengevat in dat Tacon geen opdracht aan BMT heeft verstrekt. De bij Tacon in dienst zijnde [vertegenwoordiger Tacon] is opgetreden als gevolmachtigde van een opdrachtgever van Tacon, namelijk H.L.O. Industrie Trading GmbH uit Duitsland (verder: H.L.O.). H.L.O. had een energie-installatie gekocht van Nuon, die ontmanteld moest worden, welk project door [vertegenwoordiger Tacon] als gevolmachtigde begeleid werd (vanuit gedaagde) en door gedaagde in het kader van het projectmanagement. [vertegenwoordiger Tacon] voerde als gemachtigde van H.L.O. de regie over het project en was bevoegd om overeenkomsten namens H.L.O. aan te gaan.
3.3.
In het vonnis, waarvan beroep, heeft de kantonrechter – voor zover in hoger beroep nog van belang - de vordering getoetst aan art. 6:217 en art. 3:61 lid 2 BW. Zij overwoog dat de gestelde feiten en omstandigheden niet de conclusie rechtvaardigen dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, althans dat sprake is van schijn van volmacht verlening. Op die grond is de vordering van BMT afgewezen en is zij in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
BMT heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van haar vordering.
De grieven leggen het geschil – voor zover in appel betrokken – in volle omvang aan het hof voor.
Het hof overweegt het navolgende.
3.5.
Bij de beantwoording van de vraag of een overeenkomst met een bepaalde partij is gesloten, komt het aan op hetgeen partijen in dat kader over en weer jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (o.a. HR 11 maart 2005, NJ 2005, 576; ECLI:NL:HR:2005:AR7344).
In het maatschappelijk verkeer heeft daarnaast in het algemeen te gelden dat als een partij benaderd wordt door de werknemer van een bedrijf, die zich door het briefpapier van de onderneming of door het logo en/of de standaardondertekening met de naam van het bedrijf onder een email als zodanig bekend maakt, deze partij ervan uit mag gaan dat hij door die werknemer benaderd wordt
namenshet bedrijf, en dat hij aldus zaken doet met het bedrijf en niet met de werknemer (in privé of namens een andere volmachtgever dan de werkgever).
3.6.1.
In het onderhavige geval heeft BMT over de bewuste opdracht tot verwijdering van afvalstoffen aldus gecorrespondeerd, dat de veelvuldige emailberichten aan haar zonder uitzondering ondertekend waren als volgt:
“TACON BV
Turn Around Consultancy
[vertegenwoordiger Tacon]
Project Manager”
met daaronder het telefoonnummer van Tacon, het mobiele nummer van [vertegenwoordiger Tacon] en als (enig) emailadres: ‘[e-mailadres 1]”.
De over en weer gezonden emailberichten werden bovendien regelmatig “CC” gezonden aan andere werknemers van Tacon, waaronder (indirecte) bestuurders van Tacon ([bestuurder 1] en [bestuurder 2]), allen met een emailadres dat eindigde op @[e-mailadres 2].
Op grond van deze bestendige handelwijze moet er daarom in beginsel van worden uitgegaan dat BMT erop mocht vertrouwen dat haar contacten en afspraken met [vertegenwoordiger Tacon] door deze als werknemer van Tacon
namensTacon werden verricht, zodat BMT Tacon als haar wederpartij mocht beschouwen.
Het hof vindt hiervoor nog ondersteuning in de door BMT overgelegde (prod. 4 cvr) emailberichten van [vertegenwoordiger Tacon] van 20 en 23 februari 2011, waarin [vertegenwoordiger Tacon] – met de bekende ondertekening TACON BV – nadat tussen partijen onenigheid over de uitvoering van het project was ontstaan, mededeelt dat hij de opdracht aan BMT intrekt, en dat de directie van Tacon daarover al is ingelicht. In geen van deze berichten wordt ook maar met een woord gesproken over H.L.O. als contractspartij.
3.6.2.
Tacon heeft zich er echter op beroepen dat dat in dit geval anders ligt aangezien [vertegenwoordiger Tacon] bij de aanvang van de contacten tussen partijen aan BMT kenbaar zou hebben gemaakt dat hij optrad namens H.L.O. Volgens Tacon heeft [vertegenwoordiger Tacon] BMT op 6 oktober 2010 een email gestuurd met de volgende inhoud:
“Zoals telefonisch reeds besproken hierbij mijn gegevens.
Precisie Project management
Ing. [vertegenwoordiger Tacon]
[straatnaam 2][huisnummer 1]
[postcode 2] [woonplaats]
Mobiel: […..]
Momenteel in dienst bij firma Tacon b.v.
Adresgegevens: [straatnaam][huisnummer], [postcode 1] [vestigingsplaats 3]
Gevolmachtigde voor de firma H.L.O. Industry Trading GmbH, als zijnde de koper van de eenheid MK10 bij Nuon in [vestigingsplaats 4].
Graag zou ik van u de aanbieding ontvangen zoals afgesproken.
Met vriendelijke groet,
TACON BV
Turn Around Consultancy
[vertegenwoordiger Tacon]
Maintenance Field Engineer”
(met vermelding van het telefoonnummer van Tacon, zijn mobiele nummer, zijn emailadres bij Tacon en een @[e-mailadres 3] emailadres).
Tacon stelt dat [vertegenwoordiger Tacon] bovendien aan BMT de in het Duits gestelde volmacht van H.L.O. aan [vertegenwoordiger Tacon] heeft toegezonden.
3.6.3.
BMT heeft ontkend dat zij de email van 6 oktober 2010 en de in het Duits gestelde volmacht heeft ontvangen. Tacon heeft overigens geen stuk overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat de volmacht aan BMT is gezonden.
Maar ook als beide stukken BMT wel onder ogen zijn gekomen, doet dat naar het oordeel van het hof niet af aan het in r.o. 3.6.1 aangenomen uitgangspunt. In de email van 6 oktober 2010 is immers niet ondubbelzinnig verwoord wat [vertegenwoordiger Tacon] bedoelt: hij geeft zijn privégegevens door, maar vermeldt ook dat hij in dienst is van Tacon, van wier email account de email afkomstig is en die de email ook heeft ondertekend; hij geeft naast zijn mobiele nummer en een @[e-mailadres 3] emailadres, ook het telefoonnummer van Tacon en zijn emailadres bij Tacon als contactmogelijkheid; en hij vermeldt wel “gevolmachtigde” voor de firma H.L.O., maar onduidelijk is wat hij daarmee bedoelt en wat daarvan de consequentie is voor BMT. Dat Tacon een achterliggende opdrachtgever had die koper van of anderszins belanghebbende was bij de te ontmantelen installatie, zal BMT waarschijnlijk wel duidelijk zijn geweest, maar dat betekent nog niet dat overeenkomsten die in verband met die ontmanteling worden afgesloten reeds daarom die achterliggende opdrachtgever tot wederpartij hebben. Om die reden brengt ook de in het Duits gestelde opdracht, als die aan BMT is gezonden, niet mee dat BMT daaruit ondubbelzinnig moest afleiden dat H.L.O. haar wederpartij zou zijn. Voor zover Tacon op dit punt een voldoende concreet bewijsaanbod heeft gedaan gaat het hof daaraan als niet relevant voorbij, nu ook als Tacon zou slagen in het bewijs dat zij de volmacht en de email van 6 oktober 2010 aan BMT heeft gezonden, de beslissing van het hof niet anders zou luiden.
3.7.
Tacon heeft voorts aangevoerd dat [vertegenwoordiger Tacon] aan BMT heeft verzocht om een debiteurenblad in te vullen, waarop duidelijk het logo van H.L.O. is vermeld.
BMT heeft gesteld dat zij wel een debiteurenblad heeft ontvangen, maar dat dat slechts een Excel-bestand zonder logo was, dat zij heeft ingevuld – met in het vakje “debiteurennummer”: Tacon, waartegen Tacon niet heeft geprotesteerd – en teruggestuurd. BMT heeft dit debiteurenblad zonder logo, met bijbehorende email aan [vertegenwoordiger Tacon] overgelegd (prod. 5 mvgr).
Tacon heeft wel voorbeelden van dergelijke debiteurenbladen mét logo van H.L.O. overgelegd (prod. 5 MvA), maar die waren ingevuld door andere bedrijven dan BMT. Het wekt bevreemding dat Tacon, die zegt dat BMT het blad met logo heeft teruggestuurd, dat blad kennelijk niet kan produceren. Wat daarvan zij, ook als BMT een blad met dit logo zou hebben ingevuld, doet dat enkele feit niet af aan het uitgangspunt zoals overwogen in r.o. 3.6.1. De omstandigheid dat Tacon niet protesteerde tegen de vermelding “Tacon” door BMT op dit formulier in het vakje “debiteurennummer” kan daarentegen bij BMT de indruk dat Tacon haar wederpartij was, hebben versterkt.
3.8.
Tacon heeft zich tenslotte beroepen op een Nota van Inlichtingen van 14 december 2010 die kennelijk is uitgereikt op een zgn. Dag van Inlichtingen over het project.
BMT heeft niet betwist dat zij deze Nota uitgereikt heeft gekregen en heeft erkend dat zij de Dag van Inlichtingen heeft bijgewoond. Noch in de Nota noch bij de Dag zijn echter mededelingen gedaan waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat (enig persoon meende dat) H.L.O. als contractspartij van BMT zou gelden, aldus BMT.
Naar het oordeel van het hof bevat de Nota inderdaad niets waaruit dat laatste zou kunnen worden afgeleid. Tacon is op die Nota als correspondentieadres genoemd en als auteur staat er op vermeld: [vertegenwoordiger Tacon], Projectmanager, Tacon bv. Weliswaar komt de naam van H.L.O. voor in het ook genoemde referentienummer, maar daarin komt ook de naam Nuon voor, zodat dat geen betekenis heeft voor de vraag wie contractspartij is. Ook uit hetgeen volgens Tacon op de Dag is gezegd over de positie van H.L.O. – dat zij opdrachtgever is en [vertegenwoordiger Tacon], verbonden aan Tacon, aanspreekpunt en gevolmachtigd projectleider, dat werkzaamheden geschieden voor rekening van H.L.O. en dat aan haar gefactureerd moet worden – heeft BMT niet hoeven op te maken dat H.L.O. haar
contractpartijzou zijn en, ondanks alle aanwijzingen daarvoor, niet Tacon.
Overigens heeft Tacon niet gesteld dat zij, zodra zij de op haar naam gestelde factuur van 10 maart 2011 van BMT ontving, deze aan BMT heeft teruggestuurd met de mededeling dat deze aan H.L.O. gestuurd diende te worden; pas op een later moment heeft zij dat tegenover de incassogemachtigde van BMT gezegd.
3.9.
Het hof concludeert mitsdien, anders dan de kantonrechter besliste, dat BMT erop heeft mogen vertrouwen dat Tacon haar contractspartij was.
3.10.
Tacon heeft ook aangevoerd dat het hier een betwiste vordering betreft die om die reden niet kan worden toegewezen. Zij wijst op een door [vertegenwoordiger Tacon] (met ondertekening “Tacon BV”) aan BMT naar aanleiding van de factuur van 10 maart 2011 gezonden email, waarin [vertegenwoordiger Tacon] als bijlage negen kritiekpunten op de in rekening gebrachte bedragen formuleert (prod. 6 cva). Achter deze email staat echter het antwoord van BMT, waarin zij puntsgewijs gereageerd heeft op de kritiek en verzoekt de factuur te betalen.
Tacon is hierop niet meer ingegaan, anders dan een bericht aan BMT dat zij de factuur met kritiek en commentaar aan haar opdrachtgever zou sturen met wie BMT het zou moeten afhandelen, waarop BMT heeft geantwoord dat die opdrachtgever voor haar geen partij is om de kwestie mee af te handelen. Inhoudelijk is Tacon echter, ook in deze procedure, niet meer op de kritiekpunten op de factuur ingegaan.
Het hof houdt het er daarom voor dat BMT de bezwaren tegen de factuur gemotiveerd heeft weerlegd en dat Tacon daarop niet meer is teruggekomen. De destijds geuite bezwaren staan daarmee niet aan toewijzing van de vordering van BMT in de weg.
3.11.
De gevorderde wettelijke handelsrente over het onbetaalde bedrag vanaf het moment dat Tacon in verzuim is geraakt is eveneens toewijsbaar.
Uit de door BMT bij dagvaarding en conclusie van repliek overgelegde overzichten blijkt dat er, naast de gebruikelijke werkzaamheden ter voorbereiding en instructie van de zaak, ook de nodige buitengerechtelijke werkzaamheden zijn geweest in de vorm van contacten met Tacon en haar advocaat. De gevorderde buitengerechtelijke kosten van € 800,-- zijn mitsdien toewijsbaar.
3.12.
De grieven slagen mitsdien en het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
3.13.
Tacon zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in beide instanties. De vordering van BMT om Tacon te veroordelen tot terugbetaling van hetgeen BMT aan haar ter uitvoering van het bestreden vonnis heeft betaald, met rente, zal eveneens worden toegewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 23 januari 2013, onder zaaknr. 476826 CV EXPL 12-2362 tussen partijen gewezen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Tacon tot betaling aan BMT van een bedrag van € 11.607,79, met de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 10.030,61 vanaf 22 maart 2012 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Tacon tot terugbetaling aan BMT van al hetgeen BMT aan haar ingevolge het vonnis van 23 januari 2013 heeft betaald, met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
veroordeelt Tacon in de proceskosten in beide instanties, aan de zijde van BMT gevallen en tot op heden begroot op € 96,-- voor verschotten en € 600,-- voor salaris advocaat in eerste aanleg en € 759,71 voor verschotten en € 894,-- voor salaris advocaat in hoger beroep;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en H.A.W. Vermeulen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 augustus 2014.