ECLI:NL:GHSHE:2014:2017

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
HD200.129.718_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kredietverlening en informatieplicht in kort geding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door Mercurius Beleggingsmaatschappij B.V. tegen [geïntimeerde 1], Quivest B.V. en Emporio International S.A.R.L. De zaak draait om de verplichting van de kredietnemer om inlichtingen te verstrekken en zekerheid te verschaffen in het kader van verstrekte geldleningen. Mercurius heeft in eerste aanleg gevorderd dat [geïntimeerde 1] c.s. informatie, stukken en zekerheden zou verstrekken, maar de voorzieningenrechter heeft de primaire vordering afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen, waarbij [geïntimeerde 1] c.s. werd bevolen medewerking te verlenen aan een accountantsonderzoek.

In hoger beroep heeft Mercurius vier grieven aangevoerd, waarbij zij concludeert tot volledige toewijzing van haar primaire vordering. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang is bij de gevorderde informatie en zekerheden, ondanks het tijdsverloop sinds de geldleningen zijn verstrekt. Het hof heeft geoordeeld dat Mercurius recht heeft op de gevraagde inlichtingen en dat [geïntimeerde 1] c.s. verplicht is om deze te verstrekken. Het hof heeft de vorderingen van Mercurius op verschillende punten toegewezen, waaronder de verplichting om een verklaring van Capita te verstrekken en een uittreksel uit het aandeelhoudersregister van Quivest.

Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 1 juli 2014, waarbij het hof de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter deels heeft vernietigd en de primaire vorderingen van Mercurius op bepaalde punten heeft toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.129.718/01
arrest van 1 juli 2014
in de zaak van
Mercurius Beleggingsmaatschappij B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. N.P.F.E. van der Peet te Maastricht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
Quivest B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
Emporio International S.A.R.L.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. H. Nieuwenhuizen te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen arrest van 29 oktober 2013 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, onder nr. C/03/180445 / KG ZA 13-183 tussen appellante in principaal appel (hierna Mercurius) als eiseres en geïntimeerden in principaal appel (hierna [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio, gezamenlijk [geïntimeerde 1] c.s.) als gedaagden gewezen vonnis van 3 juni 2013.

5.Het tussenarrest van 29 oktober 2013

Bij dit arrest zijn de incidentele vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. met betrekking tot de (schorsing van de) tenuitvoerlegging van het vonnis waarvan beroep afgewezen.

6.Het verdere verloop van de procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel, met productie.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
7. De verdere beoordeling
in principaal en incidenteel appel
7.1.
Het hof heeft enkele feiten onder 3.1 van het tussenarrest weergegeven.
Het gaat in deze zaak – kort gezegd – om het volgende.
a. [geïntimeerde 1] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van Quivest. [geïntimeerde 1] is enig bestuurder van Emporio.
b. Mercurius heeft vanaf 2002 (tot in 2010) tot een originele hoofdsom van in totaal ruim € 17,5 miljoen geldleningen (hierna: de geldleningen) verstrekt aan [geïntimeerde 1] c.s.
c. In de door Mercurius overgelegde onderhandse aktes, waarin geldleningen zijn vastgelegd, zijn bepalingen opgenomen waarvan de strekking is, dat [geïntimeerde 1], Quivest respectievelijk Emporio zich verplicht (op verzoek) bepaalde en/of aanvullende zekerheden te verschaffen.
d. In de door Mercurius als productie 4 bij inleidende dagvaarding overgelegde algemene voorwaarden zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
‘Artikel 7 Zekerheid/Taxatie
De kredietnemer is verplicht om al hetgeen MERCURIUS van de kredietnemer onder zich heeft of zal verkrijgen, tot onderpand te doen strekken voor al hetgeen MERCURIUS van hem uit hoofde van de overeenkomst te vorderen heeft of zal hebben. (…)
(…)
Artikel 9 Controle van jaarrekeningen, balansen, verlies- en winstrekeningen en rapporten
De kredietnemer verplicht zich, op verzoek van MERCURIUS alle inlichtingen te verschaffen die MERCURIUS te eniger tijd noodzakelijk acht, daaronder begrepen accountantsrapporten en rentabiliteits- en liquiditeitsverwachtingen. Aan MERCURIUS of aan te wijzen deskundigen zal de kredietnemer te allen tijde inzage verschaffen van zijn boekhouding en de daarbij behorende bescheiden. De hieraan verbonden kosten en behandelingskosten zijn voor rekening van de kredietnemer (…).’
e. Mercurius heeft bij dagvaarding van 9 oktober 2012 een bodemprocedure tegen [geïntimeerde 1] c.s. aanhangig gemaakt, waarin zij – uit hoofde van de geldleningen en een tussen partijen op 11 oktober 2004 tot stand gekomen vaststellingsovereenkomst – betaling van in totaal € 26.589.076,46 vordert. Deze bodemprocedure is na verwijzing bij de rechtbank Limburg aanhangig (zaaknummer C/01/254341).
7.2.
Mercurius heeft in eerste aanleg in dit kort geding gevorderd, kort samengevat, [geïntimeerde 1] c.s. te veroordelen primair informatie, stukken en zekerheden te verstrekken en subsidiair een passende voorziening te geven.
7.3.
De voorzieningenrechter heeft de primaire vordering van Mercurius afgewezen en de subsidiaire vordering toegewezen, in zoverre dat [geïntimeerde 1] c.s. is bevolen medewerking te verlenen aan een accountantsonderzoek (r.o. 3.1.6 van het tussenarrest).
7.4.
Mercurius heeft in principaal appel vier grieven aangevoerd. Zij concludeert tot volledige toewijzing van haar primaire vordering, die na wijziging in appel ertoe strekt – kort samengevat – inlichtingen, bepaalde stukken en zekerheden te verstrekken, als na te melden, subsidiair medewerking te verlenen aan een onderzoek door een accountant en meer subsidiair een passende voorziening te geven, een en ander op straffe van dwangsommen en (ten aanzien van [geïntimeerde 1]) lijfsdwang. Tevens vordert Mercurius hoofdelijke veroordeling van [geïntimeerde 1] c.s. in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het primair gevorderde strekt in het bijzonder ertoe
1 [geïntimeerde 1] te bevelen de volgende stukken te verstrekken:
1a fiscale aangiften en aanslagen;
1b een opgave van al zijn goederen;
1c een verklaring over zijn aandelenbezit;
1d-1g jaarrekeningen en fiscale stukken met betrekking tot Quivest en Emporio;
1h-1i een verklaring over het aandelenbezit van Quivest en Emporio en een uittreksel uit het aandeelhoudersregister van Quivest;
2 [geïntimeerde 1] te bevelen zekerheid te verstrekken voor de vordering van Mercurius op [geïntimeerde 1] van € 17,5 miljoen, hetzij aantoonbare conveniërende zekerheid voor de gehele vordering van Mercurius op [geïntimeerde 1], hetzij zekerheid op al zijn goederen;
3 Quivest te veroordelen jaarrekeningen op te maken;
4 Quivest te bevelen de volgende stukken te verstrekken:
4a-4b jaarrekeningen en fiscale aangiften en aanslagen;
4c een opgave van al haar goederen;
4d een verklaring over haar aandelenbezit;
4e een uittreksel uit haar aandeelhoudersregister;
5 Quivest te bevelen zekerheid te verstrekken voor de vordering van Mercurius op Quivest van € 27,8 miljoen, hetzij aantoonbare conveniërende zekerheid voor de gehele vordering van Mercurius op Quivest, hetzij zekerheid op al haar goederen;
6 Emporio te bevelen de volgende stukken te verstrekken:
6a-6b jaarrekeningen en fiscale aangiften en aanslagen;
6c een opgave van al haar goederen;
6d een verklaring over haar aandelenbezit;
7 Emporio te bevelen zekerheid te verstrekken voor de vordering van Mercurius op Emporio van € 1,53 miljoen, hetzij aantoonbare conveniërende zekerheid voor de gehele vordering van Mercurius op Emporio, hetzij zekerheid op al haar goederen;
8 [geïntimeerde 1] c.s. te bevelen op verzoek steeds actuele gegevens over liquiditeit, solvabiliteit, inkomen en vermogen, gestaafd met bescheiden, te verstrekken.
7.5.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft in incidenteel appel zes grieven aangevoerd. Hij handhaaft zijn conclusie dat alle vorderingen van Mercurius moeten worden afgewezen.
7.6.
[geïntimeerde 1] c.s. voert in de eerste plaats aan dat het in kort geding vereiste spoedeisend belang ontbreekt. Hij wijst erop dat partijen al jaren met elkaar zaken doen en betoogt dat Mercurius (te) lang heeft gewacht om dit geding aanhangig te maken.
7.6.1.
Aan [geïntimeerde 1] c.s. kan worden toegegeven dat enkele jaren zijn verlopen vanaf het aangaan van een aantal overeenkomsten van geldlening (in 2002 tot en met 2006) totdat Mercurius (in rechte) betaling heeft gevorderd en [geïntimeerde 1] c.s. heeft verzocht inlichtingen en zekerheden te verschaffen. Dit tijdsverloop is echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt.
7.6.2.
Bij brieven van 5 oktober 2004 en 15 februari 2005 (naar het hof begrijpt: gericht aan de rechtsvoorgangers van Quivest en Emporio) heeft Mercurius, met instemming van haar schuldenaren, vertegenwoordigd door [geïntimeerde 1], onder ‘handhaving’ van haar rechten de looptijd van een aantal geldleningen voor onbepaalde tijd verlengd (productie 9 bij inleidende dagvaarding). Bij brief van 9 september 2008, gericht aan Emporio, en bij brief van 19 februari 2010, gericht aan Quivest, heeft Mercurius betaling uit hoofde van geldleningen gevorderd (productie 9 bij inleidende dagvaarding). Bij brief van 12 februari 2010, gericht aan Quivest en door haar, vertegenwoordigd door [geïntimeerde 1], voor akkoord ondertekend, heeft Mercurius onder ‘handhaving’ van alle rechten de looptijd van een geldlening voor onbepaalde tijd verlengd. Bij brieven van 2 juli 2010 en 10 september 2010, gericht aan Quivest, heeft Mercurius zich alle rechten voorbehouden en haar rechtsvorderingen gestuit (productie 9 bij inleidende dagvaarding).
7.6.3.
Verder is een aantal geldleningen, naar Mercurius onbetwist stelt, in 2009 en 2010 tot stand gekomen.
7.6.4.
Mercurius stelt ook onweersproken dat door haar gelegde derdenbeslagen in totaal € 41.440,- hebben getroffen, dat vorderingen van de belastingdienst (enige tijd) onbetaald zijn gebleven en dat verder geen activa van [geïntimeerde 1] c.s. bekend zijn anders dan de inventaris van Quivest (waarop ook de belastingdienst op enig moment beslag heeft gelegd) en de door [geïntimeerde 1] c.s. gehouden aandelen in OIM (dagvaarding in appel, blz. 5-6). Uit deze omstandigheden mocht Mercurius naar het oordeel van het hof opmaken dat haar verhaalspositie onzeker was.
7.6.5.
Tegen deze achtergrond en mede gelet op de aard van het gevorderde – dat betrekking heeft op inlichtingen en zekerheden, waarmee Mercurius beoogt haar verhaalspositie te verduidelijken en te versterken – heeft Mercurius naar het oordeel van het hof het vereiste spoedeisend belang bij het gevorderde. De omstandigheid dat Mercurius [geïntimeerde 1] c.s. niet veel eerder heeft gevraagd inlichtingen en zekerheden te verstrekken, is onvoldoende voor een ander oordeel. Grief 2 in incidenteel appel faalt.
7.7.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat Mercurius bij appeldagvaarding haar eis heeft gewijzigd en niet voldoende duidelijk heeft gemaakt op welke punten zij haar eis heeft gewijzigd. Het hof verwerpt dit verweer. Het is juist, zoals [geïntimeerde 1] c.s. aanvoert, dat Mercurius haar eiswijziging in het lichaam van de appeldagvaarding niet heeft gespecificeerd, maar uit het petitum van de appeldagvaarding in samenhang met de overige inhoud daarvan is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk dat en op welke punten de eis is gewijzigd. Dit blijkt ook uit de memorie van antwoord, waarin [geïntimeerde 1] c.s. verweer heeft gevoerd. [geïntimeerde 1] c.s. is aldus niet in zijn verweer geschaad.
7.8.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft twee algemene verweren aangevoerd, die zijn gericht tegen alle vorderingen van Mercurius. Het hof zal deze verweren eerst behandelen (r.o. 7.9-7.10 hierna).
7.9.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat opeisbare schulden aan Mercurius nog niet zijn vastgesteld nu daarover wordt geprocedeerd in een bodemprocedure, waarin [geïntimeerde 1] c.s. zich onder meer heeft beroepen op verjaring, nietigheid van borgtochten, overeengekomen uitstel of afstand van betaling, verrekening en het ontbreken van opeisbaarheid. De algemene voorwaarden van Mercurius zijn volgens [geïntimeerde 1] c.s. niet op alle geldleningen van toepassing. De geldleningen dateren volgens [geïntimeerde 1] c.s. uit de periode 2002 tot en met 2010.
7.9.1.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde 1] c.s. het verweer, dat rechtsvorderingen van Mercurius zijn verjaard, niet heeft aangevoerd met betrekking tot de door Mercurius gestelde geldleningen van 28 januari 2009 (schuldenaar: Emporio, nr. [geldlening 1] in de administratie van Mercurius), 7 december 2009 (schuldenaren: [geïntimeerde 1] en Quivest, nr. [geldlening 2] in de administratie van Mercurius), 20 januari 2010 (schuldenaren: [geïntimeerde 1] en Quivest, nr. [geldlening 3] in de administratie van Mercurius) en 24 juni 2010 (schuldenaren: [geïntimeerde 1] en Quivest, nr. [geldlening 4] in de administratie van Mercurius) (productie 3 bij inleidende dagvaarding).
7.9.2.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft met betrekking tot de geldleningen nrs. [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] aangevoerd dat [geïntimeerde 1] geen schuldenaar (kredietnemer) is, maar borg (productie 1 bij brief van 16 mei 2013 in eerste aanleg: conclusie van antwoord in de bodemzaak, nrs. 56-58). Naar het voorlopig oordeel van het hof dient dit betoog te falen. Uit de tekst van de door Mercurius overgelegde, door [geïntimeerde 1] namens Quivest en voor zich getekende onderhandse aktes blijkt dat [geïntimeerde 1] en Quivest beiden als kredietnemer worden aangemerkt. [geïntimeerde 1] c.s. heeft niet toegelicht dat en waarom [geïntimeerde 1] desondanks geen kredietnemer, maar borg zou zijn. Verder heeft [geïntimeerde 1] c.s. niet aangevoerd dat [geïntimeerde 1] zich wat betreft deze geldleningen, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, voor de schuld van een derde (artikel 1:88 lid 1 onder c BW) heeft verbonden.
Tegen deze achtergrond kan het betoog van [geïntimeerde 1] c.s., dat [geïntimeerde 1] (dan wel zijn echtgenote) op goede gronden de nietigheid van borgtochten heeft ingeroepen, hem niet baten.
7.9.3.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft met betrekking tot geldlening nr. [geldlening 2] (en mogelijk, naar het hof begrijpt, ook nrs. [geldlening 3] en [geldlening 4]) aangevoerd dat Quivest en [geïntimeerde 1] niets aan Mercurius verschuldigd zijn (productie 1 bij brief van 16 mei 2013 in eerste aanleg: conclusie van antwoord in de bodemzaak, nrs. 56-58). Het ging volgens [geïntimeerde 1] c.s. in feite om aankoop van ‘warrants [warrants]’ en aandelen OIM (de vennootschap naar Engels recht Opportunity Investment Management Plc). [geïntimeerde 1] c.s. heeft hieraan (in elk geval wat betreft geldlening nr. [geldlening 2]) toegevoegd dat de desbetreffende onderhandse akte pas op 24 maart 2010 door Mercurius is getekend (terwijl aflossing op 28 februari 2010 had moeten plaatsvinden) en dat Mercurius ([toemalig bestuurder van Mercurius]) daarbij heeft gezegd dat deze akte moest worden getekend om de jaarrekening van Mercurius op orde te krijgen. Al deze stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. gaan naar het voorlopig oordeel van het hof niet op nu [geïntimeerde 1] c.s. niet (voldoende kenbaar en concreet) heeft betwist dat de door Mercurius gestelde hoofdsommen van de geldleningen nrs. [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] aan Quivest dan wel [geïntimeerde 1] ter beschikking zijn gesteld. Daarom valt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [geïntimeerde 1] c.s. in dit kader geen schuld aan Mercurius zou hebben.
7.9.4.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft met betrekking tot de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] niet aangevoerd dat Mercurius geen nakoming meer verlangt van haar vorderingen.
7.9.5.
Ook indien [geïntimeerde 1] c.s., zoals hij heeft aangevoerd, met Mercurius, vertegenwoordigd door [toemalig bestuurder van Mercurius], heeft afgesproken dat uitstel van betaling wordt verleend of dat de vorderingen uit de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] in dit stadium niet opeisbaar zijn, staat dit als zodanig niet in de weg aan de (gedeeltelijke) toewijzing van het gevorderde in dit kort geding. Immers, uit de door Mercurius overgelegde aktes, waarin deze geldleningen zijn vastgelegd, kan naar het voorlopig oordeel van het hof worden afgeleid dat Mercurius, ook gedurende een overeengekomen uitstel van betaling of de periode dat de vorderingen tot betaling niet opeisbaar zijn, nakoming van de verbintenis van [geïntimeerde 1] c.s. tot het verstrekken van inlichtingen en zekerheden kan verlangen. De bevoegdheid nakoming van deze verbintenis te verlangen is niet aan voorwaarden verbonden; Mercurius kan volgens haar algemene voorwaarden alle inlichtingen verlangen die zij ‘te eniger tijd noodzakelijk acht’ (r.o. 7.1 onder d hiervoor). Deze algemene voorwaarden zijn op de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] van toepassing. Mercurius heeft voor de geldleningen nrs. [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] geparafeerde en bij de geldleningen gevoegde exemplaren van haar algemene voorwaarden overgelegd, waarin bepalingen van deze strekking zijn opgenomen. [geïntimeerde 1] c.s. is op deze door Mercurius overgelegde producties niet ingegaan. In geldlening nr. [geldlening 1] is een verwijzing naar de algemene voorwaarden van Mercurius opgenomen en in de (verschillende overgelegde versies van de) door Mercurius gestelde voorwaarden is steeds een bepaling opgenomen van dezelfde strekking als in de geparafeerde algemene voorwaarden, gevoegd bij de geldleningen nrs. [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4]. [geïntimeerde 1] c.s. is hierop niet ingegaan en hij heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de algemene voorwaarden (r.o. 7.1 onder d hiervoor) op geldlening nr. [geldlening 1] van toepassing zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat voor de toepasselijkheid van algemene voorwaarden een verwijzing in de door partijen getekende onderhandse akte voldoende is; zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan niet worden aangenomen dat een geparafeerd exemplaar van de voorwaarden, dat bij de overeenkomst wordt gevoegd, vereist is.
Tegen de achtergrond van het voorgaande kan de opeisbaarheid van de vorderingen uit de overeenkomsten van geldlening buiten beschouwing blijven (r.o. 4.4 van het bestreden vonnis) en faalt grief 3 in incidenteel appel in zoverre.
7.9.6.
Wat hiervan verder zij, [geïntimeerde 1] c.s. heeft naar het voorlopig oordeel van het hof, tegenover de stellingen van Mercurius, onvoldoende betwist dat vorderingen van Mercurius uit de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] opeisbaar zijn. [geïntimeerde 1] c.s. heeft onvoldoende concreet toegelicht aan welke uitlatingen of andere gedragingen van [toemalig bestuurder van Mercurius] namens Mercurius hij redelijkerwijs het gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat Mercurius het door [geïntimeerde 1] c.s. gestelde uitstel van betaling heeft willen verlenen of dat Mercurius heeft willen afspreken dat vorderingen uit de voornoemde geldleningen in dit stadium niet opeisbaar zijn, zoals [geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd. Voor zover [geïntimeerde 1] c.s. (met betrekking tot geldlening nr. [geldlening 1]) heeft betoogd dat Mercurius voor onbepaalde tijd uitstel van betaling heeft verleend, waardoor ‘van een onmiddellijke opeisbaarheid geen sprake’ is en Mercurius gehouden is een redelijke opzegtermijn (van drie jaar) in acht te nemen, kan dit hem niet baten. Mercurius stelt immers onweersproken dat zij bij brief van 23 maart 2012 [geïntimeerde 1] c.s. heeft gesommeerd tot nakoming van de gestelde informatie- en zekerheidsverplichtingen en de inleidende dagvaarding is op 7 mei 2013 uitgebracht. Na de sommatiebrief en de inleidende dagvaarding is al een ruime termijn verlopen. [geïntimeerde 1] c.s. heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat Mercurius gehouden zou zijn een ruimere opzegtermijn in acht te nemen.
7.9.7.
Het hof komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de voornoemde verweren van [geïntimeerde 1] c.s. (r.o. 7.9 hiervoor) als zodanig niet kunnen leiden tot afwijzing van het gevorderde in dit kort geding. Het exacte bedrag van de vorderingen van Mercurius uit hoofde van de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] kan naar het voorlopig oordeel van het hof, gelet op het voorgaande, in dit kort geding in het midden blijven. Grief 3 in incidenteel appel faalt.
7.9.8.
Het oordeel van het hof zou anders kunnen luiden indien de door Mercurius onvoldoende betwist gestelde openstaande schulden uit hoofde van de geldleningen nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4] verwaarloosbaar zouden zijn of indien het gevorderde voor [geïntimeerde 1] c.s. tot onevenredig zware lasten zou leiden, waardoor het beroep van Mercurius op de desbetreffende bepalingen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou kunnen zijn, maar over deze schulden of dergelijke lasten is door [geïntimeerde 1] c.s. niets gesteld en Mercurius heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat haar vorderingen uit deze geldleningen niet verwaarloosbaar zijn (de originele hoofdsommen waren: € 1,01 miljoen, € 450.000,-, € 400.000,- en € 800.000,-). [geïntimeerde 1] c.s. heeft niets gesteld over substantiële aflossingen.
7.9.9.
Gelet op het voorgaande kunnen de andere door Mercurius gestelde overeenkomsten van geldlening, en de daartegen gevoerde verweren van [geïntimeerde 1] c.s., verder onbesproken blijven.
7.10.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft verder aangevoerd dat veel gelden zijn verstrekt door Mercurius omdat de toenmalig bestuurder van Mercurius, [toemalig bestuurder van Mercurius], deze gelden aldus door [geïntimeerde 1] c.s. wenste te doen beleggen in OIM en het (rechtstreeks) door Mercurius gehouden belang in OIM wenste te beperken in verband met bepaalde regels van de Engelse beurs (die bij een bepaald percentage aandelenbezit nopen tot het uitbrengen van een openbaar bod op alle resterende aandelen). De beleggingen hebben in dit stadium onvoldoende waarde om de leningen terug te betalen, maar [toemalig bestuurder van Mercurius] begreep dit, drong niet aan op terugbetaling en wenste geen (aanvullende) zekerheden en inlichtingen te ontvangen (omdat Mercurius anders ‘insider’ zou worden in de zin van Engelse beursregels), aldus [geïntimeerde 1] c.s. Mercurius heeft volgens [geïntimeerde 1] c.s. vorderingen ingesteld en rechtsmaatregelen getroffen nadat [toemalig bestuurder van Mercurius] als bestuurder was teruggetreden en was opgevolgd door de huidige bestuurder van Mercurius. [geïntimeerde 1] c.s. voert aan dat deze omstandigheden in de weg staan aan de toewijzing van het gevorderde.
7.10.1.
Deze stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. kunnen hem naar het voorlopig oordeel van het hof niet baten. Zoals hiervoor is overwogen, heeft Mercurius naar het voorlopig oordeel van het hof opeisbare vorderingen op [geïntimeerde 1] c.s. uit hoofde van een aantal geldleningen (nrs. [geldlening 1], [geldlening 2], [geldlening 3] en [geldlening 4]), welke vorderingen niet verwaarloosbaar zijn.
7.10.2.
Ook indien Mercurius, vertegenwoordigd door [toemalig bestuurder van Mercurius], gedurende vele jaren niet heeft aangedrongen op terugbetaling en geen aanvullende zekerheden of inlichtingen heeft gevraagd (of: [geïntimeerde 1] c.s. zelfs heeft verzocht geen aanvullende zekerheden of inlichtingen te verstrekken), zoals [geïntimeerde 1] c.s. aanvoert, laat dit onverlet dat in de voornoemde overeenkomsten van geldlening en de bijbehorende door Mercurius overgelegde algemene voorwaarden is bepaald dat [geïntimeerde 1] c.s. op verzoek inlichtingen moet verstrekken en dat er bepaalde (aanvullende) zekerheden moeten worden verstrekt. Uit de stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. kan naar het voorlopig oordeel van het hof niet worden afgeleid dat Mercurius deze rechten uit de overeenkomsten van geldlening heeft verwerkt of daarvan afstand heeft gedaan. [geïntimeerde 1] c.s. heeft niet aangevoerd dat Mercurius, vertegenwoordigd door [toemalig bestuurder van Mercurius], heeft toegezegd of zich heeft verbonden ook in de toekomst, of ook indien haar verhaalspositie onzeker zou worden, [geïntimeerde 1] c.s. niet te verzoeken (aanvullende) zekerheden of inlichtingen te verstrekken. Het staat onder deze omstandigheden Mercurius in beginsel vrij, te meer gelet op haar onzekere verhaalspositie, zekerheden en inlichtingen te verlangen. Hierna zal worden beoordeeld in hoeverre deze vorderingen daadwerkelijk voor toewijzing in aanmerking komen.
7.11.
Mercurius wenst, met haar meest verstrekkende vordering, een opgave te ontvangen van alle ‘goederen als bedoeld in artikel 3:1 BW’ die toebehoren aan [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio (primaire vordering, 1b, 4c en 6c). Mercurius heeft gesteld dat zij geen inzicht heeft in haar verhaalspositie en dat er mogelijk onvoldoende vermogensbestanddelen zijn die zekerheid kunnen bieden voor haar vorderingen.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft tot verweer aangevoerd dat hij niet veel bezittingen heeft en hij heeft gevraagd of Mercurius alle vorken en messen wil komen tellen.
De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis (r.o. 4.5) overwogen dat een informatieplicht op [geïntimeerde 1] c.s. rust. Deze overweging draagt het dictum van het bestreden vonnis (waarin [geïntimeerde 1] c.s. op dit punt in het ongelijk is gesteld en op grond van de informatieplicht een onderzoek door een accountant is bevolen). [geïntimeerde 1] c.s. heeft geen grief gericht tegen r.o. 4.5 van de rechtbank in het bestreden vonnis. Daarom moet in dit hoger beroep worden aangenomen, dat [geïntimeerde 1] c.s. gehouden is op verzoek inlichtingen aan Mercurius te verstrekken (artikel 9 van de algemene voorwaarden, r.o. 7.1 onder d hiervoor). Deze op Quivest en Emporio rustende verplichting is echter, zoals blijkt uit de koptekst van artikel 9 van de algemene voorwaarden (‘controle van jaarrekeningen, balansen, verlies- en winstrekeningen en rapporten’), naar het voorlopig oordeel van het hof beperkt tot gegevens over de jaarstukken en gegevens uit de administratie van Quivest en Emporio. Mercurius heeft niet gesteld dat zij een ander belang heeft bij de ontvangst van inlichtingen, dan het belang haar verhaalspositie te verduidelijken en te versterken. Daarom is de vordering van Mercurius een opgave te ontvangen van alle ‘goederen als bedoeld in artikel 3:1 BW’ naar het voorlopig oordeel van het hof te ruim. Daarnaast heeft Mercurius onvoldoende toegelicht dat zij bij deze ruim geformuleerde vordering, gelet op haar andere vorderingen die terecht door de voorzieningenrechter zijn toegewezen (namelijk: het accountantsonderzoek, zie hierna), dan wel hierna in het dictum alsnog zullen worden toegewezen, voldoende belang heeft. De primaire vordering onder 1b, 4c en 6c is tegen deze achtergrond terecht door de voorzieningenrechter afgewezen. Grief 1 in principaal appel faalt in zoverre.
7.12.
Mercurius vordert verder een verklaring van Capita (die naar Mercurius stelt het aandeelhoudersregister van OIM bijhoudt) of een bij Capita aangesloten instelling (die ten behoeve van anderen aandelen OIM beheert) te verstrekken met betrekking tot aan [geïntimeerde 1] c.s. toebehorende aandelen OIM (primaire vordering, 1c, 4d en 6d).
Zoals hiervoor is overwogen, rust op [geïntimeerde 1] c.s. een informatieplicht, waaruit volgt dat hij gegevens moet verstrekken over zijn jaarstukken, de administratie en de vermogenspositie van Quivest en Emporio en de financiële positie van [geïntimeerde 1]. Partijen zijn het erover eens dat de door [geïntimeerde 1] c.s. gehouden aandelen OIM een belangrijk vermogensbestanddeel zijn. Daarom is [geïntimeerde 1] c.s. naar het voorlopig oordeel van het hof verplicht hierover inlichtingen te verstrekken aan Mercurius. [geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat Capita of een bij haar aangesloten instelling dergelijke verklaringen niet verstrekt of niet mag verstrekken. Dit betoog kan hem niet baten, nu ook [geïntimeerde 1] c.s. ervan uitgaat, of niet voldoende gemotiveerd betwist, dat de rechthebbende van aandelen in een Engelse vennootschap, zoals OIM, de bevoegdheid heeft personen (zoals een ‘custodian’, een ‘subcustodian’, Capita of bij Capita bekende ‘nominees’), die hem bij de administratie van zijn aandelen bijstaan, op te dragen hem over zijn aandelen te informeren. [geïntimeerde 1] c.s. heeft ook aangevoerd dat Mercurius alle inlichtingen al in haar bezit heeft, maar dit laat onverlet dat Mercurius belang heeft inlichtingen te ontvangen over de huidige stand van zaken. De primaire vordering onder 1c, 4d en 6d zal dan ook alsnog worden toegewezen. In zoverre is grief 1 in principaal appel gegrond.
7.13.
Verder vordert Mercurius een uittreksel uit het aandeelhoudersregister van Quivest (primaire vordering, 4e).
[geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat hij het aandeelhoudersregister niet heeft nu het register ter hand is gesteld aan ‘de notaris van Mercurius’.
Nu op [geïntimeerde 1] c.s., zoals hiervoor is overwogen, een informatieplicht rust, en inlichtingen over wie aandelen in Quivest houdt behoren tot de administratie van Quivest, is Quivest gehouden het door Mercurius verlangde uittreksel uit haar aandeelhoudersregister te verstrekken. Het verweer van [geïntimeerde 1] c.s., dat het register zich bevindt onder een notaris, slaagt niet, nu [geïntimeerde 1] c.s. niet heeft aangevoerd dat hij het register niet kan inzien met het oog op het opmaken van het gevorderde uittreksel.
De primaire vordering onder 4e zal dan ook worden toegewezen. Grief 1 in principaal appel slaagt in zoverre.
7.14.
Mercurius richt vervolgens haar primaire vorderingen onder 1h en 1i tot [geïntimeerde 1] in persoon, in zijn hoedanigheid dan wel wegens zijn positie van bestuurder van Quivest en Emporio (appeldagvaarding, blz. 7 en petitum). De vordering onder 1h betreft een verklaring met betrekking tot aandelen in OIM (vergelijk de vorderingen onder 1c, 4d en 6d, r.o. 7.12 hiervoor). De vordering onder 1i betreft het aandeelhoudersregister van Quivest (vergelijk de vordering onder 4e, r.o. 7.13 hiervoor).
[geïntimeerde 1] is bestuurder van Quivest en Emporio, maar dit rechtvaardigt, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet dat hem persoonlijk wordt bevolen een verklaring met betrekking tot aan Quivest en Emporio toebehorende aandelen OIM te verstrekken. Mercurius heeft daarnaast niet voldoende onderbouwd gesteld dat zij, in aanvulling op het bevel dat aan Quivest zal worden gegeven, voldoende belang heeft bij een aan [geïntimeerde 1] in persoon gericht bevel van deze strekking. De primaire vordering onder 1h is daarom terecht door de voorzieningenrechter afgewezen en grief 1 in principaal appel faalt in zoverre.
De primaire vordering onder 1i moet evenwel worden toegewezen. Mercurius heeft zich in dit verband beroepen op artikel 5 onder b van een akte van verpanding van 26 april 2004 (productie 5 bij inleidende dagvaarding). Bij die akte heeft [geïntimeerde 1] (in de akte: pandgever) 100.000 aandelen in Quivest verpand aan Mercurius (in de akte: pandhouder). In voornoemd artikel 5 onder b is bepaald:
‘De Pandgever zal op eerste verzoek van de Pandhouder alle door de Pandhouder verlangde inlichtingen en gegevens met betrekking tot de Aandelen verstrekken.’Een uittreksel uit het aandeelhoudersregister van Quivest moet worden gerekend tot de
‘inlichtingen en gegevens met betrekking tot’de verpande aandelen in Quivest. De gegevens in dat uittreksel – over wie aandelen houdt in Quivest – kunnen redelijkerwijs van belang zijn voor Mercurius. De vordering van Mercurius om te verlangen dat [geïntimeerde 1] een uittreksel uit dat register verstrekt, is dan ook toewijsbaar. De overige verweren van [geïntimeerde 1] c.s. falen (r.o. 7.13 hiervoor). De primaire vordering onder 1i is dan ook gegrond en grief 1 in principaal appel slaagt in zoverre.
7.15.
In het verlengde van haar voormelde vorderingen ligt het door Mercurius primair gevorderde onder 8. Mercurius vordert op dit punt [geïntimeerde 1] c.s. te bevelen, zolang hetgeen verschuldigd is niet is voldaan, telkens binnen 48 uur na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek de nodige actuele informatie, gestaafd met bescheiden, te verschaffen omtrent de liquiditeit en solvabiliteit respectievelijk de vermogenspositie van Quivest en Emporio en de financiële positie van [geïntimeerde 1].
Deze vordering is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen (r.o. 7.11 tot en met 7.13) naar het voorlopig oordeel van het hof gegrond, met dien verstande dat het hof gelet op de aard en strekking van de desbetreffende inlichtingen aanleiding ziet te bepalen dat de gegevens moeten worden verstrekt voor zover dit in redelijkheid van [geïntimeerde 1] c.s. kan worden verlangd en dat de gegevens binnen een maand na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek worden verstrekt. Anders dan [geïntimeerde 1] c.s. aanvoert, is het door Mercurius gevorderde (‘de nodige actuele informatie’, ‘gestaafd met bescheiden’) op dit punt voldoende duidelijk. De vordering zal worden toegewezen zoals in het dictum vermeld. In zoverre slaagt grief 1 in principaal appel.
7.16.
Mercurius vordert verder afgifte van belastingaangiften en jaarrekeningen (primaire vordering, 1a, 1d tot en met 1g, 4a, 4b, 6a en 6b).
[geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat deze stukken niet bestaan en daarom niet kunnen worden verstrekt. [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio doen geen aangifte voor de belastingen en Quivest en Emporio maken geen jaarrekening op, aldus [geïntimeerde 1] c.s.
Mercurius heeft hiertegen ingebracht dat [geïntimeerde 1] verplicht is aangifte IB te doen en dat Quivest en Emporio verplicht zijn jaarlijks een jaarrekening op te maken en openbaar te maken. Hieraan verbindt Mercurius de conclusie dat [geïntimeerde 1] c.s. zo nodig de gevorderde stukken alsnog moet opmaken en aan haar moet verstrekken.
Het hof volgt Mercurius in deze stellingen niet. Mercurius heeft tegenover de betwisting door [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende naar voren gebracht om aan te kunnen nemen dat de stukken, waarvan zij afgifte verlangt, bestaan. De verplichtingen jaarlijks een jaarrekening op te maken en aangifte te doen, waarop Mercurius zich beroept, vloeien verder niet voort uit de overeenkomsten inzake de geldleningen of uit de redelijkheid en billijkheid in verband met de geldleningen, maar uit de wet. Mercurius kan daarom geen nakoming van deze verplichtingen verlangen.
De primaire vordering is dan ook terecht afgewezen door de voorzieningenrechter voor zover deze vordering betrekking heeft op belastingaangiften en jaarrekeningen (primaire vordering, 1a, 1d tot en met 1g, 4a, 4b, 6a en 6b). Grief 1 in principaal appel is in zoverre ongegrond.
7.17.
Het voorgaande brengt mee dat Mercurius niet gerechtigd is nakoming te verlangen van de verplichting van Quivest een jaarrekening op te maken en openbaar te maken, zoals Mercurius vordert (primaire vordering, 3). Grief 2 in principaal appel faalt.
7.18.
De volgende vordering van Mercurius betreft zekerheid (primaire vordering, 2, 5 en 7). Mercurius vordert jegens iedere geïntimeerde dat binnen zeven dagen na dit arrest zekerheid (‘hetzij aantoonbare conveniërende zekerheid voor de gehele vordering, hetzij zekerheid op alle goederen als bedoeld in artikel 3:1 BW’) wordt verstrekt voor haar vordering, inclusief rente en kosten begroot op € 17,5 miljoen ([geïntimeerde 1]), € 27,8 miljoen (Quivest) respectievelijk € 1,53 miljoen (Emporio).
[geïntimeerde 1] c.s. heeft tot verweer onder meer aangevoerd dat hij niet veel (waardevolle) bezittingen heeft en dat hij per saldo niets is verschuldigd aan Mercurius.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft Mercurius, tegenover de verweren van [geïntimeerde 1] c.s., onvoldoende inzicht gegeven in de hoogte van haar vorderingen en in haar verhaalspositie: welke vorderingen zij heeft, welke zekerheidsrechten zij op grond van de betreffende overeenkomsten van geldlening heeft verkregen, of en in hoeverre die onvoldoende zijn geworden zoals bedoeld in die overeenkomsten, welke (aanvullende) zekerheden zij (gelet daarop) in redelijkheid kan verlangen en welke beslagen zij heeft gelegd.
De gevorderde aantoonbare conveniërende zekerheid voor de gehele vordering kan in dit kort geding niet worden toegewezen, nu Mercurius tegenover de betwisting door [geïntimeerde 1] c.s. onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt tot welk bedrag zij een vordering heeft. Mercurius heeft de door haar genoemde bedragen aan hoofdsommen, rente en kosten niet voldoende gespecificeerd en onderbouwd en zij heeft niet duidelijk gemaakt in hoeverre deze posten niet of onvoldoende betwist zijn. Gelet op de verweren van [geïntimeerde 1] c.s. (r.o. 7.9 hiervoor) lag het op de weg van Mercurius haar vordering nader toe te lichten, hetgeen zij heeft nagelaten. Daarbij komt dat de vordering tot verstrekking van zekerheid op alle goederen als bedoeld in artikel 3:1 BW, naar het voorlopig oordeel van het hof, te ruim is (r.o. 7.11 hiervoor). Mercurius heeft onvoldoende gesteld om aan te kunnen nemen dat zij bij deze ruim geformuleerde vordering voldoende belang heeft, in die zin dat de aldus te verschaffen zekerheid voor haar enige waarde zou hebben en in redelijkheid kan worden verlangd in aanvulling op de zekerheden die Mercurius al heeft.
De vordering tot verstrekking van zekerheid is dan ook terecht afgewezen door de voorzieningenrechter. Grief 3 in principaal appel faalt.
7.19.
Mercurius heeft belang bij het subsidiair gevorderde nu het primair gevorderde op onderdelen terecht is afgewezen door de voorzieningenrechter. Voor zover Mercurius haar subsidiaire vordering (die het accountantsonderzoek betreft) in hoger beroep heeft gewijzigd, kan deze vordering niet worden toegewezen nu Mercurius geen grieven heeft gericht tegen de toewijzing van de subsidiaire vordering in eerste aanleg. Voor zover de toelichting van Mercurius op bladzijde 12 van haar appeldagvaarding (tweede alinea) moet worden gelezen als een voldoende kenbare grief tegen de toewijzing van het in eerste aanleg subsidiair gevorderde, faalt deze grief en acht het hof het vonnis waarvan beroep voldoende duidelijk: [geïntimeerde 1] c.s. moet onverwijld medewerking verlenen aan informatieverzoeken van de accountant. Het hof ziet geen gronden de door Mercurius verzochte termijn van 48 uur hieraan te verbinden of een nieuwe dwangsom op te leggen.
Gelet op al het voorgaande en het toewijzende vonnis van de voorzieningenrechter, dat met betrekking tot het accountantsonderzoek zal worden bekrachtigd, komt het hof niet toe aan de meer subsidiaire vordering.
7.20.
Grief 4 in incidenteel appel richt zich tegen de toewijzing van de vordering tot medewerking aan het accountantsonderzoek (r.o. 4.9 van het vonnis waarvan beroep). Het hof stelt bij de beoordeling van deze grief voorop dat op [geïntimeerde 1] c.s. een informatieplicht rust. [geïntimeerde 1] c.s. heeft immers geen grief gericht tegen de desbetreffende overweging van de voorzieningenrechter (r.o. 4.5 van het bestreden vonnis; r.o. 7.11 hiervoor). De stelling van [geïntimeerde 1] c.s., dat in eerste aanleg niet serieus is gekeken naar een vordering met betrekking tot een onderzoek door een accountant zodat de eisen van hoor en wederhoor niet in acht zijn genomen, kan hem niet baten. Een debat over deze vordering heeft in hoger beroep alsnog plaatsgevonden en de beslissing van de voorzieningenrechter met betrekking tot het accountantsonderzoek is in het licht van dit debat juist. [geïntimeerde 1] c.s. heeft aangevoerd dat het vonnis waarvan beroep onvoldoende duidelijk is met betrekking tot het onderwerp van het onderzoek van de accountant, de werkwijze en de kosten. [geïntimeerde 1] c.s. heeft echter niet duidelijk gemaakt hoe het onderzoek volgens hem zou moeten worden uitgevoerd en hoeveel dit onderzoek volgens hem zou moeten kosten. Verder is de vergelijking die [geïntimeerde 1] c.s. maakt met de wettelijke regeling van een voorlopig deskundigenbericht niet relevant, nu [geïntimeerde 1] c.s. ingevolge artikel 9 van de algemene voorwaarden van Mercurius (tweede en derde zin) verplicht is aan een door Mercurius aangewezen deskundige inzage te verschaffen in de desbetreffende boekhouding en de daarbij behorende bescheiden en de kosten van deze inzage te dragen. Dit betekent, zoals de voorzieningenrechter impliciet en terecht heeft beslist, dat het onderzoek een redelijke omvang dient te hebben gelet op de doelstellingen daarvan, dat de aangewezen accountant te werk moet gaan zoals een vakbekwaam vakgenoot in redelijkheid onder deze omstandigheden zou behoren te doen en dat de aangewezen accountant daarbij redelijke kosten mag maken voor de werkzaamheden die in redelijkheid noodzakelijk zijn. Mercurius moet, zoals de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis (r.o. 4.12) heeft overwogen, voorlopig de kosten hiervan dragen. Indien en voor zover zij te zijner tijd jegens [geïntimeerde 1] c.s. vergoeding verlangt van concrete kosten die de accountant heeft gemaakt, kan in dat stadium worden beoordeeld of de kosten redelijk zijn en zijn gemaakt voor werkzaamheden die in redelijkheid noodzakelijk zijn. [geïntimeerde 1] c.s. heeft verder aangevoerd dat de door Mercurius aangewezen accountant buiten de grenzen van het vonnis waarvan beroep onderzoek wenst te doen. Ook indien dit juist zou zijn, levert dit geen grond op voor vernietiging van dat vonnis. Grief 4 in incidenteel appel faalt.
7.21.
Grief 5 in incidenteel appel richt zich tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat Quivest en Emporio gegevens moeten verstrekken over de jaren 2004 en 2005 (r.o. 4.10.2 en 4.10.3 van het vonnis waarvan beroep). [geïntimeerde 1] c.s. wijst erop dat de bewaarplicht van Quivest ten hoogste zeven jaar beloopt en voert aan dat de informatie over 2004 en 2005 niet langer beschikbaar is. Hieraan voegt [geïntimeerde 1] c.s. toe dat Emporio sinds 2010 niet meer actief is en dat in Luxemburg geen sprake is van aangiften en aanslagen vennootschapsbelasting. Deze stellingen van [geïntimeerde 1] c.s. treffen geen doel, reeds omdat de voorzieningenrechter in zijn overwegingen 4.10.2 en 4.10.3 terecht heeft geoordeeld dat de informatie ‘voor zover aanwezig’ moet worden verstrekt. Grief 5 in incidenteel appel faalt.
7.22.
[geïntimeerde 1] c.s. heeft niet voldoende duidelijk gemaakt welk belang hij heeft bij grief 1 in incidenteel appel, die zich richt tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerde 1] Emporio ‘controleert’. [geïntimeerde 1] c.s. voert aan dat Emporio al enkele jaren niet meer actief is waardoor er niets te controleren valt. Dit laat onverlet dat (naar Mercurius onweersproken stelt) Emporio gelieerd is aan [geïntimeerde 1] en dat haar koers door hem wordt bepaald. Dit is wat de term ‘controleert’ in deze context betekent. Grief 1 in incidenteel appel faalt.
7.23.
Het hof zal de gevorderde dwangsommen, die het hof gelet op de aard en omvang van het geschil en de belangen van partijen redelijk en passend voorkomen, toewijzen als vermeld in het dictum. Het hof ziet gelet op de aard, omvang en strekking van de bevelen aanleiding te bepalen dat [geïntimeerde 1] c.s. een maand na dit arrest, respectievelijk na een daartoe strekkend verzoek van Mercurius, de tijd heeft om aan de bevelen te voldoen, voordat een dwangsom wordt verbeurd. Het hof zal bepalen dat de dwangsommen, gelet op de aard en strekking van de bevelen, per overtreding worden verbeurd, niet per dag. Het hof ziet in de stellingen van Mercurius onvoldoende aanleiding te bepalen dat het arrest bij lijfsdwang ten uitvoer kan worden gelegd. Deze vordering is door de voorzieningenrechter terecht afgewezen.
7.24.
Nu beide partijen op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld, zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen hen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten in eerste aanleg terecht tussen partijen gecompenseerd. Grief 4 in principaal appel en grief 6 in incidenteel appel falen.
7.25.
De slotsom van het voorgaande is dat:
- grief 1 in principaal appel deels slaagt (namelijk: voor zover deze grief de primaire vordering onder 1c, 1i, 4d, 4e, 6d en 8 betreft) en voor het overige faalt;
- de overige grieven in principaal appel en de grieven in incidenteel appel falen;
- het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd, doch uitsluitend voor zover het betreft de afwijzing van de primaire vordering onder 1c, 1i, 4d, 4e, 6d en 8;
- de primaire vordering op deze punten alsnog moet worden toegewezen als vermeld in het dictum; en
- de proceskosten in hoger beroep tussen partijen moeten worden gecompenseerd.

8.De uitspraak

in principaal en incidenteel appel
Het hof:
8.1.
vernietigt het vonnis waarvan beroep, uitsluitend voor zover het betreft de afwijzing van de (in appel gewijzigde) primaire vordering onder 1c, 1i, 4d, 4e, 6d en 8;
8.2.
doet opnieuw recht als volgt:
8.2.1.
beveelt [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio ieder om een verklaring van Capita, als Registrar van OIM, of een bij Capita rechtstreeks aangesloten instelling aan Mercurius te verstrekken, ten aanzien van hun eigen effecten- c.q. aandelenpositie met betrekking tot OIM;
8.2.2.
beveelt [geïntimeerde 1] en Quivest een uittreksel uit het aandeelhoudersregister van Quivest aan Mercurius te verstrekken;
8.2.3.
beveelt [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio, voor zover dit redelijkerwijs van [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio kan worden verlangd, na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van Mercurius, aan Mercurius de nodige actuele informatie, voor zover nodig gestaafd met bescheiden, te verstrekken, ten aanzien van [geïntimeerde 1] over zijn inkomens- en vermogenspositie, zolang de vorderingen van Mercurius op hem uit hoofde van de geldleningen niet volledig zijn voldaan en ten aanzien van Quivest en Emporio over hun liquiditeit, solvabiliteit en vermogenspositie zolang de vorderingen van Mercurius op hen uit hoofde van de geldleningen niet volledig zijn voldaan;
8.2.4.
bepaalt dat ieder van de partijen [geïntimeerde 1], Quivest en Emporio aan Mercurius een dwangsom van € 100.000,- per overtreding verbeurt, indien de betreffende partij binnen een maand niet voldoet aan de op hem/haar gegeven bevelen onder 8.2.1 tot en met 8.2.3;
8.3.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
8.4.
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
8.5.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, P.M. Arnoldus-Smit en L.S. Frakes en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2014.