3.2.Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij daaraan het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
3.3.1.Belanghebbende stelt dat de Inspecteur geen bewijs heeft voor de inkomsten uit de teelt van hennep. Belanghebbende is strafrechtelijk niet vervolgd voor het hebben van een hennepplantage. Nu er geen verder feitelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, berusten de door de Inspecteur veronderstelde inkomsten uit hennepteelt enkel op speculaties.
3.3.2.Met betrekking tot de inkomsten uit de bouw van veranda’s stelt belanghebbende dat de door hem op 14 augustus 2010 afgelegde verklaring onjuist is, dat hij helemaal geen veranda’s kan bouwen en dat hij in 2009 geen onderneming in de verandabouw heeft gehad. Belanghebbende heeft, volgens hem, op 14 augustus 2010 tegenover de politie anders verklaard, omdat hij onder invloed van verdovende middelen was en hij van het politiebureau weg wilde. Nu de Inspecteur enkel is afgegaan op de onjuiste verklaring van belanghebbende over de onderneming en daar geen nader onderzoek naar heeft gedaan, heeft de Inspecteur geen bewijs geleverd dat belanghebbende in 2009 een onderneming had.
3.3.3.Belanghebbende betwist, gezien het voorgaande, dat hij in 2009 naast zijn bijstandsuitkering andere inkomsten – hetzij uit hennepteelt, hetzij uit verandabouw – heeft gehad. Belanghebbende stelt daarmee over 2009 de vereiste aangifte te hebben gedaan en acht derhalve geen redenen aanwezig voor een omkering en verzwaring van de bewijslast.
3.4.1.De Inspecteur stelt dat er wel degelijk een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de hennepteelt van belanghebbende en dat de resultaten daarvan zijn neergelegd in de onder 2.2 bedoelde processen-verbaal. Belanghebbende was reeds vóór zijn aanhouding bij de politie bekend als dealer in verdovende middelen.
Op respectievelijk 14 en 16 augustus 2010 zijn in de kleding van belanghebbende, in zijn auto en in zijn woning verschillende soorten drugs en hulpmiddelen voor het telen van hennep aangetroffen. Na onderzoek heeft de politie geconcludeerd dat er sprake was van beroepsmatige hennepteelt; de aangetroffen kwekerij was professioneel opgezet, er was sprake van kunstlicht met tijdschakelaars voor de plantengroei, er was isolatie aanwezig voor daglicht/temperatuur en er was afzuiging van lucht/geur naar buiten. Om die reden acht de Inspecteur aannemelijk dat belanghebbende in 2009 inkomsten uit de kweek en handel in verdovende middelen heeft gehad. Belanghebbende heeft deze inkomsten niet in zijn aangifte vermeld en heeft daarmee niet de vereiste aangifte gedaan. Dit leidt tot een omkering en verzwaring van de bewijslast. Het is aan belanghebbende om te doen blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
3.4.2.De Inspecteur acht het redelijk om van inkomsten uit de hennepteelt van € 29.000 uit te gaan. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport van Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (hierna: BOOM), waarin standaardberekeningen en normen zijn opgenomen ter bepaling van de opbrengst van een hennepkwekerij. Bij de berekening van de inkomsten is de Inspecteur enkel uitgegaan van inkomsten uit de hennepkwekerij en niet van inkomsten uit de handel in andere verdovende middelen. Verder heeft de Inspecteur het aantal vierkante meters van de kwekerij op zolder voorzichtig ingeschat en is hij uitgegaan van slechts één oogst in 2009.
3.4.3.Ten aanzien van de verandabouw stelt de Inspecteur dat belanghebbende daarmee in 2009 een bedrag van € 12.500 aan inkomsten heeft gegenereerd (5 maal € 2.500). Ook deze inkomsten heeft belanghebbende niet aangegeven, zodat op grond daarvan eveneens niet de vereiste aangifte is gedaan
3.4.4.De Inspecteur voert verder aan dat belanghebbende in 2009 inkomsten moet hebben gehad naast zijn bijstandsuitkering omdat zijn uitgaven (met name vóór augustus 2009) groter waren dan zijn inkomsten. Belanghebbende moest immers niet alleen in zijn levensonderhoud voorzien, maar diende ook zijn dure verslaving te bekostigen. Verder beschikte belanghebbende over een auto die het budget van zijn uitkering ruimschoots overschreed.
3.4.5.Ten aanzien van de bij de definitieve aanslag berekende arbeidskorting stelt de Inspecteur dat deze moet worden verhoogd met € 946 en de aanslag derhalve moet worden verminderd met dit bedrag. Als gevolg daarvan vervalt de heffingsrente van € 70 die in de definitieve aanslag is opgenomen.