ECLI:NL:GHSHE:2014:1975

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
1 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.076.272_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing van vordering in faillissement met deskundigenonderzoek naar redelijkheid van prijzen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in een faillissementskwestie. De appellant, mr. V.F.M. Jongerius q.q., curator in het faillissement van Delta Bouw Nederland B.V., had een vordering ingediend die slechts gedeeltelijk werd toegewezen. Het hof oordeelde dat op basis van een deskundigenbericht de vordering van de appellant voor een gering deel toewijsbaar was. Dit leidde tot een gedeeltelijke vernietiging van het vonnis van de rechtbank Breda. Het hof hield rekening met de werkwijze van de partijen, die het risico van een geschil over de redelijkheid van de in rekening gebrachte prijzen met zich meebracht.

De procedure omvatte eerdere tussenarresten en memorie's van partijen, waarin zij hun standpunten over de redelijkheid van de prijzen en de werkzaamheden uiteenzetten. Het hof benoemde een deskundige om de redelijkheid van de in rekening gebrachte bedragen voor verschillende projecten te onderzoeken. De deskundige werd gevraagd om te beoordelen of de bedragen die Delta Bouw in rekening had gebracht voor de projecten Groenlo, Boxmeer en Brunssum redelijk waren, en om dit te motiveren aan de hand van overgelegde stukken.

Het hof benadrukte dat de deskundige bij zijn beoordeling rekening moest houden met de gangbare prijzen in de branche en de verwachtingen die de aannemer had gewekt ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten. De uitspraak leidde tot de benoeming van de heer [deskundige] als deskundige, die de opdracht kreeg om de redelijkheid van de prijzen vast te stellen en hierover te rapporteren aan het hof. De zaak werd aangehouden in afwachting van het deskundigenonderzoek, waarna verdere beoordeling zou plaatsvinden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.076.272/01
arrest van 1 juli 2014
in de zaak van
mr. V.F.M. Jongerius q.q.,
kantoorhoudende te [vestigingsplaats 1],
curator in het faillissement van
Delta Bouw Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
appellant,
advocaat: mr. M.H.M. Deppenbroek te Doetinchem,
tegen
De Klapbrug B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 3],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 20 maart 2012 en 11 februari 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Breda onder zaaknummer 200664/HA ZA 09-371 gewezen vonnis van 21 juli 2010.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 11 februari 2014;
- de memorie na tussenarrest alsmede akte in het geding brengen producties van Delta Bouw van 11 maart 2014;
- de memorie na tussenarrest van De Klapbrug van 11 maart 2014;
  • de antwoordmemorie na tussenarrest van Delta Bouw van 8 april 2014;
  • de memorie van antwoord na tussenarrest van De Klapbrug van 8 april 2014.
Daarna is arrest bepaald.

10.De verdere beoordeling

10.1
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat Delta Bouw niet is geslaagd in de bewijslevering, heeft het hof voorgesteld de heer [deskundige] – in het concept staat abusievelijk als achternaam [deskundige], hetgeen bij deze wordt hersteld - tot deskundige te benoemen ter vaststelling van een redelijke prijs voor de door Delta Bouw verrichte werkzaamheden en zijn de vragen geformuleerd die het hof voornemens is aan de deskundige ter beantwoording voor te leggen. Daarop is de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich over de vraagstelling uit te laten.
10.2.
Delta Bouw refereert zich in haar memorie na tussenarrest aan de door het hof voorgestelde deskundige alsmede aan de door het hof voorgestelde vragen. Zij verzoekt als algemene vraag toe te voegen of de door Delta Bouw gevorderde vergoedingen hoger waren dan in zijn algemeenheid in de branche of tussen partijen gebruikelijk en, zo ja, in welke mate. Delta Bouw verzoekt daarnaast in de opdracht aan de deskundige te vermelden dat bij een locatiebezoek beide partijen alsmede hun advocaten in de gelegenheid behoren te worden gesteld daarbij aanwezig te zijn en daartoe tijdig dienen te worden uitgenodigd. Voorts is het volgens Delta Bouw dienstig de deskundige te wijzen op r.o. 7.9 en 7.10 (waarbij Delta Bouw doelt op de eerste r.o. 7.10, aangezien het arrest abusievelijk tweemaal een r.o. 7.10 bevat). Delta Bouw merkt tevens op dat zij, zoals door het hof verzocht, aan de deskundige twee ordners ter beschikking zal stellen die identiek zijn aan de thans als productie 16 (project Brunssum) en 17 (project Groenlo en Boxmeer) overgelegde zwarte ordners.
Delta Bouw maakt in haar antwoordmemorie gemotiveerd bezwaar tegen de hierna genoemde, door De Klapbrug voorgestelde aanvullende vragen. Delta Bouw geeft het hof in overweging in de opdracht aan de deskundige expliciet te vermelden dat de deskundige bij de bepaling van hetgeen als een redelijke prijs beschouwd mag worden, acht dient te slaan op de gehanteerde prijzen, opslagen en marges, volgend uit de producties 1 en 4 bij inleidende dagvaarding.
10.3.
De Klapbrug merkt in haar memorie ten aanzien van de twee door Delta Bouw nader overgelegde zwarte ordners op dat zij niet in de gelegenheid is geweest op de daarin opgenomen nieuwe stukken te reageren en zij benadrukt dat er niet van uit mag worden gegaan dat zij die stukken onweersproken heeft gelaten. De Klapbrug plaatst een aantal opmerkingen bij de door het hof voorgestelde vragen en doet ten aanzien van de projecten Boxmeer en Brunssum een aantal suggesties voor nadere vragen aan de deskundige. Deze suggesties hebben vooral betrekking op het door Delta Bouw verrichte meerwerk en houden, kort gezegd, de vraag in of volgens de deskundige dat meerwerk voldoende is onderbouwd en terecht als meerwerk is gekwalificeerd.
In haar antwoordmemorie herhaalt De Klapbrug haar eerder gemaakte opmerking inzake de nieuwe stukken en merkt zij op dat uit de bij de overlegde producties 16 en 17 gevoegde overzichten blijkt dat zich daarin wederom nieuwe stukken bevinden. Dit kan uiteraard niet de bedoeling zijn en de als ‘nieuw’ aangeduide stukken moeten ter zijde worden gelegd, aldus De Klapbrug.
10.4.
Het hof overweegt als volgt.
10.5.
Het hof is van oordeel dat de door Delta Bouw voorgestelde algemene vraag geen toegevoegde waarde heeft en neemt deze daarom niet over. Voorts spreekt voor zich dat de deskundige er in de opdracht op wordt gewezen dat bij een eventueel locatiebezoek beide partijen en hun advocaten daarbij aanwezig dienen te zijn. Het spreekt eveneens voor zich dat de deskundige het onderzoek dient uit te voeren in het licht van hetgeen door het hof onder meer is opgemerkt in r.o. 7.9 en (de eerste) r.o. 7.10. Voor alle duidelijkheid zal de deskundige daarop expliciet worden gewezen.
10.6.
Het hof neemt de door De Klapbrug in de memorie van 11 maart 2014 voorgestelde nadere vragen niet over. Anders dan de Klapbrug lijkt te veronderstellen, is namelijk niet relevant of de werkzaamheden nu al dan niet terecht als meerwerk moeten worden gekwalificeerd. Het gaat er om of de voor alle werkzaamheden in rekening gebrachte totale prijs redelijk is. Herhaald wordt dat niet in discussie is dat de werkzaamheden door De Klapbrug aan Delta Bouw zijn opgedragen en dat deze deugdelijk zijn uitgevoerd. Het hof verwijst naar en blijft bij hetgeen in de eerste r.o. 7.10 van het tussenarrest is overwogen, meer in het bijzonder naar wat is overwogen omtrent de omvang van de in rekening gebrachte manuren en materiaalkosten, de redelijkheid van de daarbij gehanteerde opslagen en de vraag of sprake is van dubbeltellingen.
10.7.
Voor wat betreft de door Delta Bouw op verzoek van het hof overgelegde twee zwarte ordners (de producties 16 en 17) geldt dat voor zover daarin nieuwe stukken zijn opgenomen, deze thans behoren tot de processtukken. Uiteraard wordt De Klapbrug niet geacht de juistheid van eventuele nieuwe stukken erkend te hebben en krijgt zij de gelegenheid desgewenst op die nieuwe stukken – voor zover daarvan sprake is – te reageren. Daartoe leent zich het eerstvolgende processtuk, waarschijnlijk de memorie na deskundigenbericht. De deskundige wordt verzocht bij de vaststelling van de redelijke prijs voor de litigieuze projecten duidelijk te vermelden op welke stukken hij zijn vaststelling baseert. Ingeval de deskundige het nodig vindt bij partijen nog nadere stukken op te vragen, dan dient hij in zijn rapport expliciet aan te geven om welke nadere stukken hij heeft verzocht, of aan zijn verzoek c.s. verzoeken is voldaan en welke stukken hij mede ten grondslag heeft gelegd aan zijn eindoordeel.
10.8.
Het hof herhaalt dat er vooralsnog van wordt uitgegaan dat een dossieronderzoek door de deskundige volstaat, maar laat het aan de deskundige over of een globaal onderzoek van de projecten ter plaatse (zie r.o. 7.9 van genoemd tussenarrest) nodig is. Ingeval de deskundige een onderzoek op locatie nodig acht, dan dient de deskundige partijen met hun advocaten tijdig uit te nodigen om daarbij aanwezig te zijn.
10.9.
Dit alles leidt er toe dat de heer [deskundige] tot deskundige wordt benoemd ter beantwoording van de hierna weergegeven vragen. Zoals gezegd, gaat het in de kern om de vaststelling van een redelijke prijs voor de projecten Groenlo, Boxmeer en Brunssum.
De deskundige wordt voorts gewezen op het volgende:
  • bij de bepaling van een ‘redelijke prijs’ dient rekening gehouden te worden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen en gewoonlijk ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten bedongen prijzen alsmede met de destijds gebruikelijk door de aannemer gehanteerde opslagen en het gebruikelijke uurtarief van € 33,=;
  • bij de beantwoording dient per project expliciet te worden aangegeven op grond van welke stukken/documenten (met vermelding van de vindplaats) de deskundige is gekomen tot de vaststelling van de redelijke prijs voor het desbetreffende project.
de vraagstelling
ten aanzien van het project Groenlo:
1. Delta Bouw heeft voor meerwerkpost “beton storten ivm hoogteverschil (post 6 op de (aangepaste) lijst meer en minderwerk van 23 april 2008) een bedrag van
€ 278,30 (excl. btw) in rekening gebracht en ten aanzien van meerwerkpost ‘kozijn
leveren en plaatsen’ (post 11) een bedrag van € 5.523,74. Zijn deze bedragen volgens u redelijk?
Kunt u dat mede onder verwijzing naar overgelegde schriftelijke bescheiden motiveren?
En zo neen, welk bedrag is naar uw mening een redelijke prijs?
ten aanzien van het project Boxmeer:
2) Acht u de door Delta Bouw voor dit project in rekening gebrachte aanneemsom ad
€ 72.500,00 en het bedrag van € 2.633,00 inzake meerwerk – waarop de vordering inzake betaling van de slotfactuur van € 5.133,00 excl. btw (€ 6.108,27 incl. btw) is gebaseerd – een redelijke prijs?
Kunt u dat, wederom onder meer met verwijzing naar overgelegde schriftelijke bescheiden, motiveren?
En zo neen, welk bedrag is volgens u voor de aanneemsom en het meerwerk een redelijke prijs?
ten aanzien van het project Brunssum:
3) Is een bedrag van € 256.699,38 voor de in het kader van dit project uitgevoerde werkzaamheden, waaronder begrepen een bedrag van € 71.646,60 (€ 80.795,30 minus € 9.148,70 betreffende annuleringskosten [X.], zie r.o. 7.5.6) inzake meerwerk, redelijk?
Kunt u dat, ook hier onder meer met verwijzing naar overgelegde schriftelijke bescheiden, motiveren?
Zo neen, welk bedrag is volgens u een redelijke prijs?
ten aanzien van alle drie de projecten;
4) Welke opmerkingen acht u in het kader van de u thans ter beantwoording voorgelegde vragen voorts van belang?
10.10.
In afwachting van het deskundigenonderzoek wordt iedere verdere beoordeling aangehouden.

11.De uitspraak

Het hof:
11.1.
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 10.9 van dit arrest geformuleerde vragen;
11.2.
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
de heer [deskundige]
Certus Consult B.V.
Houtadviesgroep
[adres]
[postcode] [vestigingsplaats 4]
Tel. [telefoonnummer]
E-mail:
11.3.
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
11.4.
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt voor het geval de deskundige een onderzoek op locatie nodig acht dat de datum en tijd waarop de deskundige ter plaatse onderzoek zal verrichten, door de deskundige zal worden vastgesteld in overleg met de raadslieden van partijen; partijen en hun eventuele adviseurs dienen in de gelegenheid te worden gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie en met inachtneming van het bepaalde in r.o. 10.9, eerste deel, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
11.5.
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 9.571,10 (inclusief btw), tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 9.571,10 (inclusief btw), derhalve € 4,785,55 (inclusief btw),
binnen 2 weken na hedenzal overmaken naar IBAN-rekeningnummer NL53 RBOS 0569 990572 ten name van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD 200.076.272/01;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
11.6.
benoemt mr. H.A.W. Vermeulen tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
11.7.
verwijst de zaak naar de rol van 28 oktober 2014 in afwachting van het deskundigenbericht;
11.8
verstaat dat de zaak na ontvangst van het deskundigenbericht naar de rol wordt verwezen voor memorie na deskundigenbericht aan de zijde van Delta Bouw;
11.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.Th. Gründemann, H.A.W. Vermeulen en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 1 juli 2014.