In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, een man en een vrouw, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had vastgesteld dat appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 27 november 2013 en behandelt de verzoeken van appellanten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei of om de termijn van de regeling te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2014 zijn appellanten gehoord, bijgestaan door hun advocaat, en is de bewindvoerder vertegenwoordigd door mevrouw C. Keuss.
Het hof heeft vastgesteld dat appellanten gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden hebben opgebouwd, wat in strijd is met de voorwaarden van de regeling. De bewindvoerder heeft in zijn rapporten aangegeven dat appellanten niet altijd de benodigde informatie hebben verstrekt, wat heeft geleid tot een onjuiste berekening van het vrij te laten bedrag. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van appellanten ernstig zijn en dat er geen aanleiding is om deze buiten beschouwing te laten. Bovendien is het hof van mening dat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet mogelijk is, aangezien de reguliere termijn inmiddels is verstreken.
Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellanten is beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof benadrukt dat appellanten toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen en dat er geen basis is voor een verlenging van de regeling. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2014.