ECLI:NL:GHSHE:2014:196

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
30 januari 2014
Zaaknummer
HV 200.138.425_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling zonder schone lei na toerekenbare tekortkomingen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellanten, een man en een vrouw, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had vastgesteld dat appellanten toerekenbaar tekortgeschoten waren in de nakoming van hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank van 27 november 2013 en behandelt de verzoeken van appellanten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen met een schone lei of om de termijn van de regeling te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2014 zijn appellanten gehoord, bijgestaan door hun advocaat, en is de bewindvoerder vertegenwoordigd door mevrouw C. Keuss.

Het hof heeft vastgesteld dat appellanten gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling nieuwe schulden hebben opgebouwd, wat in strijd is met de voorwaarden van de regeling. De bewindvoerder heeft in zijn rapporten aangegeven dat appellanten niet altijd de benodigde informatie hebben verstrekt, wat heeft geleid tot een onjuiste berekening van het vrij te laten bedrag. Het hof concludeert dat de tekortkomingen van appellanten ernstig zijn en dat er geen aanleiding is om deze buiten beschouwing te laten. Bovendien is het hof van mening dat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet mogelijk is, aangezien de reguliere termijn inmiddels is verstreken.

Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellanten is beëindigd zonder toekenning van een schone lei. Het hof benadrukt dat appellanten toerekenbaar tekortgeschoten zijn in hun verplichtingen en dat er geen basis is voor een verlenging van de regeling. De uitspraak is gedaan op 30 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 30 januari 2014
Zaaknummer: HV 200.138.425/01
Zaaknummers eerste aanleg: C/02/10/869R en 870R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [de man] respectievelijk [de vrouw],
advocaat: mr. Z. Yeral.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 27 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 december 2013, hebben appellanten ieder voor zich verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair de schuldsaneringsregeling van appellanten te beëindigen met een schone lei, subsidiair de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen met een dusdanige termijn als het hof juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [de man] en [de vrouw], bijgestaan door mr. Yeral,
- mevrouw C. Keuss, waarnemend namens de heer F. Entjes, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 december 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 januari 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van appellanten, ingekomen ter griffie op 13 januari 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnissen van 1 december 2010 is ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat appellanten toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden.
De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan appellanten geen “schone lei” is verleend.
3.3.
Appellanten hebben in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • appellanten hebben altijd de instructies van de bewindvoerder gevolgd en altijd de benodigde informatie aan hem verstrekt. Hierbij zijn enkele punten fout gelopen, maar appellanten kan daarvan geen enkel verwijt worden gemaakt;
  • appellanten hebben een boedelvoorstand, waaruit eventuele schulden betaald kunnen worden. Bij een verrekening van de schulden met de boedelvoorstand hebben appellanten nog steeds een boedelvoorstand, zodat er geen sprake behoeft te zijn van nieuwe schulden.
Daarnaast heeft [de vrouw] voor haar situatie nog aangevoerd dat zij meent aan haar sollicitatieverplichting te hebben voldaan.
3.3.1.
De bewindvoerder heeft in zijn brief en ter zitting in hoger beroep zijn standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.4.2.
Uit het meest recente verslag van de bewindvoerder d.d. 8 januari 2014 is het hof gebleken dat nog steeds sprake is van gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling ontstane nieuwe schulden voor een totaalbedrag van ongeveer € 7.000,--, te weten een schuld van [de man] aan Avero Achmea van € 1.288,75, een schuld van [de vrouw] aan VGZ van € 4.903,33, alsmede een schuld van [de man] aan de belastingdienst van € 984,--.
Het hof is van oordeel dat appellanten toerekenbaar te kort zijn geschoten in de nakoming van één uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichting, nu zij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een aanzienlijke nieuwe, bovenmatige schuldenlast hebben doen laten ontstaan. De enkele stelling van de advocaat van appellanten ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep dat deze schulden zijn ontstaan als gevolg van het feit dat het door de bewindvoerder becijferde vrij te laten bedrag te laag is vastgesteld, acht het hof onvoldoende om deze toerekenbare tekortkoming, gezien haar bijzonder aard of betekenis buiten beschouwing te laten.
3.4.2.1. Overigens is een bewindvoerder in beginsel enkel dan in staat het vrij te laten bedrag juist te berekenen, indien en voor zover de desbetreffende schuldenaar hem of haar tijdig van alle (relevante) informatie voorziet. Blijkens de gedingstukken hebben [de man] en [de vrouw] dit niet steeds gedaan (zie onder meer het eindverslag van de bewindvoerder d.d. 31 oktober 2013, en het ook het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 november 2013). Alsdan treft de stelling dat de bewindvoerder het vrij te laten bedrag te laag heeft vastgesteld, zonder meer al geen doel. Dit klemt temeer nu [de man] en [de vrouw] herhaaldelijk zijn verzocht en gewaarschuwd om informatie te verstrekken.
3.4.3.
Met betrekking tot het subsidiaire verzoek van appellanten tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling overweegt het hof in de eerste plaats dat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling volgens vaste jurisprudentie niet mogelijk is, aangezien de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling inmiddels is verstreken (vgl. HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7459; vgl. in het algemeen ook HR 24 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0890).
Het hof overweegt ten overvloede dat, zelfs indien de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling nog niet zou zijn verstreken en het hof zou oordelen dat appellanten weliswaar nieuwe schulden hebben doen laten ontstaan, doch deze tekortkoming op grond van het bepaalde in artikel 354 lid 2 Fw. gezien haar geringe aard of betekenis in het onderhavige geval buiten beschouwing zou laten, waardoor het in beginsel mogelijk zou zijn de reguliere looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen, het daarmee nog (steeds) niet duidelijk is op welke wijze appellanten van plan zouden zijn deze aanzienlijke schulden af te lossen. Appellanten hebben immers nagelaten een plan van aanpak te presenteren, waarin concreet is aangegeven hoe deze nieuwe aanzienlijke schuldenlast voor het einde van looptijd van de schuldsaneringsregeling na verlenging door appellanten zou kunnen worden ingelopen.
3.4.3.1. Overigens lag op grond van eerdere, van voor de zojuist genoemde uitspraken van de Hoge Raad daterende, jurisprudentie in beginsel alleen dan een verlenging van de wettelijke schuldsaneringsregeling in de rede, indien en voor zover de schuldenaren van de tekortkomingen geen dan wel een gering verwijt viel te maken. Daarvan is in het onderhavige geval echter geenszins sprake (vgl. immers hiervόόr, r.o. 3.4.2.).
3.5.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van appellanten terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het hof stelt vast dat ook in hoger beroep genoegzaam is komen vast te staan dat appellanten toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en P.M.H. Evers en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2014.