Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of de kosten van aanschaf en plaatsing van een hekwerk in een portiek van een monumentenwoning als onderhoudskosten kunnen worden aangemerkt volgens artikel 6.31, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. De belanghebbende, eigenaar van een monumentenpand, had in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2009 een bedrag van € 3.474 als persoonsgebonden aftrek opgevoerd voor de kosten van het hekwerk, dat was geplaatst om wildplassen te voorkomen. De Inspecteur van de Belastingdienst had deze kosten niet als onderhoudskosten erkend, wat leidde tot een geschil dat uiteindelijk bij het Hof werd voorgelegd.
Het Hof oordeelde dat de kosten van het hekwerk niet kunnen worden aangemerkt als onderhoudskosten, omdat het hekwerk niet bestond bij de aanvang van de werkzaamheden en derhalve niet kan worden gezien als herstel of behoud van het pand in zijn oorspronkelijke staat. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De belanghebbende had ook betoogd dat een deel van de kosten aan het verhuurde deel van het pand moest worden toegerekend, maar het Hof oordeelde dat deze vraag niet meer relevant was, gezien de beslissing over vraag I.
De uitspraak van het Hof houdt in dat de kosten voor het hekwerk niet in mindering kunnen worden gebracht op het belastbaar inkomen, en dat de belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van het griffierecht. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.