3.5.[appellante] heeft in haar memorie van grieven twaalf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot veroordeling van [Taxicentrale] tot betaling van:
€ 5.350,70 bruto aan achterstallig salaris;
€ 627,32 bruto aan achterstallige vakantie-uren;
€ 786,74 bruto aan achterstallige vakantietoeslag;
de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW over de onder A tot en met C genoemde bedragen;
alles vermeerderd met wettelijke rente, € 714,-- ter zake buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [Taxicentrale] in de proceskosten.
Met haar grieven in principaal hoger beroep heeft [appellante] deze vordering in volle omvang aan het oordeel van het gerechtshof te Leeuwarden voorgelegd.
3.6.1.Het hof te Leeuwarden heeft in het tussenarrest van 19 juli 2011 geoordeeld:
dat [Taxicentrale] mocht volstaan met betaling van de schoolritten op basis van de werkelijke rittijden, ook al duurden deze korter dan drie uur (tussenconclusie 1),
dat [Taxicentrale] voor een verlengde schoolrit die korter heeft geduurd dan drie uur, toch drie uur loon dient te betalen (tussenconclusie 2).
3.6.2.Voorts heeft het hof in dat tussenarrest het standpunt van [appellante] verworpen dat art. 7:628a BW aldus moet worden uitgelegd dat in dit geval op één dag voor iedere ongeregelde rit (niet zijnde een schoolrit) steeds ten minste drie uur moet worden uitbetaald, onafhankelijk van de tussen de ritten gelegen tijd. Naar het oordeel van het hof in dat tussenarrest brengt een redelijke uitleg van art. 7:628a BW mee dat per rit minimaal drie uur betaald moet worden. Indien een rit - zijnde een aangevangen rit en alle binnen 15 minuten na het einde daarvan op elkaar aansluitende ritten - de periode van drie uur overschrijdt, wordt de werkelijk gewerkte tijd voor die rit(ten) vergoed (en dus niet een forfaitair meervoud van drie uur). Indien een forfaitair verlengde rit aansluit op een nieuwe rit, wordt de werkelijke werktijd van de nieuwe rit opgeteld bij de forfaitaire periode van drie uur (vgl. de weergave van rov. 10 tussenarrest hof in rov. 3.3 arrest Hoge Raad).
3.6.3.Op basis van deze oordelen heeft het hof bij het eindarrest “het vonnis waarvan beroep” (kennelijk is bedoeld: de vonnissen waarvan beroep) vernietigd en, opnieuw rechtdoende, [Taxicentrale] veroordeeld om aan [appellante] te betalen:
€ 2.265,66 bruto aan loon inclusief aanspraak op vakantieuren en vakantietoeslag;
10% wettelijke verhoging over het onder 1 genoemde bedrag;
de wettelijke rente over de onder 1 en 2 genoemde bedragen vanaf 1 maart 2007;
€ 450,-- excl. btw ter zake buitengerechtelijke kosten;
een en ander verminderd met hetgeen [Taxicentrale] reeds op basis van het eindvonnis heeft voldaan, met compensatie van de kosten van het geding in eerste aanleg en van het principaal hoger beroep en met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
3.7.1.[appellante] is in cassatie niet opgekomen tegen de in rov. 3.6.1 weergegeven oordelen over de zogenoemde schoolritten. Die oordelen staan in dit geding dus vast.
3.7.2.[appellante] heeft in cassatie ten aanzien van de andere ritten (niet zijnde schoolritten) betoogd dat het hof heeft miskend dat, wanneer is voldaan aan de toepassingsvereisten van art. 7:628a BW, een werknemer die wordt opgeroepen om te werken een loonaanspraak verkrijgt voor de duur van drie uur en dat wanneer het werk waarvoor die oproep is gedaan in dat tijdvak van drie uur eindigt waarna binnen dat tijdvak van drie uur op basis van een nieuwe oproep weer werkzaamheden worden verricht, door het verrichten van die nieuwe werkzaamheden een nieuwe aanspraak op drie uur loon op grond van art. 7:628a BW ontstaat en dat, voor zover dat nieuwe tijdvak van drie uur overlap vertoont met de loonaanspraak die de werknemer op grond van de eerste oproep aan art. 7:628a BW kan ontlenen, de werknemer recht heeft op dubbele beloning (onderdeel 1a).
3.7.3.De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit betoog van [appellante] slaagt. De Hoge Raad overwoog daartoe in rov. 3.5 van zijn arrest onder meer het volgende:
“Gelet op de tekst en de strekking van art. 7:628a BW brengt die bepaling mee dat de werknemer wiens arbeidsvoorwaarden voldoen aan de in art. 7:628a BW genoemde voorwaarden en die meerdere malen per dag wordt opgeroepen werk te verrichten, over elke afzonderlijke periode van arbeid recht heeft op loon voor een periode van minimaal drie uur. (…) Dit wordt niet anders doordat aldus de mogelijkheid ontstaat dat de werknemer die meerdere malen op een dag wordt opgeroepen, over bepaalde tijdvakken van die dag "dubbel" wordt beloond.”
Op grond van dit oordeel heeft de Hoge Raad de arresten van het gerechtshof te Leeuwarden vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing naar het gerechtshof te ’s‑Hertogenbosch verwezen.
3.8.1.[appellante] heeft in haar memorie na verwijzing gesteld dat zij op basis van het oordeel dat de Hoge Raad over de ritten heeft gegeven, een nieuwe berekening heeft gemaakt van het haar nog toekomende loon. De berekening komt uit op een totaalbedrag (loon inclusief de vakantieuren en vakantietoeslag) van € 3.781,60 bruto.
3.8.2.[appellante] heeft gesteld dat [Taxicentrale] deze hoofdsom inmiddels heeft betaald, waarbij de laatste betaling heeft plaatsgevonden nadat de Hoge Raad het arrest van 3 mei 2013 had gewezen. In verband daarmee heeft [appellante] bij haar memorie na verwijzing haar eis gewijzigd. Zij vordert niet langer betaling van de hoofdsom maar een verklaring voor recht dat zij recht heeft op het genoemde bedrag. Het hof constateert dat niet gesteld of gebleken is dat deze eiswijziging op de voet van artikel 130 lid 3 Rv aan [Taxicentrale] is betekend. Het hof kan daarom geen acht slaan op deze eiswijziging. Het hof gaat uit van de eis zoals geformuleerd in de memorie van grieven (zie hiervoor, rov. 3.5). Het hof verstaat de eis in het oproepingsexploot van 17 januari 2014, waarin wordt verzocht om toewijzing van het in eerste instantie door appellante gevorderde, niet aldus dat bedoeld is af te wijken van het in de memorie van grieven gevorderde. Ter zake de daar genoemde posten A, B en C zal het hof [Taxicentrale] nu veroordelen om aan [appellante] het in de memorie na verwijzing genoemde totaalbedrag van € 3.781,60 bruto – tot welk bedrag [appellante] haar eis bij haar memorie na verwijzing heeft verminderd en dat [Taxicentrale] na het arrest van de Hoge Raad verder niet heeft bestreden – te betalen. Het hof zal daarbij bepalen dat al hetgeen [Taxicentrale] na het eindvonnis inmiddels ter zake loon aan [appellante] heeft betaald, in mindering strekt op deze veroordeling. Het hof Leeuwarden had reeds een vergelijkbare clausulering toegevoegd aan haar eindarrest. Hiermee wordt in wezen hetzelfde bereikt als [appellante] thans met haar eiswijziging had willen bereiken: er komt vast te staan dat er een rechtsgrond is voor de inmiddels door [Taxicentrale] aan [appellante] betaalde hoofdsom, terwijl [Taxicentrale] vanzelfsprekend niet nogmaals hoeft te betalen wat zij al betaald heeft.