ECLI:NL:GHSHE:2014:1641

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.132.399_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling over pensioenrechten bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen Havam Automotive B.V. inzake dwaling over pensioenrechten bij de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. [Appellant], die sinds 1981 in dienst was bij Havam, had gesprekken gevoerd over vervroegd uittreden en de bijbehorende pensioenregelingen, waaronder de VUT-regeling (VUtech) en de vroegpensioenregeling (VPtech). In de aanloop naar zijn uittreden had [appellant] aangegeven dat hij financieel niet in staat was om gebruik te maken van de VPtech, en dat hij enkel gebruik wilde maken van de VUtech. Havam had echter berekeningen gemaakt die zowel de VUtech als de VPtech omvatten, maar dit was niet duidelijk gecommuniceerd aan [appellant].

Op 14 maart 2012 stemde [appellant] in met de regeling, maar later bleek dat de VPtech ook tot uitkering kwam, wat hij niet had gewild. [Appellant] vorderde betaling van een schadevergoeding, stellende dat hij had gedwaald over de voorwaarden van de overeenkomst. Havam betwistte de claims en stelde dat [appellant] voldoende was geïnformeerd. De rechtbank had de vorderingen van [appellant] afgewezen, waarna hij in hoger beroep ging.

Het hof oordeelde dat [appellant] voldoende bewijs moet leveren dat Havam wist dat het niet tot uitkering komen van de VPtech voor hem van doorslaggevend belang was. Het hof liet [appellant] toe tot bewijslevering en hield verdere beslissingen aan. De uitspraak benadrukt de verplichting van werkgevers om werknemers adequaat te informeren over pensioenregelingen, vooral bij beëindiging van een langdurig dienstverband.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.132.399/01
arrest van 3 juni 2014
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr.drs. P.A. Visser te Hendrik-Ido-Ambacht,
tegen
Havam Automotive B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 augustus 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 15 mei 2013 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - Havam - als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 362767/CV EXPL 13-228)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[appellant], geboren op [geboortedatum] 1949, is op 22 juni 1981 bij de rechtsvoorganger van Havam in dienst getreden. Zijn functie was laatstelijk Sales Representative. Op de arbeidsovereenkomst was de CAO voor de Technische Groothandel van toepassing (hierna: de cao).
4.1.2.
Op grond van de cao geldt voor werknemers geboren vóór 1 januari 1950 en op 31 maart 2000 werkzaam in de Technische Groothandel, een VUT-regeling (hierna: VUtech). Voor de VUtech geldt een omslagstelsel. [appellant] nam daarnaast op grond van de cao deel aan een vroegpensioenregeling (met kapitaaldekking) (hierna: VPtech), waarvan de voorwaarden zijn vastgelegd in het Vroegpensioenreglement van de Stichting Vroegpensioenfonds Technische Groothandel. Volgens artikel 3 lid 4 van het Vroegpensioenreglement gaat het vroegpensioen onmiddellijk in, indien de deelnemer na de vroegpensioendatum niet langer in dienst is van een werkgever in de Technische Groothandel. Onder vroegpensioendatum wordt volgens artikel 1 lid 4 onder 2 verstaan de eerste dag van de maand, waarin de deelnemer of gewezen deelnemer 61 jaar wordt.
4.1.3.
Begin 2011 zijn Havam en [appellant] gesprekken gaan voeren over de mogelijkheid dat [appellant] uit dienst zou treden en gebruik zou gaan maken van de VUtech. Havam heeft het pensioenfonds gevraagd een berekening te maken van de aan [appellant] te verstrekken uitkering indien hij per 1 september 2011 zou stoppen met werken. Havam heeft op 4 februari 2011 een e-mail gestuurd aan [appellant] met daarbij gevoegd voorlopige berekeningen van het pensioenfonds. Het betreft twee berekeningen: één “overgangsuitkering gebaseerd op 58,82% van de uitkeringsgrondslag” waarvan de netto uitkering € 1.545,82 bedraagt en één “Voorlopige berekening vroegpensioenuitkering” waarvan de netto uitkering € 358,04 bedraagt. Met een e-mail van 4 februari 2011 heeft [appellant] gereageerd met de mededeling: “Gezien de uitkomst van de berekening kan ik niet met de pre-vut gaan op mijn 62ste levensjaar aangezien mijn lasten door betaling van alimentatie te hoog zijn. Zoals reeds gemeld is mijn doelstelling tot eind 2012 te blijven werken (…)”.
4.1.4.
Begin 2012 is [appellant] ziek geworden. Op 8 februari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen enerzijds [appellant] en zijn partner/echtgenote en anderzijds namens Havam mevrouw [personeelslid van Havam] van personeelszaken en de heer [HR manager], HR manager. Havam heeft tijdens dat gesprek wederom de mogelijkheid van vervroegde uittreding te sprake gebracht, waarvan [appellant] wederom heeft medegedeeld daar om financiële redenen niet voor te voelen. [appellant] heeft op een vraag van Havam medegedeeld alleen van de vutregeling gebruik te kunnen maken wanneer hij met die regeling hetzelfde netto inkomen kan behouden. Havam heeft laten weten dat zij zou onderzoeken of het mogelijk is een aanvulling aan [appellant] te verstrekken om dat te bereiken. Van dit gesprek is een door partijen ondertekend verslag opgemaakt.
4.1.5.
Havam beschikte toen reeds over een indicatie van hetgeen zij aan [appellant] zou moeten betalen om hem van een aanvulling op een uitkering te voorzien tot het voor hem geldende netto inkomen, omdat zij al in november 2011 het pensioenfonds had gevraagd om berekeningen van de uitkering te maken uitgaande van een uitdiensttreding van [appellant] per 1 januari 2012.
4.1.6.
Op 2 maart 2012 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en [HR manager]. Havam heeft haar bereidheid uitgesproken om [appellant], indien hij gebruik zou gaan maken van de vutregeling, zijn inkomen aan te vullen tot het op dat moment voor hem geldende netto loon. Tijdens dat gesprek heeft Havam aan [appellant] een berekening verstrekt waarop het volgende staat vermeld:

Berekening verschil netto salaris versus netto VUtech uitkering bij uitdiensttreding per 1-5-2012
Huidige netto salaris = uitgangspunt (salaris februari 2012)* € 2.298,64
Netto VUtech uitkering (bij uitdiensttreding per 1-5-2012)** € 1.954,20
-------------
Netto verschil € 343,80
Gebruteerd*** € 773,55 (incl.vakgeld 8%)
* Huidige netto salaris is inclusief
allemaandelijkse emolumenten, waaronder vaste kostenvergoeding, paastoeslag, bovenschaalsalaris
** Netto uitkering VUtech is excl. vakantiegeld om goed te kunnen vergelijken, incl. vakantiegeld bedraagt de VUtech uitkering netto € 2.110,54
*** Uitgangspunt bij bruteren is de reguliere loonheffing bijzonder tarief 52%. Daarbij komt nog vakantiegeld 8% over het netto verschil
Totaalplaatje over 28 maanden, resterend vanaf 1-5-2012 tot aan de pensioengerechtigde leeftijd
28 maanden * € 773,55 € 21.659,40
2x feestdagenvergoeding * € 250,00 € 500,00
--------------
Bruto verschil € 22.159,40”.
Bij deze berekening heeft Havam gebruik gemaakt van twee berekeningen zoals door het pensioenfonds opgemaakt in november 2011, één “Overgangsuitkering gebaseerd op 58,82% van de uitkeringsgrondslag” bedragende netto per maand € 1.704,59 op briefpapier van VUtech en één “voorlopige berekening vroegpensioenuitkering” bedragende netto per maand € 405,95 op briefpapier van VPtech.
4.1.7.
Op 14 maart 2012 heeft [appellant] telefonisch medegedeeld akkoord te gaan met de aangeboden regeling. Met een brief van 19 maart 2012 heeft de salarisadministrateur van Havam aan [appellant] formulieren gestuurd “voor het aanvragen van de vroegpensioenuitkering en de overgangsuitkering”, met het verzoek de formulieren in te vullen, te ondertekenen en te retourneren. Deze formulieren hebben het opschrift “Aanvraag overgangsuitkering Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Technische Groothandel” en “Aanvraag vroegpensioen Stichting Vroegpensioenfonds Technische Groothandel”. [appellant] heeft deze formulieren ingevuld, ondertekend en geretourneerd.
4.1.8.
Op 16 april 2012 heeft Havam een brief aan [appellant] gestuurd waarin de afspraken worden bevestigd. Deze brief, die voor akkoord door [appellant] is ondertekend, luidt als volgt:

Betreft: bevestiging gemaakte afspraken
Beste [roepnaam appellant],
Naar aanleiding van de prettige gesprekken welke wij met jou en jouw partner [partner van appellant] hebben gevoerd, ontvang je hierbij een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken:
  • Met ingang van 31 mei 2012 wordt je, mits jij hersteld bent, uit dienst gemeld bij Havam Automotive B.V. en ga je gebruik maken van VUtech;
  • Jij bent tot aan jouw pensioendatum verzekerd van jouw huidige maandelijkse netto inkomen, te weten € 2.298,64;
  • Het totaalbedrag welke geldt als aanvulling op jouw uitkering van de VUtech, wordt met jouw eindafrekening in zijn geheel uitgekeerd. Het definitieve bedrag wordt vastgesteld zodra de benodigde informatie van de VUtech binnen is;
  • Er kan, om belastingtechnische redenen, geen gebruik gemaakt worden van een stamrecht constructie. Mocht jij dit alsnog wensen, zal er een herberekening plaatsvinden waardoor er een lager bedrag zal worden uitgekeerd;
  • Je behoudt jouw huidige auto van de zaak tot en met maandag 2 juli 2012. De leasekosten en gemiddelde brandstofkosten zijn voor rekening van de werkgever. Meerkosten van brandstof, ten behoeve van jouw vakantie, worden tot een maximum bedrag van € 350,- netto vergoed;
  • Concrete afspraken over (de uitbetaling van) jouw restant aan verlofuren kunnen op een later tijdstip nog gemaakt worden.
(…)”.
4.1.9.
[appellant] heeft van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Technische Groothandel een brief van 25 april 2012 ontvangen waarin wordt bericht dat met ingang van 1 juni 2012 een overgangsuitkering (VUtech) is toegekend ter hoogte van € 2.011,07 netto per maand. Met een brief van dezelfde datum heeft [appellant] van de Stichting Vroegpensioenfonds Technische Groothandel bericht ontvangen dat met ingang van 1 juni 2012 een vroegpensioenuitkering (VPtech) is toegekend ter hoogte van € 477,14 netto per maand. Havam heeft afschriften van deze brieven ontvangen, een nieuwe berekening gemaakt en op 18 mei 2012 aan [appellant] € 8.451,35 netto overgemaakt (€17.237,69 bruto) en hem een loonstrook daarvan verstrekt.
4.2.1.
[appellant] heeft bij inleidende dagvaarding gevorderd Havam te veroordelen tot betaling van € 20.798,74, vermeerderd met rente en kosten. Daartoe heeft [appellant] - samengevat - gesteld dat hij uitsluitend gebruik wenste te maken van de VUtech en niet van de VPtech. Volgens [appellant] heeft hij dat als voorwaarde gesteld om met Havam tot een regeling te komen. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat hij geen gebruik wilde maken van de VPtech, omdat de op die basis opgebouwde uitkering kan worden opgeteld bij het ouderdomspensioen wanneer niet wordt uitgetreden voor het 65ste levensjaar en hij een hoger pensioen nodig heeft in verband met een alimentatieverplichting. [appellant] heeft verder gesteld dat in de door Havam aan hem verstrekte berekening slechts werd uitgegaan van VUtech en niet ook van VPtech. Volgens [appellant] is Havam hierdoor jegens hem toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van de beëindigingsovereenkomst en lijdt hij daardoor schade. Subsidiair heeft [appellant] gesteld dat hij heeft gedwaald.
4.2.2.
Havam heeft de stellingen van [appellant] betwist. Havam heeft onder meer gesteld dat uit het Vroegpensioenreglement volgt dat het feitelijk onmogelijk was om de VPtech niet tot uitkering te laten komen (zie rov. 4.1.2) en dat [appellant] dat wist of had moeten begrijpen en dat zij [appellant] heeft geïnformeerd over de VPtech.
4.2.3.
Met het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellant] afgewezen.
4.3.
[appellant] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Hij heeft vier grieven aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vordering, zoals in eerste aanleg geformuleerd, alsnog zal toewijzen, met veroordeling van Havam in de proceskosten.
4.4.
Zoals hierna zal blijken slaagt grief II. Op grond van de devolutieve werking van het appel dient het hof alsnog alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van Havam te beoordelen, voor zover deze door het slagen van een grief relevant worden. Om die reden zal het hof niet de grieven afzonderlijk bespreken, maar de vordering beoordelen aan de hand van de in eerste aanleg ingenomen stellingen van [appellant] en de daartegen door Havam aangevoerde verweren.
Toerekenbare tekortkoming
4.5.
[appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat Havam wanprestatie jegens hem heeft gepleegd ex artikel 6:74 BW. Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] in dit verband aldus, dat hij bedoelt dat zijn wilsverklaring bij de totstandkoming van de overeenkomst er destijds op zag dat uitsluitend de VUtech tot uitkering kwam, dat hij op die voorwaarde overeenstemming met Havam heeft bereikt en dat, nu de VPtech ook tot uitkering komt, Havam jegens hem tekortschiet in de nakoming van de overeenkomst.
4.6.
Het hof is van oordeel dat, ook als er veronderstellenderwijs van uit wordt gegaan dat de wil van [appellant] uitsluitend zag op het tot uitkering komen van de VUtech en uitdrukkelijk niet op het (ook) tot uitkering komen van de VPtech, dat niet betekent dat Havam is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Daartoe dient het volgende.
4.6.1.
Als niet, althans onvoldoende door [appellant] betwist staat vast dat de wil van Havam wel was gericht op het (ook) tot uitkering komen van de VPtech, althans dat Havam dat uitgangspunt hanteerde bij haar wil om een aanvulling op het inkomen te verstrekken tot het tot dan geldende nettoloon. Dat heeft tot gevolg dat de wil van [appellant] niet overeenstemde met die van Havam, zodat geen wilsovereenstemming is bereikt en daarmee de overeenkomst dus in het geheel niet tot stand is gekomen. Van een tekortkoming van de zijde van Havam kan in dat geval geen sprake zijn.
4.6.2.
Indien [appellant] heeft bedoeld te stellen dat partijen wel wilsovereenstemming hebben bereikt, te weten op de voet van artikel 3:35 BW, heeft [appellant] daarvoor te weinig aangevoerd. Immers, voor een beroep op die bepaling is nodig dat [appellant] had gesteld dat hij er, gegeven de omstandigheden, redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat ook Havam meende dat alleen de VUtech en niet ook de VPtech tot uitkering zou komen. Dat heeft [appellant] echter niet gesteld. [appellant] gaat er in zijn processtukken steeds van uit dat Havam wist dat de VPtech tot uitkering zou komen.
4.7.
De vordering kan dus niet op deze grondslag worden toegewezen.
Dwaling
4.8.
Het hof begrijpt de stellingen van [appellant] aldus, dat de onjuiste voorstelling van zaken daarin bestond dat [appellant] meende dat hij slechts een VUtech uitkering zou ontvangen, welke uitkering, vermeerderd met het door Havam betaalde bedrag, netto zou uitkomen op het netto loon dat hij bij Havam verdiende, en dat hij de VPtech kon ‘bewaren’ voor bijtelling bij het ouderdomspensioen.
4.9.
Het hof begrijpt de grondslag van de vordering van [appellant] aldus, dat hij een beroep doet op artikel 6:230 lid 2 BW. [appellant] heeft immers gesteld “dat hij meent dat het te vergaand is om de afspraak integraal terug te draaien” en dat hij “het nadeel vordert dat hij lijdt door het ten onrechte aanspraak maken op de VPtech”. Het hof gaat er vanuit dat Havam de bedoelde grondslag ook in deze zin verstaat, nu zij daarover en over het reeds gebruik maken van de VUtech en de VPtech heeft gesteld: “Dit kan niet worden teruggedraaid, waardoor een vervangende schadevergoeding inderdaad het alternatief zou moeten zijn”.
4.10.
Het hof constateert dat Havam het causaal verband niet heeft betwist. Havam heeft immers niet betwist dat [appellant] bij een juiste voorstelling van zaken de beëindigingsovereenkomst niet op de overeengekomen voorwaarden zou hebben gesloten.
4.11.
Het hof stelt voorop dat de onjuiste voorstelling van zaken en dus de dwaling moet hebben bestaan op het moment van het sluiten van de overeenkomst. Havam heeft gesteld (randnummer 20 cva) dat [appellant] op 14 maart 2012 heeft ingestemd met haar voorstel, hetgeen [appellant] niet heeft betwist. Het hof leidt daaruit af dat op die datum de overeenkomst tot stand is gekomen. Dat betekent dat 14 maart 2012 de peildatum is voor de vraag of [appellant] heeft gedwaald. Anders dan de kantonrechter is het hof dus van oordeel dat de formulieren die [appellant] op 19 maart 2012 zijn toegestuurd en die hij ondertekend heeft geretourneerd, niet relevant zijn voor de vraag of sprake is van dwaling; de afhandeling van die formulieren is te beschouwen als een uitwerking van hetgeen partijen eerder overeenkwamen. Dat geldt ook voor de overige feiten en omstandigheden zoals die zich hebben voorgedaan na 14 maart 2012 en waaruit volgens Havam dient te worden afgeleid dat [appellant] niet dwaalde. Hooguit kunnen deze een aanwijzing opleveren voor hetgeen waar partijen voor die datum van uitgingen.
4.12.
[appellant] baseert zijn beroep op dwaling op lid 1 sub b van artikel 6:228 BW, te weten op de stelling dat Havam hem, [appellant], had behoren in te lichten over het feit dat ook de VPtech tot uitkering zou komen. Daarvoor is van belang dat Havam wist of moest begrijpen dat voor [appellant] van doorslaggevend belang was dat de VPtech niet tot uitkering zou komen. [appellant] heeft gesteld dat Havam dit wist, althans dat Havam dit behoorde te begrijpen, hetgeen Havam heeft betwist. Het hof zal [appellant] toelaten tot bewijslevering van die stelling, omdat, indien ervan uitgegaan moet worden dat Havam wist dat dit voor [appellant] van doorslaggevend belang was, zij in dat geval uitdrukkelijk mededeling had moeten doen van het feit dat (ook) de VPtech tot uitkering zou komen.
4.13.
Havam heeft aangevoerd dat zij [appellant] voldoende heeft geïnformeerd, althans dat [appellant] zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt. Onbetwist is gebleven dat Havam op 4 februari 2011 een e-mail heeft gestuurd aan [appellant] met een berekening van zowel VUtech als VPtech, waarop [appellant] heeft gereageerd met de mededeling: “gezien de uitkomst van de berekening kan ik niet met de pre-vut kan gaan op mijn 62ste levensjaar aangezien mijn lasten door betaling van alimentatie te hoog zijn.” In die e-mail wordt melding gemaakt van zowel ‘vroegpensioen’ als ‘VUtech’ in de zin van afzonderlijke rechten. [appellant] heeft onvoldoende betwist dat hij daarbij de berekeningen heeft ontvangen van zowel de VUtech als de VPtech (rov. 4.1.3). [appellant] had daaruit kunnen afleiden dat ook de VPtech tot uitkering zou komen. Echter, pas ruim een jaar later heeft een gesprek plaatsgevonden over de voorwaarden waaronder [appellant] zou kunnen gebruikmaken van de regeling om vervroegd uit te treden, te weten op 2 maart 2012. Tussen partijen staat vast dat Havam toen een berekening heeft verstrekt waarin slechts melding is gemaakt van de VUtech uitkering en niet (ook) van de VPtech uitkering. [appellant] zou daaruit hebben kunnen afleiden dat toen uitsluitend de VUtech aan de orde was en niet (meer) ook de VPtech. Volgens Havam is voor die berekening gebruik gemaakt van berekeningen van zowel de VUtech als de VPtech, maar zij heeft niet gesteld dat ook die berekeningen aan [appellant] zijn verstrekt en dat blijkt evenmin uit het gespreksverslag. Wel heeft Havam gesteld dat zij uitleg heeft gegeven over de berekening. Het hof is van oordeel dat [appellant] in zijn toelichting op grief II terecht heeft aangevoerd dat op Havam uit oogpunt van goed werkgeverschap de verplichting rustte om afdoende informatie te verstrekken met betrekking tot een regeling als de onderhavige. Anders dan Havam meent, is onvoldoende dat [appellant] zelf ook informatie kon inwinnen bij het pensioenfonds. Het ging hier immers om een beëindiging van een erg lang dienstverband en, hoewel [appellant] niet onwelwillend stond tegenover een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, ging het initiatief daartoe uit van Havam (vgl. HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0829 Marks/Albert Schweitzer Ziekenhuis).
4.14.
Veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat Havam wist dat het niet tot uitkering komen van de VPtech voor [appellant] van belang was, dan had zij daarvan uitdrukkelijk melding moeten maken. Havam heeft gesteld dat zij tijdens het gesprek op 2 maart 2012 de berekening met [appellant] heeft doorgenomen. Havam heeft weliswaar gesteld dat zij de berekening heeft besproken met [appellant], maar niet duidelijk is of toen ook de onderliggende berekeningen van de VUtech en de VPtech aan [appellant] zijn getoond en zijn besproken. Indien dat het geval is geweest, dan leidt dat tot het oordeel dat Havam heeft voldaan aan haar informatieplicht en dat van dwaling geen sprake is. Het betreft hier geen bevrijdend verweer van Havam, maar een stelling die [appellant] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd (dat hij niet naar behoren is geïnformeerd door Havam). Ook daarvan draagt [appellant] dus de bewijslast.
4.15.
Om dezelfde als de aan het slot van rov. 4.13 genoemde redenen is het hof van oordeel dat de dwaling - ervan uitgaande dat [appellant] slaagt in de bewijslevering - niet voor rekening van [appellant] behoort te blijven.
Slotsom
4.16.
[appellant] zal worden toegelaten tot bewijslevering. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
laat [appellant] toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen
- dat Havam wist dat voor [appellant] van doorslaggevend belang was dat de VPtech niet tot uitkering zou komen;
- dat Havam hem onvoldoende heeft geïnformeerd, in die zin dat tijdens de bespreking op 2 maart 2012 niet de onderliggende berekeningen van VUtech en VPtech ter sprake zijn geweest;
bepaalt, voor het geval [appellant] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M. van Ham als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 17 juni 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellant] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.Th. Gründemann, M. van Ham en I. Bouter en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 juni 2014.