In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mogelijkheid om de termijn van een schuldsaneringsregeling te verlengen. De zaak betreft een appellante die in hoger beroep ging tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin was vastgesteld dat zij tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had geoordeeld dat de appellante niet aan de sollicitatieverplichting had voldaan en dat er nieuwe schulden waren ontstaan, waardoor haar geen 'schone lei' kon worden verleend. De appellante voerde aan dat zij wel degelijk had gesolliciteerd en dat de nieuwe schuld aan VGZ buiten haar medeweten was ontstaan. Het hof oordeelde dat de appellante inderdaad tekortgeschoten was in haar sollicitatieverplichtingen, maar dat de nieuwe schuld niet verwijtbaar was. Het hof stelde de vraag of het wettelijk systeem een verlenging van de schuldsaneringsregeling toestaat, nu de termijn al was verstreken. Het hof besloot om een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad over de mogelijkheid van verlenging na het verstrijken van de termijn, en gaf de appellante en de bewindvoerder de gelegenheid om hierop te reageren. De uitspraak benadrukt de complexiteit van de wetgeving rondom schuldsanering en de verantwoordelijkheden van zowel de schuldenaar als de bewindvoerder.