ECLI:NL:GHSHE:2014:1415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
HD 200.119.553_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van eer en goede naam met toepassing van Engels recht in hoger beroep

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door Dahabshiil Transfer Services Limited, een rechtspersoon gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De zaak betreft beschuldigingen van onrechtmatige publicaties die de eer en goede naam van Dahabshiil zouden schenden. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.G. Trojan, heeft de tegenpartij, bestaande uit een individu en de Stichting Associated Somali Journalists, aangeklaagd voor het publiceren van diffamerende mededelingen op verschillende websites. De tegenpartij werd vertegenwoordigd door advocaat mr. M.T.M. Koedooder.

Het hof heeft in een tussenarrest van 23 juli 2013 partijen in de gelegenheid gesteld om hun stellingen toe te spitsen op het recht van het Verenigd Koninkrijk, aangezien Dahabshiil daar is gevestigd en de relevante toezichthoudende instanties daar opereren. Het hof heeft vastgesteld dat het Engelse recht van toepassing is op de beschuldigingen van onrechtmatig handelen. In de verdere procedure heeft het hof zelf onderzoek verricht naar de publicaties op de websites van de tegenpartij, waarbij het hof heeft vastgesteld dat bepaalde artikelen nog steeds online stonden.

Dahabshiil vorderde onder andere een rectificatie van de publicaties, het verwijderen van bepaalde artikelen en het verbieden van verdere publicaties. Het hof heeft overwogen dat de beoordeling van de vorderingen mogelijk deels moet plaatsvinden aan de hand van het Engelse lasterrecht zoals dat gold vóór en na de inwerkingtreding van de Defamation Act 2013. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en partijen zijn verzocht om zich uit te laten over de toepasselijkheid van het nieuwe lasterrecht.

De uitspraak van het hof is gedaan op 20 mei 2014, waarbij het hof de zaak naar de rol van 24 juni 2014 verwees voor verdere akten van beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.119.553/01
arrest van 20 mei 2014
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Dahabshiil Transfer Services limited,
gevestigd te [vestigingsplaats], Verenigd Koninkrijk,
appellante,
advocaat: mr. O.G. Trojan,
tegen:

1.[de man],

wonende te [woonplaats],
2. Stichting Associated Somali Journalists,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimideerden,
advocaat: mr. M.T.M. Koedooder,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 23 juli 2013 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda onder zaaknummer 254776/KG ZA 12-536 gewezen vonnis van 29 november 2012. Het hof zal de nummering van dat arrest voortzetten.

6.Het tussenarrest van 23 juli 2013

Bij genoemd arrest is de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van Dahabshiil, onder aanhouding van iedere verdere beslissing.

7.Het verdere verloop van de procedure

7.1.
Dahabshiil heeft onder overlegging van producties een akte na tussenarrest genomen.
7.2.
[geïntimeerde 1. c.s.] heeft onder overlegging van producties een akte na tussenarrest genomen.
Vervolgens is arrest bepaald.

8.De verdere beoordeling

8.1.
In genoemd tussenarrest is bepaald dat partijen in de gelegenheid werden gesteld bij akte (1) hun stellingen toe te spitsen op het recht van het Verenigd Koninkrijk en (2) erop in te gaan of en in hoeverre zij menen dat [geïntimeerde 1. c.s.] ten aanzien van de websites waarvoor zij betwisten verantwoordelijk te zijn, zich kunnen beroepen op de aansprakelijkheidsbeperkingen als opgenomen in de (in het recht van het Verenigd Koninkrijk geïmplementeerde) artikelen 12, 13 en 14 van de Richtlijn elektronische handel (4.13 genoemd tussenarrest).
8.2.
Het hof handhaaft en volhardt bij zijn beslissingen in het tussenarrest van 23 juli 2013, met uitzondering van de beslissing dat het recht van het Verenigd Koninkrijk van toepassing is op het gestelde onrechtmatige handelen van [geïntimeerde 1. c.s.] (4.11.2 en 4.12 genoemd tussenarrest). Nu Dahabshiil is gevestigd in Engeland en de toezichthoudende instanties aldaar toezien op haar activiteiten, ligt het centrum van de belangen van Dahabshiil in Engeland, zodat Engels recht van toepassing is (waarvan beide partijen in hun aktes ook uitgaan).
8.3.
De door Dahabshiil ingeschakelde [deskundige] verklaart in nummer 40 van zijn opinie van 28 augustus 2013 (hierna: de opinie van [deskundige]; prod. 33 akte Dahabshiil) dat geen van de artikelen waarover Dahabhiil zich in de onderhavige procedure beklaagt, zijn gepubliceerd op de websites [webadres 1], [webadres 2], [webadres 3], [webadres 4], [webadres 5], [webadres 6], [webadres 7]. De vraag of [geïntimeerde 1. c.s.] al dan niet verantwoordelijk zijn voor deze websites is bij de beoordeling van de vorderingen van Dahabshiil dan ook niet relevant, aldus [deskundige]. Nu Dahabshiil in haar akte verzoekt de opinie van [deskundige] als herhaald en ingelast te beschouwen, gaat het hof ervan uit dat Dahabshiil zich niet beklaagt over plaatsing door [geïntimeerde 1. c.s.] van diffamerende beweringen op voormelde websites. Dit heeft onder meer tot gevolg dat in de onderhavige zaak niet van belang is of [geïntimeerde 1. c.s.] voor deze websites al dan niet verantwoordelijk is.
8.4.
Dahabshiil vordert onder meer [geïntimeerde 1. c.s.]:
I - te gebieden een rectificatie te plaatsen (petitum appeldagvaarding onder i, ii en iii);
II - te gebieden bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks van de door [geïntimeerde 1. c.s.] beheerde websites te verwijderen en verwijderd te houden (petitum appeldagvaarding onder iv en v);
III - te verbieden bepaalde mededelingen te publiceren (petitum appeldagvaarding onder vi).
Dahabshiil voert als grondslag voor voormelde vorderingen aan dat [geïntimeerde 1. c.s.] onrechtmatig hebben gehandeld/nog steeds onrechtmatige handelen door (1) ongefundeerde diffamerende mededelingen openbaar te maken, en (2) te weigeren voormelde diffamerendde mededelingen van door hen beheerde websites te verwijderen en te rectificeren.
8.5.
Het Engelse lasterrecht is per 1 januari 2014 (deels) gewijzigd door inwerkingtreding van de Defamation Act 2013 (hierna: de Defamation Act 2013). Partijen gaan in hun aktes - met een beroep op de door hen geraadpleegde deskundigen - (impliciet) ervan uit dat voormelde vorderingen (8.4) enkel moeten worden beoordeeld aan de hand van het Engelse lasterrecht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de wijzigingen vanwege de Defamation Act 2013 (hierna: het vóór 1 januari 2014 geldende lasterrecht).
8.6.1.
Anders dan het (impliciete) uitgangspunt van partijen houdt het hof voor mogelijk dat voormelde vorderingen (in ieder geval deels) moeten worden behandeld aan de hand van het Engelse lasterrecht van ná inwerkingtreding van de wijzigingen vanwege de Defamation Act 2013 (hierna: het ná 1 januari 2014 geldende lasterrecht).
8.6.2.
Wat betreft de vorderingen [geïntimeerde 1. c.s.] te gebieden bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks van de door hen beheerde websites verwijderd te houden (8.4 sub II deels) en hen te verbieden bepaalde mededelingen te publiceren (8.4 sub III) lijkt immers bepalend of dergelijke (her)publicaties
in de toekomstonrechtmatig zullen zijn. Nu deze toekomst is gelegen ná 1 januari 2014, moet de toewijsbaarheid van deze vorderingen wellicht worden beoordeeld aan de hand van het ná 1 januari 2014 geldende lasterrecht.
8.6.3.
Wat betreft de vorderingen [geïntimeerde 1. c.s.] te gebieden bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks van de door hen beheerde websites te verwijderen (8.4 sub II deels) en bepaalde mededelingen te rectificeren (8.4 sub I), houdt het hof evenzeer voor mogelijk dat deze vorderingen (deels) moeten worden beoordeeld aan de hand van het ná 1 januari 2014 geldende lasterrecht. Naar het voorshands oordeel van het hof zou dit met name kunnen gelden indien en voor zover de bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks en/of mededelingen ná 1 januari 2014 (nog immer) zijn gepubliceerd op (een) websites waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijk is (zijn).
Overigens begrijpt het hof de vordering [geïntimeerde 1. c.s.] te gebieden bepaalde mededelingen te rectificeren aldus dat [geïntimeerde 1. c.s.] wordt geboden een samenvatting van een arrest te publiceren waarin wordt overwogen dat de openbaarmaking door [geïntimeerde 1. c.s.] van bepaalde mededelingen over Dahabshiil onrechtmatig was (section 12 Defamation Act 2013).
8.7.1.
Gezien de vorige rechtsoverweging (8.6.3) is relevant of en in hoeverre bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks en mededelingen ná 1 januari 2014 (nog immer) zijn gepubliceerd op (een) website(s) waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijk is (zijn).
Dahabshiil heeft van de in de appeldagvaarding in het petitum onder iv en v genoemde artikelen een geprint exemplaar overgelegd en van ieder artikel gesteld op welke website(s) het is gepubliceerd (met uitzondering van het in het petitum onder iv sub r genoemde artikel dat in het geheel niet is overgelegd). Nu bij ieder artikel onderaan de pagina het webadres van de door Dahabshiil genoemde website wordt weergegeven, hebben [geïntimeerde 1. c.s.] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de artikelen op deze websites zijn gepubliceerd (geweest), zodat het hof dit voorshands aanneemt.
[geïntimeerde 1. c.s.] (1) betwisten in hun memorie van antwoord echter ten aanzien van een deel van voormelde artikelen (petitum appeldagvaarding onder iv sub a-g, n, p, r, s en onder v sub a en b) dat deze nog immer zijn gepubliceerd op de websites waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijkheid erkennen, terwijl zij (2) van vijf artikelen (petitum appeldagvaarding onder iv sub h, j, l, m en q) erkennen dat deze (dan wel een hyperlink naar het bewuste artikel) ten tijde van het nemen van de memorie van antwoord nog waren gepubliceerd op een dergelijke site, en [geïntimeerde 1. c.s.] (3) over twee artikelen (petitum appeldagvaarding onder iv sub i en o) niets stellen. Gezien deze stellingname en het (mogelijke) belang voor de beoordeling van (een aantal van) de vorderingen van Dahabshiil bij de wetenschap of ná 1 januari 2014 bepaalde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks en/of mededelingen (nog immer) zijn gepubliceerd op websites waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijkheid dragen, heeft het hof zelf middels de zoekmachine
Googleonderzoek verricht. Met name heeft het hof door invoering bij
Google zoekenvan de titels van de in het petitum van de appeldagvaarding onder iv en v genoemde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks onderzocht of deze ná 1 januari 2014 (nog immer) zijn gepubliceerd op de websites waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijkheid erkennen, te weten [webadres 8], [webadres 9], [webadres 10], [webadres 11] en [webadres 12] (4.13 tussenarrest van 23 juli 2013).
8.7.2.
Volgens het door het hof verrichtte onderzoek waren de navolgende in het petitum van de appeldagvaarding onder iv en v genoemde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks op 11 april 2014 gepubliceerd op de website [webadres 8]:
- ‘
Video Dahabshiil sells weapons and vehicle war for [authority] authority’(vordering iv sub h; prod. 27 Dahabshiil eerste aanleg);
- ‘Video: Somaliland condems Dahabshiil Violations against Civilian’vordering iv sub j; prod. 30 Dahabshiil eerste aanleg);
- ‘Al Shabaab leader had very strong relationship with Dahabshiil’vordering iv sub l; prod. 31 Dahabshiil eerste aanleg);
- ‘Dahabshiil CEO has promised 2,000,000.US for anyone kills the great Somali Singer’vordering iv sub m; prod. 33 Dahabshiil eerste aanleg);
- ‘Somtel Dahabshiil Groups Blocks Popular Websites-Anonymus attack’vordering iv sub q; prod. 37 Dahabshiil eerste aanleg);
- ‘Somalia media accuses the UNDP and WHO’genoemd in vordering v sub a; prod. 23 Dahabshiil eerste aanleg; volgens Dahabshiil was dit artikel niet alleen gepubliceerd op [webadres 8] maar ook op [webadres 13] (prod. 22 Dahabshiil eerste aanleg); op laatstgenoemde site werd het artikel door het hof echter niet (meer) aangetroffen).
Voormelde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks waren niet te vinden op de andere websites waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijkheid erkennen, te weten [webadres 9], [webadres 10], [webadres 11] en [webadres 12].
De overige in het petitum van de appeldagvaarding onder iv en v genoemde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks (de onder iv sub a-g, i, k, n-p, r en s en onder v sub b genoemde artikelen/afbeeldingen/hyperlinks) waren volgens het door het hof verrichte onderzoek op 11 april 2014 niet gepubliceerd op enige website waarvoor [geïntimeerde 1. c.s.] verantwoordelijkheid erkennen, te weten [webadres 8], [webadres 9], [webadres 10], [webadres 11] en [webadres 12].
8.8.1.
Gezien het bovenstaande bepaalt het hof dat partijen bij akte:
( a) zich erover uitlaten of naar hun mening het ná 1 januari 2014 geldende lasterrecht (deels) toepasselijk is bij de beoordeling van (een aantal van) de vorderingen van Dahabshiil zoals het hof voor mogelijk houdt (8.6.3. en 8.6.3);
( b) veronderstellenderwijs uitgaande van (gedeeltelijke) toepasselijkheid van het ná in januari 2014 geldende lasterrecht zoals het hof voor mogelijk houdt (8.6.3. en 8.6.3), hun stellingen toespitsen op deze (veronderstelde) toepasselijkheid voor de desbetreffende vorderingen.
8.8.2.
Indien en voor zover de resultaten van het door het hof uitgevoerde onderzoek (8.7.2) partijen aanleiding geeft om zich hierover uit te laten, kunnen zij dit in de te nemen akte doen.
8.9.
[geïntimeerde 1. c.s.] stellen in hun akte dat partijen hebben afgesproken de onderhavige procedure te beëindigen en leggen daartoe een ‘consent settlement’ overeenkomst van 16 september 2013 over, waarin Alasow en Dahabshiil als partijen worden genoemd (prod. VI akte [geïntimeerde 1. c.s.]). Nadat de onderhavige zaak voor arrest is komen te staan hebben partijen gevraagd om aanhouding in verband met schikkingsonderhandelingen, en hebben zij het hof na verloop van tijd (schriftelijk) laten weten dat de schikkingsonderhandelingen waren gestaakt. Gelet hierop en gezien het gegeven dat de onderhavige zaak niet is geroyeerd, gaat het hof vooralsnog ervan uit dat partijen de procedure niet middels het sluiten van een overeenkomst hebben beëindigd.
8.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

9.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 24 juni 2014 voor akte aan de zijde van Dahabshiil met de hiervoor in 8.8.1 en 8.8.2 vermelde doeleinden, waarna [geïntimeerde 1. c.s.] in de gelegenheid zullen worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.R. van Harinxma thoe Slooten, P.M. Arnoldus-Smit en Th. Groenewald en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 mei 2014.