ECLI:NL:GHSHE:2014:1315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
214-06-2014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek leden strafkamer Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 mei 2014 het wrakingsverzoek van de verzoeker afgewezen. De verzoeker had de wraking aangevraagd van de leden van de strafkamer, bestaande uit mr. A.R.O. Mooy, mr. V.M. Van Daalen-Mannaerts en mr. A.J. Coster, op grond van vermeende vooringenomenheid. De wraking werd aangevraagd tijdens de behandeling van een ontnemingszaak, waarbij de verzoeker zich niet gehoord voelde in zijn onderzoekswensen. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de conclusie rechtvaardigden dat de leden van de strafkamer vooringenomen waren. De verzoeker had zijn wrakingsverzoek te laat ingediend, aangezien de gronden voor de wraking al eerder bekend waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker had onvoldoende onderbouwd dat er sprake was van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. De wrakingskamer verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer: wraking 214-06-2014
Datum uitspraak: 14 mei 2014
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van
een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op het mondelinge verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de ontnemingszaak met parketnummer: 20-003210-09 tegen:
[verzoeker],
geboren te [adres] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],[adres],
hierna te noemen: “
de verzoeker”, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven,
strekkende tot wraking van mr. A.R.O. Mooy, mr. V.M. Van Daalen-Mannaerts en
mr. A.J. Coster, raadsheren in de afdeling strafrecht van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch,
hierna aan te duiden als “
de strafkamer”.

1.Het procesverloop

De wraking van de leden van de strafkamer is mondeling verzocht bij gelegenheid van de behandeling van de ontnemingszaak ter terechtzitting op 28 maart 2014. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek opgenomen in het geschrift ‘Wrakingsverzoek’ en nader toegelicht in het geschrift ‘Toelichting /Wrakingsverzoek’. Genoemde geschriften zijn aan het proces-verbaal van de zitting van 28 maart 2014 gehecht.
De leden van de strafkamer hebben te kennen gegeven niet te berusten in de wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer in het openbaar behandeld op
25 april 2014, in de aanwezigheid van verzoeker en zijn raadsman.
Bij die gelegenheid heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht en daartoe een geschrift d.d. 25 april 2014 overgelegd.
De advocaat-generaal had voorafgaande aan de zitting schriftelijk geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer het onderzoek gesloten en datum voor de uitspraak bepaald.

2.De gronden voor de wraking

De directe aanleiding voor de wraking is de afwijzende beslissing van de strafkamer, bestaande uit de mrs. Mooy, Van Daalen-Mannaerts en Coster, van het verzoek gedaan ter zitting van 27 september 2013, tot het horen van getuigen. Die beslissing is uitgesproken ter zitting van 11 oktober 2013 in aanwezigheid van verzoeker en zijn raadsman. Uit het wrakingsverzoek en de door verzoeker gegeven toelichting blijkt dat verzoeker meer in het algemeen bezwaren heeft tegen de wijze van behandeling van de zaak door de recherche en het feit dat tal van onderzoekswensen van hem in het kader van de ontnemingsprocedure zijn afgewezen. Volgens verzoeker worden zijn onderzoekswensen niet serieus genomen. Hij legt hierbij een verband tussen het niet-honoreren van zijn onderzoekswensen en het OM-verleden van de voorzitter van de strafkamer, mr. Mooy.

3.De beoordeling

3.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM en artikel 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling dient de wrakingskamer te bezien of voldaan is aan de eis, zoals geformuleerd in artikel 513 lid 1 Sv, dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan “zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden”.
Naar het oordeel van de wrakingskamer geldt voor een deel van de door verzoeker aangevoerde gronden dat niet aan deze eis is voldaan.
Dat geldt in ieder geval voor de stelling dat de gewraakte raadsheren een vooringenomenheid jegens hem koesteren welke stelling hij ontleent aan de afwijzing van zijn verzoek tot het horen van getuigen en tegen het meer in het algemeen niet honoreren van zijn onderzoekswensen in de ontnemingszaak. Deze bezwaren waren verzoeker op 11 oktober 2013 bekend. Door met het wrakingsverzoek te wachten tot 28 maart 2014 heeft verzoeker de in artikel 513 lid 1 Sv bedoelde termijn ruimschoots overschreden.
3.4.
Voor zover het “OM-verleden” van mr. Mooy pas ná 11 oktober 2013 aan verzoeker bekend zou zijn geworden, overweegt het hof dat die omstandigheid op zichzelf nog niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek kan leiden, dit gelet op het hiervoor onder 3.2 geformuleerde uitgangspunt.
Dat er in dit geval op grond van bijzondere omstandigheden anders geoordeeld zou moeten worden is door verzoeker volstrekt onvoldoende onderbouwd. In dit verband merkt het hof op dat niet wordt gesteld, noch gebleken is, dat dit ‘OM-verleden’ in verband staat tot verzoeker of de straf- en ontnemingszaak jegens hem. Het verzoek voldoet in zoverre niet aan de eisen die daaraan behoren te worden gesteld.
3.5.
Verzoeker heeft als rechtvaardiging voor de (te) late indiening van het wrakingsverzoek gewezen op de omstandigheid dat zijn raadsman hem, na het vernemen van de afwijzende beslissing op het verzoek tot het horen van getuigen, heeft meegedeeld dat wraking niet mogelijk was en dat hij daarom heeft gewacht tot de zitting van 28 maart 2014, maar naar het oordeel van de wrakingskamer levert dit niet een valide rechtvaardiging op voor de te late indiening van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer wijst er in dit verband op dat, indien de raadsman aan verzoeker heeft meegedeeld dat het niet mogelijk is om door middel van een wrakingverzoek op te komen tegen een onwelgevallige beslissing van de strafkamer, die mededeling op zichzelf juist was: de wrakingskamer is geen appelinstantie. Indien een rechtzoekende het niet eens is met een rechterlijke beslissing dan zijn er andere wegen om daartegen op te komen. Slechts in uitzonderlijke situaties kan dit anders zijn, namelijk indien de inhoud van de rechterlijke beslissing of de daaraan ten grondslag gelegde motivering een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens de rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Dat zich in dit geval een dergelijke uitzonderlijke situatie voordoet is niet gebleken.
3.6.
Ook overigens zijn door verzoeker geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen leiden; zijn schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek met bijlagen bevat een veelheid aan klachten en kwesties die naar het oordeel van de wrakingskamer niets met de onderhavige ontnemingszaak of met de gewraakte raadsheren van doen hebben.
3.7
De slotsom is dat de wrakingskamer niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de
conclusie rechtvaardigen, dat de leden van de strafkamer blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens de verzoeker, dan wel dat de dienaangaande bij de verzoeker bestaande vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
B E S L I S S I N G
Het hof:
verklaartverzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, voor zover dat in verband staat met de afwijzing van zijn verzoek tot het horen van getuigen en met het meer in het algemeen niet honoreren van zijn onderzoekswensen in de ontnemingszaak;
wijsthet wrakingsverzoek
afvoor zover het is gebaseerd op de overige door verzoeker genoemde gronden;
bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal en de raadsheren van de strafkamer, mrs. A.R.O. Mooy, V.M. Van Daalen-Mannaerts en A.J. Coster.
Aldus gedaan in raadkamer door
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. W.H.B. den Hartog Jager en jhr. mr. W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. Huijbers-van Tent, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2014.