In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin de Rechtbank de aanslag in de vennootschapsbelasting en een boetebeschikking heeft beoordeeld. De Rechtbank had eerder de aanslag ambtshalve opgelegd voor het jaar 2005, met een belastbaar bedrag van € 1.531.350 en een boete van € 113. Na bezwaar van belanghebbende heeft de Rechtbank de aanslag verminderd, maar de verzuimboete gehandhaafd. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij het getuigenaanbod van belanghebbende niet door de Rechtbank is behandeld. Het Hof oordeelt dat de Rechtbank ten onrechte het getuigenaanbod van belanghebbende heeft gepasseerd zonder hierop een gemotiveerd oordeel te geven. Het Hof stelt vast dat belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat het getuigenaanbod niet onvoldoende gemotiveerd was en dat de Rechtbank gehouden was om hierop in te gaan. Het Hof verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond en vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, met uitzondering van de nevenbeslissingen. De zaak wordt terugverwezen naar de Rechtbank voor een hernieuwde behandeling, inclusief een beoordeling van het getuigenaanbod. Tevens wordt bepaald dat het griffierecht van € 478 aan belanghebbende wordt vergoed en dat de Inspecteur wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 546,25.