4.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
JG BV is een praktijkvennootschap van de heer [directeur JG BV] (hierna: [directeur JG BV]). [directeur JG BV] is directeur van de vennootschap en oefent daarin een tandartspraktijk uit.
JG BV is op enig moment door een werkneemster, [werkneemster], met een beroep op de CAO voor tandartsassistenten gedagvaard tot betaling van achterstallig loon. JG BV werd in deze procedure in eerste aanleg bijgestaan door haar rechtsbijstandsverzekeraar ARAG. JG BV is bij eindvonnis van 17 juni 2009 veroordeeld om een bepaald bedrag aan [werkneemster] te betalen.
JG BV heeft zich bij monde van haar directeur [directeur JG BV] medio 2009 tot mr. [advocaat maatschap] (hierna: mr. [advocaat maatschap]) van [Advocaten] gewend met het oog op een eventueel hoger beroep in de procedure tegen [werkneemster].
Bij brief van 16 juli 2009 heeft mr. [advocaat maatschap] aan [directeur JG BV] onder meer het volgende meegedeeld:
“Hierbij bevestig ik dat ik u in bovengenoemde kwestie graag als advocaat zal bijstaan.
Zoals besproken zal ik mijn werkzaamheden verrichten tegen mijn uurtarief van (…)
Ten slotte verzoek ik u vriendelijk zo spoedig mogelijk contact op te nemen met mijn secretaresse (…) voor het maken van een afspraak in de eerste week van augustus 2009 om de zaak inhoudelijk te bespreken.”
Bij brief van 4 september 2009 heeft mr. [advocaat maatschap] aan [directeur JG BV] het volgende meegedeeld:
“In aansluiting op ons telefoongesprek van 2 september zond ik onderstaande brief aan mevrouw [medewerker rechtsbijstand].
Ik begreep dat u slechts bijstand wenst van ondergetekende indien zulks onder de rechtsbijstandspolis wordt vergoed. (…)
Ik heb ARAG dan ook verzocht met spoed de zaak uit handen te geven aan ondergetekende. (…)
Ik raad u aan zo spoedig mogelijk contact op te nemen met mevrouw [medewerker rechtsbijstand] om aan te dringen op uitbesteding. Op grond van de Wft heeft u – nu een advocaat is aangesteld – overigens het recht op vrije advocaatkeuze en dient Arag deze kosten te vergoeden.”
Bij brief van 7 oktober 2009 heeft mr. [advocaat maatschap] aan [directeur JG BV] onder meer het volgende meegedeeld:
“Volledigheidshalve bericht ik u dat ik inmiddels de stukken in bovengenoemde kwestie van ARAG Rechtsbijstand ontving. Zij heeft toegezegd de kosten voor mijn werkzaamheden te zullen vergoeden. (…)”
Mr. [advocaat maatschap] heeft in verband met de procedure in hoger beroep tussen JG BV en [werkneemster] een aantal werkzaamheden verricht en daarvoor facturen gezonden naar ARAG.
Bij brief van 19 november 2010 heeft ARAG aan mr. [advocaat maatschap] onder meer het volgende geschreven:
“In dit dossier is een bedrag van € 22.281,76 aan kosten zijn gemaakt. Aangezien deze rechtsbijstandpolis een dekkingslimiet kent van € 30.000,-- komt het limiet al in het zicht.
Per gelijke post heb ik verzekerde hiervan op de hoogte gesteld. Verzekerde heb ik geadviseerd goede afspraken met u te maken ten aanzien van het financiële vervolgtraject.”
i. Bij e-mail van 14 maart 2012 heeft ARAG aan mr. [advocaat maatschap] onder meer het volgende meegedeeld:
“De polis van de heer [directeur JG BV], of beter gezegd Jongens van Glazuur BV, kent een dekkingslimiet van € 30.000,-
Bij schrijven van 19 november 2010 heeft ARAG zowel u als verzekerde hier nogmaals op geattendeerd.
Op dat moment had ARAG een bedrag ad € 22.281,75 vergoed. (…)
Door het bereiken van de dekkingslimiet heb ik dan ook een gedeeltelijke betaling verricht ten aanzien van de nota van februari.
Voor de nota van 5 maart jl. geldt dat geen betaling meer zijdens ARAG zal kunnen plaatsvinden.
Hiermee zijn onze bemoeienissen derhalve beëindigd en gaan wij over tot sluiting en archivering van het dossier.”
Nadien hebben nog e-mailcontacten plaatsgevonden tussen mr. [advocaat maatschap] en [directeur JG BV]. [Advocaten] heeft het deel van de door mr. [advocaat maatschap] verrichte werkzaamheden dat ARAG niet wilde vergoeden, door middel van enkele facturen in rekening gebracht aan JG BV. JG BV heeft geweigerd om die facturen te voldoen
4.2.1.[Advocaten] vordert in de onderhavige procedure, na haar eis bij akte van 22 augustus 2012 te hebben vermeerderd, veroordeling van JG BV tot betaling van een hoofdsom van € 5.372,56 vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na de betreffende factuurdata en vermeerderd met € 743,41 aan buitengerechtelijke kosten.
4.2.2.Aan deze vordering heeft [Advocaten] kort samengevat het volgende ten grondslag gelegd.
[Advocaten] heeft in opdracht van JG BV werkzaamheden verricht. Vanaf het moment dat het maximum van € 30.000,-- van de polis van ARAG was bereikt, diende JG BV de verdere werkzaamheden zelf aan [Advocaten] te advocaten. JG BV heeft de daarvoor aan haar verzonden facturen ten onrechte tot een bedrag van € 5.372,56 onbetaald gelaten.
4.2.3.JG BV heeft in eerste aanleg bij incidentele conclusie houdende beroep op onbevoegdheid, tevens houdende conclusie van antwoord, aangevoerd dat de declaraties van [Advocaten] onredelijk hoog zijn en geconcludeerd dat de kantonrechter zich onbevoegd moet verklaren omdat bij geschillen over de hoogte van advocatendeclaraties de bijzondere procedure van de artikelen 32-40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (WTBZ) moet worden gevolgd.
Daarnaast heeft JG BV bij deze incidentele conclusie aangevoerd:
dat [directeur JG BV], toen ARAG op 19 november 2010 meldde dat nog slechts € 7.718,25 exclusief btw resteerde binnen de dekkingslimiet, contact heeft opgenomen met mr. [advocaat maatschap] en aan mr. [advocaat maatschap] heeft gevraagd of het hoger beroep nog binnen de limiet afgehandeld zou kunnen worden;
dat mr. [advocaat maatschap] daarop heeft geantwoord dat dit zeker het geval zou zijn;
dat het [Advocaten] dus niet vrij staat om nu te declareren boven de dekkingslimiet van € 30.000,-- exclusief btw.
4.3.1.In het tussenvonnis van 21 november 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld:
dat bij geschillen over de hoogte van declaraties van advocaten de artikelen 32 tot en met 40 van de WTBZ (een begrotingsprocedure bij de Raad van Toezicht) moeten worden toegepast;
dat indien sprake is van verder strekkende verweren die tot volledige afwijzing van de vordering kunnen leiden, door de rechter eerst op die andere verweren moet worden beslist;
dat daarom eerst moet worden onderzocht of [Advocaten] aan JG BV heeft toegezegd dat de werkzaamheden verbonden aan het hoger beroep binnen de dekkingslimiet van € 30.000,-- zouden worden verricht, omdat in dat geval de vordering van [Advocaten] moet worden afgewezen.
De kantonrechter heeft de zaak vervolgens naar de rol verwezen voor een aanvullende conclusie van antwoord in de hoofdzaak aan de zijde van JG BV.
4.3.2.In het eindvonnis van 27 februari 2013 heeft de kantonrechter overwogen dat JG BV in haar aanvullende conclusie van antwoord heeft afgezien van het leveren van bewijs van haar stelling dat [Advocaten] heeft toegezegd dat de werkzaamheden verbonden aan het hoger beroep binnen de dekkingslimiet van € 30.000,-- zouden worden verricht. De kantonrechter heeft daar de conclusie aan verbonden dat JG BV dat verweer niet langer handhaaft. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat het verweer van JG BV nog enkel op de hoogte van de declaraties van [Advocaten] ziet, waarvoor de procedure bij de Raad van Toezicht moet worden gevolgd. Op grond daarvan heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vordering van [Advocaten] kennis te nemen en [Advocaten] in de proceskosten veroordeeld.
In principaal hoger beroep