GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.104.292/01
1.[Appellant sub 1.],
2.[Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
Coöperatieve Rabobank Land van Cuijk & Maasduinen U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas te 's-Hertogenbosch,
op het bij exploot van dagvaarding van 30 januari 2012, zoals hersteld bij exploot van 19 maart 2012, ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 21 december 2011 tussen appellanten – [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] – en drie vennootschappen (Adviesburo [Adviesburo] B.V., Beheermaatschappij [Beheermaatschappij] B.V. en F.S.E. Consultants B.V.) als gedaagden en geïntimeerde – de Rabobank – als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 99998/HAZA 10-243)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de herstelde dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord, houdende akte vermindering van eis.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.In r.o. 2.1. tot en met 2.12. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de grieven 1 en 2 wordt deze vaststelling bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.1.1.[appellant sub 1.] is gehuwd met [appellante sub 2.].
4.1.2.[appellant sub 1.] was (in)direct bestuurder/aandeelhouder van Adviesburo [Adviesburo] B.V., Beheermaatschappij [Beheermaatschappij] B.V. en F.S.E. Consultants B.V. (deze drie besloten vennootschappen hierna gezamenlijk te noemen: de vennootschappen).
4.1.3.In het kader van onder meer een herfinanciering zijn [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen (alsmede de later gefailleerde Inspectie-Instelling Potential Protection B.V.) op 15 april 2004 een (nieuwe) kredietovereenkomst aangegaan met de Rabobank (prod. 1 bij conclusie van antwoord, hierna: de kredietovereenkomst). Op grond van de kredietovereenkomst heeft de Rabobank vier leningen verstrekt, te weten een overbruggingskrediet van € 1.080.000,- (hierna: het overbruggingskrediet), twee rekening-courantkredieten van respectievelijk € 277.000,-- en € 75.000,-- en een lening van € 370.000,--.
4.1.4.[appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] zijn hoofdelijk aansprakelijk ten opzichte van de Rabobank voor de verplichtingen uit hoofde van de geldleningen die de Rabobank aan hen heeft verstrekt.
4.1.5.Het overbruggingskrediet is verstrekt in verband met de aankoop door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] van kasteel Neerbosch (ook wel genoemd het Slotje van de Baron, hierna: kasteel Neerbosch) te [vestigingsplaats A.].
4.1.6.Tot zekerheid van de aflossing van onder meer het overbruggingskrediet had(den) de Rabobank (en Rabohypotheekbank N.V.) een eerste recht van hypotheek verkregen op kasteel Neerbosch. Daarnaast had de Rabobank hypotheekrechten verkregen op twee onroerende zaken te [vestigingsplaats B.] en op het bedrijfspand te [vestigingsplaats C.] en een tweede hypotheekrecht en pandrecht op de opbrengst van de vakantiewoning van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] op Curaçao. Daarnaast is aan de Rabobank een pandrecht verstrekt op: de aandelen van de vennootschappen, op lopende lijfrentepolissen en op alle activa van de vennootschappen.
4.1.7.Oorspronkelijk is overeengekomen dat het overbruggingskrediet uiterlijk op 1 juli 2005 zou worden afgelost. De verkoopopbrengsten van de onroerende zaken te [vestigingsplaats B.] en de vakantiewoning op Curaçao zouden worden aangewend voor deze aflossing. Aangezien de verkoop van deze onroerende zaken niet vóór 1 juli 2005 werd gerealiseerd, is de looptijd van het overbruggingskrediet verlengd tot 1 januari 2007 (bij brief van de Rabobank van 21 juli 2006, onderdeel van prod. 2 bij conclusie van antwoord). In juli 2005 heeft een gegadigde een bod van € 1.000.000,- op de onroerende zaken te [vestigingsplaats B.] gedaan. Dit bod is niet aanvaard.
4.1.8.Bij notariële akte van 27 december 2006 hebben [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] op verzoek van de Rabobank per 1 januari 2007 een volmacht verstrekt aan de Rabobank ten behoeve van de verkoop en levering van de onroerende zaken te [vestigingsplaats B.] en kasteel Neerbosch (prod. 4 bij conclusie van antwoord).
4.1.9.In september 2007 is één van de onroerende zaken te [vestigingsplaats B.] verkocht voor een bedrag van € 490.000,-. In 2008 is de vakantiewoning te Curaçao verkocht. Van de verkoopopbrengst daarvan zou bij levering van de woning € 500.000,- worden aangewend ter verdere aflossing van het overbruggingskrediet. De levering van deze woning vond plaats op 3 maart 2009. Van de verkoopopbrengst van genoemde vakantiewoning heeft de Rabobank op 18 maart 2009 een bedrag van € 24.851,70 ontvangen.
4.1.10.Op 20 maart 2009 heeft de Rabobank tijdens een gesprek met onder meer [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en hun accountant [accountant] (hierna: [accountant]) mondeling meegedeeld dat de Rabobank de totale kredietrelatie met [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen (deze totale kredietrelatie hierna te noemen: de financiering) opzegt.
4.1.11.Bij brief van 25 maart 2009 aan [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen (prod. I bij dagvaarding in eerste aanleg, hierna: de opzeggingsbrief) heeft de Rabobank de mondelinge opzegging van de financiering schriftelijk bevestigd. De inhoud van deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
Gedurende enkele jaren heeft de bank u bijgestaan in het op orde brengen van uw financiële situatie, zowel zakelijk als privé. In diverse brieven, e-mails en gesprekken heeft de bank u gewezen op de mogelijkheid uw lasten in overeenstemming te brengen met uw inkomsten door uw onroerend goed zelf te verwaarden. De bank heeft u hiertoe ruimschoots de tijd gegeven. Dit heeft echter niet tot het gewenste resultaat geleid. Daarnaast blijken de resultaten uit uw ondernemingen nog altijd onvoldoende om aan uw verplichtingen te voldoen. Uw betaalrekening vertoont vanaf 1 januari 2009 wederom een ongeoorloofde debetstand. Ondanks meerdere aanmaningen heeft u de debetstand niet aangezuiverd. De per 30 juni 2006 opeisbare overbruggingsleningen voor een totaalbedrag ad € 1.608.936,57 zijn eveneens nog niet aan de bank terugbetaald. Evenmin de door de bank op uw verzoek betaalde proceskosten inzake IIPP. Voorts worden cijfers niet tijdig aangeleverd. Bovendien komt u herhaaldelijk diverse afspraken met de bank niet na, hetgeen nadrukkelijk met u in diverse gesprekken is besproken en tot uitdrukking komt in onze brief van 30 oktober 2008 en onze email van 17 december 2008.
Op grond van het bovenstaande en met verwijzing naar onze bespreking van 20 maart jl. bevestigen wij u mede namens de Coöperatieve Raiffeisen-Boerenleenbank Land van Cuijk en Maasduinen U.A. en met inachtneming van de toepasselijke Algemene voorwaarden de opzegging van de financiering met onmiddellijke ingang. De bank verzoekt u, voor zover nodig met kracht van sommatie, om uiterlijk binnen zes maanden na dagtekening van deze brief te voldoen al hetgeen u uit welken hoofde ook aan de bank verschuldigd bent. Uiterlijk 25 september 2009 dient u uw volledige schuld aan de bank te hebben voldaan. (…)
Momenteel kan uw schuld als volgt worden gespecificeerd:
(…)
totaal te voldoen € 3.152.438,89
te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten
Met betrekking tot de verstrekte financiering en de zekerheden verwijzen wij u verder naar de destijds getekende overeenkomsten en de daarop toepasselijke voorwaarden.
Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdig gevolg geven, dan wel niet worden voldaan aan de onderstaande op 20 maart met u besproken voorwaarden, dan zal direct tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan:
-Aanzuivering van de ongeoorloofde debetstand op uw privé rekening-courant uiterlijk per 1 april a.s.
-Aanzuivering van de ongeoorloofde debetstand van F.S.E. Consultants B.V. uiterlijk per 1 april a.s.
-Stipte en integrale nakoming van alle renteverplichtingen.
(…)”
4.1.12.Bij brief van 2 oktober 2009 (prod. XI bij conclusie van repliek in conventie) heeft de Rabobank aan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] geschreven dat zij voor de duur van maximaal drie maanden af zou zien van executoriale verkoop van kasteel Neerbosch, (onder meer) omdat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] over herfinanciering in gesprek waren met een andere bank. Daarbij heeft de Rabobank onder meer als voorwaarde gesteld dat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] een ongeclausuleerde en onherroepelijke volmacht voor verkoop en levering van de onroerende zaken te [vestigingsplaats B.], [vestigingsplaats C.] en [vestigingsplaats A.] zouden ondertekenen ten overstaan van een notaris en dat zij al hun verplichtingen ten opzichte van de Rabobank volledig zouden nakomen.
4.1.13.Aangezien de Rabobank van mening was dat niet aan de gestelde voorwaarden werd voldaan, heeft zij alsnog de executieveiling van kasteel Neerbosch in gang gezet.
Die veiling zou plaatsvinden op 10 november 2009. Ter afwending van de executieveiling hebben [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] op 9 november 2009 de Rabobank in kort geding gedagvaard. In de dagvaarding (prod. XXVII bij conclusie van dupliek in reconventie) erkennen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] een schuld aan de Rabobank te hebben van ruim € 2.954.091,17,--. Vervolgens hebben [appellant sub 1.], [appellante sub 2.], de vennootschappen en de Rabobank op 9 november 2009 afspraken gemaakt op grond waarvan de executieveiling niet is doorgegaan. Onderdeel van die afspraken was dat [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen uiterlijk op 31 december 2009 de door de Rabobank verstrekte kredieten volledig zouden aflossen.
4.1.14.Bij brief van 5 januari 2010 (prod. XIV bij conclusie van repliek in conventie) heeft de Rabobank aan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] geschreven dat zij heeft vastgesteld dat op 31 december 2009 geen volledige aflossing van de kredieten heeft plaatsgevonden en dat zij het executietraject ten aanzien van de onroerende zaken weer in gang zal zetten. In reactie op het antwoord van [appellante sub 2.] (bij per fax verstuurde brief van 31 januari 2010, prod. XV bij conclusie van repliek in conventie), heeft de Rabobank bij brief van 2 februari 2010 (eveneens prod. XV bij conclusie van repliek in conventie) aan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] meegedeeld dat zij niet langer bereid is executieveilingen te staken of opnieuw op te schorten.
4.1.15.In februari 2010 heeft [appellant sub 1.] zijn kantoorpand te [vestigingsplaats C.] onderhands verkocht voor een bedrag van € 600.000,--. Het surplus van de verkoopopbrengst is in mindering gebracht op hetgeen van [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen aan de Rabobank verschuldigd waren.
4.1.16.In maart 2010 heeft de Rabobank de tweede onroerende zaak te [vestigingsplaats B.], het woonhuis van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.], op een executoriale veiling verkocht. De (bruto) executie-opbrengst bedroeg € 303.000,--.
4.1.17.De veiling van kasteel Neerbosch die was gepland op 16 maart 2010 is niet doorgegaan omdat het kasteel daags voor de veiling onderhands is verkocht. Twee dagen later heeft de koper de koop ontbonden op grond van artikel 7: 2 BW.
4.1.18.Op 20 september 2010 heeft de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem in kort geding vonnis gewezen (prod. XX bij conclusie van repliek in conventie) tussen [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen als eisers en de Rabobank als gedaagde. De Voorzieningenrechter heeft de vordering van [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen om de Rabobank te verbieden de door haar voorgenomen veiling van het kasteel Neerbosch doorgang te laten vinden, afgewezen.
4.1.19.Op 21 september 2010 heeft de veiling van kasteel Neerbosch plaatsgevonden. De hoogste bieder op die veiling was Bodemgoed B.V. te [vestigingsplaats D.] (hierna: Bodemgoed). Dit is een vennootschap waarvan de aandelen worden gehouden door Rabobank Nederland. Kasteel Neerbosch is aan Bodemgoed gegund voor een koopprijs van € 1.000.000,--. Twee weken later heeft Bodemgoed kasteel Neerbosch aan een derde verkocht voor € 1.250.000,--.
4.1.20.Op 7 augustus 2012 zijn de vennootschappen in staat van faillissement verklaard (zie ook hierna onder 4.5.).
4.2.In eerste aanleg heeft de Rabobank -na vermeerdering van eis- gevorderd dat [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 1.195.116,--, vermeerderd met de overeengekomen rentevergoedingen en kosten, vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag der voldoening en met veroordeling van [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen in de proceskosten. De Rabobank heeft hieraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen dienen te voldoen aan hun verplichting tot terugbetaling van al hetgeen zij aan de Rabobank verschuldigd zijn uit hoofde van de financiering, na de rechtsgeldige opzegging daarvan en na uitwinning van de zekerheden.
4.3.[appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen hebben verweer gevoerd en hebben in reconventie, na wijziging van eis, kort gezegd, gevorderd dat de Rabobank wordt veroordeeld:
-tot vergoeding aan [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen van € 435.000,-- aan schade vanwege rentelasten en mindere verkoopopbrengsten van de panden te [vestigingsplaats B.];
-tot vergoeding aan [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen van de door [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen geleden en nog te lijden schade, zoals de schade geleden door de vennootschappen, nader op te maken bij staat;
-tot vergoeding aan [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen van: primair de door [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen geleden schade ten gevolge van de verkoop van kasteel Neerbosch ter hoogte van € 1.150.000,--, subsidiair voornoemde schade ter hoogte van € 650.000,--, danwel meer subsidiair een bedrag van € 250.000,-- uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking;
-tot het voortzetten van de kredietovereenkomst van 15 april 2004 en de kredietovereenkomst van 10 april 2008 onder de in die overeenkomsten opgenomen voorwaarden, zonder aanvullende beperkingen en op de gebruikelijke wijze, tot het moment dat [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen vervangende financiering hebben gevonden of tot een in goede justitie te bepalen periode;
-in de proceskosten in reconventie.
4.4.Nadat de Rabobank verweer had gevoerd, heeft de rechtbank in het bestreden vonnis de vorderingen van de Rabobank, met uitzondering van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 6.422,--, toegewezen. De rechtbank heeft [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen hoofdelijk veroordeeld om aan de Rabobank een bedrag van € 1.188.694,-- te betalen, vermeerderd met de contractuele rente daarover vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag der voldoening. Tevens zijn [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen veroordeeld in de proceskosten. Voorts heeft de rechtbank de vordering van [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen in reconventie afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten in reconventie.
De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat de Rabobank: (i) de kredietrelatie met [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen rechtsgeldig heeft opgezegd en (ii) nadat zij de executiemaatregelen had genomen waartoe zij gerechtigd was, mocht overgaan tot opeising van het resterende, openstaande saldo.
4.5.Vanwege het faillissement van de vennootschappen (zie 4.1.20.), is bij rolbeschikking van 2 oktober 2012 aan de vennootschappen ontslag van instantie verleend. Derhalve zal hierna nog slechts worden ingegaan op aspecten betreffende de vennootschappen, voor zover dit relevant is in verband met de vorderingen van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] in het onderhavige geding.
4.6.De grieven zijn gericht tegen bovengenoemde veroordeling en tegen de daaraan ten grondslag liggende overwegingen in het bestreden vonnis. De grieven lenen zich voor een (deels) gezamenlijke behandeling.
4.7.1.In hoger beroep heeft de Rabobank bij memorie van antwoord (nr. 74) haar vordering in eerste aanleg (zoals verminderd bij conclusie van repliek in conventie, houdende akte vermindering van eis) verder verminderd met een bedrag van € 59.062,10. Dit bedrag heeft betrekking op de in de vordering van de Rabobank begrepen post inzake een verstrekte bankgarantie. De Rabobank heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen de afwijzing door de rechtbank in het bestreden vonnis van de gevorderde buitengerechtelijke kosten. Aldus vordert de Rabobank, naar het hof begrijpt, in hoger beroep hoofdelijke veroordeling van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] tot betaling van de volgende bedragen (zie ook de opsomming in bovengenoemde conclusie van repliek):
€ 334.254,00 pro resto hoofdsom geldlening [geldleningsnummer 1.], rente 6,2% p.j., v.a. 1-12-2010
€ 393.334,00 pro resto hoofdsom geldlening [geldleningsnummer 2.], rente 6,2% p.j., v.a. 1-12-2010
€ 277.000,00 rek.-courant debetsaldo [rekening-courant], rente/prov./kosten 6,65% p.j., v.a.1-10-2010
€ 9.106,00 debetsaldo 30-12-2010 bet.rek. [geldleningsnummer 1.], rente/kosten 14,05 % p.j. v.a.1-10-2010
€ 115.937,90 bankgarantie 1405.05.806 (na vermindering in hoger beroep)
€ 1.129.631,90 totaal aan hoofdsom,
te vermeerderen met de over elk van bovengenoemde bedragen overeengekomen rentevergoeding zoals hierboven gespecificeerd, vanaf 1 januari 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
4.7.2.Naar het hof begrijpt, beroept de Rabobank zich op nakoming door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] van hun verplichtingen die -na opzegging van de financiering en na uitwinning van de aan de Rabobank toekomende zekerheden- uit de desbetreffende overeenkomsten voortvloeien.
4.8.1.De eis van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] is in hoger beroep gelijk aan hun eis in eerste aanleg (in reconventie, zie hierboven 4.3.).
4.8.2.Zij beroepen zich er onder meer op, dat de opzegging van de financiering door de Rabobank op 20 maart 2009 niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en dat de in dit verband door de Rabobank gevorderde bedragen niet opeisbaar zijn. In dit verband stellen zij onder andere dat de Rabobank bij genoemde opzegging haar zorgplicht bij de opzegging van kredietovereenkomsten heeft geschonden en dat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hierdoor schade hebben geleden.
4.9.Bij de beoordeling van de vorderingen van partijen en bij beantwoording van de vraag of de opzegging van de financiering rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, zijn onder meer de wederzijdse, al dan niet opeisbare, verplichtingen en de eventueel toepasselijke voorwaarden voor opzegging van de financiering van belang. Ook is het door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] gestelde aanbod aan de Rabobank op 20 maart 2009, om de totale verkoopopbrengst van de vakantiewoning in Curaçao aan de Rabobank te betalen, relevant. Over voornoemde aspecten volgen hieronder in respectievelijk 4.10., 4.11. en 4.12. enkele overwegingen. Zoals vervolgens onder 4.13. aan de orde komt, heeft het hof in dit kader verder behoefte aan nadere informatie over: (i) alle voor deze procedure relevante door de Rabobank verstrekte kredieten en alle debetstanden in rekeningen-courant, waarop de vordering van de Rabobank betrekking heeft, (ii) alle eventueel toepasselijke voorwaarden voor opzegging van de desbetreffende kredieten en/of rekeningen-courant en (iii) de exacte gang van zaken ten aanzien van de totale verkoopopbrengst van voornoemde vakantiewoning in Curaçao op 20 maart 2009, in het licht van de positie van Fortis Bank. Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich hierover uit te laten.
4.10.1.Ten aanzien van de opeisbare verplichtingen van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] ten opzichte van de Rabobank, overweegt het hof als volgt.
4.10.2.Het hof leest de stellingen van de Rabobank (onder meer memorie van antwoord nrs 8 en 9 en conclusie van dupliek in reconventie, nrs 4 en 5) aldus, dat zij stelt dat de Rabobank vanaf 1 januari 2007 van (in elk geval) [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] in beginsel een totaal bedrag van € 2.100.000,-- opeisbaar te vorderen had. Dit opeisbare bedrag vloeit volgens de Rabobank voort uit het per 1 januari 2007 verstrijken van de looptijd van het overbruggingskrediet en van de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.]. De bank verwijst daartoe onder meer naar haar brieven van 17 maart, 21 juli en 11 augustus 2006 (alle overgelegd als prod. 2 bij conclusie van antwoord) en haar brieven van 8 februari, 18 april, 23 mei, 25 juli en 8 oktober 2007 (alle overgelegd als prod. 5 bij conclusie van antwoord).
4.10.3.Voor zover [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] betwisten dat vanaf 1 januari 2007 enige hoofdsom van een krediet opeisbaar was, of (subsidiair) dat de hoofdsom van de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.] opeisbaar was, geldt het volgende.
4.10.4.Als eerste overweegt het hof, dat de desbetreffende stellingen van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] niet consistent en weinig specifiek zijn.
Zo stellen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] bij conclusie van antwoord (nr. 1.3.) over het overbruggingskrediet dat de opeisbaarheid daarvan vaststaat (zie ook conclusie van antwoord nr. 7.6.). Voor het eerst bij pleidooi in eerste aanleg (p. 6, vierde alinea) stellen zij dat het overbruggingskrediet na 1 januari 2007 voor onbepaalde tijd stilzwijgend werd verlengd en het karakter kreeg van een langlopende lening. In de memorie van grieven vermelden [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] slechts met zoveel woorden de verlenging van het overbruggingskrediet tot 1 januari 2007.
In verband met de betwisting van de opeisbaarheid van de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.] voeren [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] geen specifiek op deze leningnummers gerichte stellingen aan. In zijn algemeenheid stellen zij onder meer dat de aflossing van de leningen met andere nummers dan het overbruggingskrediet duidelijk van ondergeschikt belang was (pleitnota in eerste aanleg p. 6, tweede alinea). Dit leest het hof in samenhang met de andere stellingen van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] aldus, dat zij betogen dat niet alleen het overbruggingskrediet maar ook de kredieten met genoemde nummers door de Rabobank na 1 januari 2007 stilzwijgend zijn verlengd.
4.10.5.Tussen partijen is niet in geschil, dat op grond van de kredietovereenkomst oorspronkelijk op 1 juli 2005 het overbruggingskrediet en de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.] afgelost dienden te worden aan de bank (zie onder meer conclusie van antwoord nrs 3.1. en 3.2.). Eveneens staat tussen partijen vast, dat de bank de looptijd van het overbruggingskrediet heeft verlengd, oorspronkelijk tot 30 juni 2006 en vervolgens tot 1 januari 2007.
4.10.6.In de door de Rabobank genoemde brief van 21 juli 2006 van de Rabobank aan [appellant sub 1.] en de vennootschappen is, voor zover hier van belang, de volgende passage opgenomen:
“(…)
De Rabobank heeft aan u volgens de akte van 28 april 2004 een financiering verstrekt, waarvan een overbruggingslening ([overbruggingslening]) ad. €1.080.000,-- deel uit maakt. Deze lening zou met uitstel uiterlijk op 30 juni 2006 zijn afgelost.
Tevens is met u overeengekomen dat een drietal andere leningen ([leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.]) totaal ad. €1.020.000,-- ook uiterlijk voor 1 juli 2006 zou zijn afgelost. De vier genoemde leningen ad. € 2.100.000,-- zijn tot op heden niet afgelost en, zoals reeds genoemd, vanaf 30 juni 2006 voor de Rabobank opeisbaar.
(…)
De Rabobank is bereid tot een verruiming van de opeising van de genoemde leningen ad. € 2.100.000,-- cq. sanering van de huidige financiering tot 1 januari 2007. Dit evenwel zonder afbreuk te doen aan de zekerheidspositie van de bank en onder de voorwaarden zoals hierna worden bevestigd. (…)”
In de brief van 11 augustus 2006 van de Rabobank aan [appellant sub 1.] en de vennootschappen is, voor zover hier van belang, de volgende passage opgenomen:
“(…)
In navolging op onze brief d.d. 21 juli jl. en ons telefonisch onderhoud d.d. 11 augustus bevestigen wij u namens Rabobank (…) als volgt.
De bank wil benadrukken dat het voorstel, zoals uiteengezet in voormelde brief is gebaseerd op de bestaande relatie met u vanuit het verleden en ons vertrouwen in die relatie voor de toekomst. Evenwel moeten de verhoudingen in het juiste perspectief worden geplaatst: [appellant sub 1.] cs. voldoet, of beter: kan niet meer voldoen aan haar verplichtingen, bovendien zijn financieringen opeisbaar. [appellant sub 1.] cs. is tijd gegund tot 1 januari 2007 om, onder voorwaarden, onroerend goed te verkopen.
(…)”
Uit deze brieven komt duidelijk naar voren dat volgens de Rabobank de totale kredietbedragen van het overbruggingskrediet en de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.] al vanaf 1 juli 2006 opeisbaar waren en dat de Rabobank bereid was de betreffende kredieten nog eenmaal te verlengen tot 1 januari 2007. [appellant sub 1.] heeft in elk geval laatstgenoemde brief, waarin onder verwijzing naar de brief van 21 juli 2006 de opeisbaarheid van financieringen nogmaals genoemd wordt, voor akkoord ondertekend (met daarbij weliswaar enkele handgeschreven opmerkingen maar deze betreffen niet de opeisbaarheid van financieringen). Derhalve moet het er voor worden gehouden dat [appellant sub 1.] op dat moment akkoord ging met de door de Rabobank genoemde opeisbaarheid per 1 januari 2007.
4.10.7.Dat vervolgens, zoals [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] stellen, de Rabobank ook na januari 2007 bereid was [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] de tijd te geven om ter voldoening aan hun verplichtingen de verkoop van onroerende zaken te realiseren, blijkt inderdaad uit onder meer de correspondentie en de gang van zaken van na die datum. Dit wordt door de Rabobank ook niet betwist. Dit kan echter niet, althans niet zonder een nadere onderbouwing die [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] niet geven, leiden tot het oordeel dat de Rabobank daarmee ook stilzwijgend overging tot verdere verlenging van de looptijd van het overbruggingskrediet en de kredieten onder leningnummers [leningnummer 1.], [leningnummer 2.] en [leningnummer 3.]. Nu [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] verder geen concrete feiten en omstandigheden stellen die wel kunnen leiden tot het oordeel dat de Rabobank de looptijd van genoemde kredieten heeft verlengd, hebben zij hierover onvoldoende gesteld en wordt niet aan bewijslevering toegekomen.
Nu [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] ook voor het overige onvoldoende hebben aangevoerd ter betwisting van de gestelde opeisbaarheid, faalt hun verweer op dit punt en neemt het hof als vaststaand aan dat de Rabobank vanaf 1 januari 2007 in beginsel een opeisbare vordering had jegens [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] van in totaal € 2.100.000,--. De beoordeling van de handelwijze van partijen nadien in het kader van de verkoop van de onroerende zaken en de opzegging van de (gehele) financiering, komen na de door partijen in hun akten te verstrekken nadere informatie (zie 4.13.) in een volgend arrest aan de orde.
4.11.Ten aanzien van de eventueel toepasselijke voorwaarden voor opzegging van de financiering overweegt het hof als volgt. [appellant sub 1.] heeft geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank in het bestreden vonnis (r.o. 4.5.) dat er bij de financiering van [appellant sub 1.], [appellante sub 2.] en de vennootschappen sprake was van een tussen partijen overeengekomen opzegtermijn van drie maanden. Derhalve zal het hof dit ook als uitgangspunt hanteren. Voorts gaan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] er kennelijk van uit, dat de Rabobank haar opzegging (mede) baseerde op artikel 27 van de toepasselijke algemene bankvoorwaarden (memorie van grieven onder inleiding p. 7, 2e alinea en nr. 12.1.).
Naar het oordeel van het hof is de discussie tussen partijen echter ook op dit punt nog onvoldoende uitgekristalliseerd.
4.12.Met betrekking tot de opbrengst van de vakantiewoning van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] te Curaçao wordt als volgt overwogen. Tussen partijen is niet in geschil dat Fortis Bank een recht van eerste hypotheek had op deze vakantiewoning. Tevens staat vast (zie 4.1.9.) dat de Rabobank van de verkoopopbrengst van genoemde vakantiewoning op 18 maart 2009 een bedrag van € 24.851,70 heeft ontvangen. Volgens [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] was dit het bedrag dat zonder bemoeienis van Fortis Bank kon worden overgemaakt (memorie van grieven nr. 5.5.).
Voorts stellen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] onder meer in de pleitnota in eerste aanleg (nr. 3, p. 8) dat Fortis Bank haar recht van eerste hypotheek heeft opgegeven en dat het totale op 3 maart 2009 bij de levering van de vakantiewoning door de koper betaalde bedrag van € 500.000,-- vanaf 18 maart 2009 beschikbaar werd voor de Rabobank. Deze beschikbaarheid per 18 maart 2009 wordt ook gesteld in de memorie van grieven (inleiding, p. 5). Tevens wordt daarbij vermeld dat [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] de Rabobank op 20 maart 2009 in kennis hebben gesteld van het vrijgegeven bedrag en dat aflossing (naar het hof begrijpt van het bedrag van € 500.000,-- verminderd met het al betaalde bedrag van € 24.851,70) “thans” zou plaatsvinden. Verderop in de memorie van grieven (nr. 5.5) stellen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] onder verwijzing naar voornoemde betaling van € 24.851,70 op 18 maart 2009, dat Fortis Bank op dat moment nog een eerste hypotheekrecht had, dat zij diende vrij te geven en dat pas daarna de gelden (naar het hof begrijpt, het resterende deel van de € 500.000,--) ter beschikking zouden komen van de Rabobank. Nu bovenstaande stellingen niet geheel met elkaar zijn te rijmen en mede gelet op de stellige betwisting door de Rabobank van de door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] gestelde beschikbaarheid van het totale bedrag van € 500.000,-- en van het gestelde aanbod (op 20 maart 2009) om dit af te lossen, acht het hof een nadere toelichting hierover door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] op zijn plaats.
4.13.1.Met het oog op de in het bovenstaande vermelde behoefte aan nadere informatie, zal het hof de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een akte door beide partijen, eerst aan de zijde van [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.].
4.13.2.[appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] dienen in hun akte een met stukken onderbouwde nadere toelichting te geven op hun hierboven onder 4.12. weergegeven stellingen. Zij dienen daarbij duidelijk te maken of en zo ja wanneer Fortis Bank daadwerkelijk haar recht van eerste hypotheek heeft opgegeven. Verder dienen zij duidelijk te maken: of en zo ja wanneer het (na betaling van € 24.851,70 resterende gedeelte van het) bedrag van € 500.000,-- daadwerkelijk beschikbaar was voor de Rabobank en of dit ook daadwerkelijk op of vóór 20 maart 2009 aan de Rabobank kon worden betaald en op 20 maart 2009 aan haar is aangeboden. Daarnaast dienen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] ook toe te lichten waarom zij het bewuste bedrag niet vóór de bespreking van 20 maart 2009 aan de Rabobank hebben betaald.
In haar antwoordakte kan de Rabobank op het bovenstaande reageren.
Verder dienen [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] een kopie te overleggen van de door hen in de memorie van grieven (inleiding, p. 4) genoemde brief van 7 oktober 2008 (die zou zijn overgelegd als prod. 5 bij conclusie van antwoord), aangezien het hof deze brief niet heeft aangetroffen in het gefourneerde dossier.
4.13.3.De Rabobank dient in haar akte een overzicht te verstrekken van alle kredieten en alle debetstanden in rekening-courant waarop de vordering van de Rabobank betrekking heeft. Daarbij dient zij per krediet/debetstand te vermelden:
-de eventueel aan het krediet of de rekening-courant toegekende nummer,
-de kredietgever en de betrokken kredietnemer(s)/rekeninghouder(s),
-het oorspronkelijke kredietbedrag (hoofdsom) of de oorspronkelijk toegestane debetstand,
-de overeengekomen looptijd,
-het op 20 maart 2009 uitstaande (krediet)bedrag (hoofdsom) of debetsaldo,
-de verkregen zekerheden,
-de eventueel overeengekomen (overige) voorwaarden voor opzegging (onder vermelding van eventuele nummers van artikelen en overlegging van de betreffende bepalingen).
Uiterlijk twee weken vóór de in het dictum vermelde datum waarop [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] hun akte dienen te nemen, dient de Rabobank bovenstaande informatie over de kredieten/debetsaldi en voorwaarden (zoals door de Rabobank op te nemen in haar eigen akte) aan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] te verstrekken. [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] kunnen hierop dan in hun akte reageren.
4.14.Voor het overige wordt iedere verdere beslissing aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 23 juli 2013 voor het nemen van een akte door [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.], met uitsluitend het doel als vermeld in rechtsoverweging 4.13.2. en het slot van 4.13.3.;
bepaalt dat de Rabobank uiterlijk op 9 juli 2013 de in rechtsoverweging 4.13.3. vermelde informatie aan [appellant sub 1.] en [appellante sub 2.] dient te verstrekken;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en P.M. Arnoldus-Smit en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 11 juni 2013.