ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ6343

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
HD 200.021.209/01 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afrekening na beëindiging samenwerking en goodwillbepaling

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om de afrekening na de beëindiging van een samenwerking tussen twee partijen, aangeduid als [X.] en [Y.]. De zaak is een vervolg op eerdere tussenarresten van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij deskundigenrapporten zijn ingediend over de berekening van goodwill. De deskundige, Y.C.J. Zomer RA, heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de door de accountant gehanteerde uitgangspunten voor de berekening van de omzet valide zijn, maar dat de correctie voor extra personeelskosten niet juist is. De deskundige heeft de goodwillvergoeding vastgesteld op € 17.500, wat door [appellante] moet worden betaald aan [geïntimeerde].

Tijdens de procedure hebben beide partijen hun standpunten naar voren gebracht, waarbij [appellante] zich om proceseconomische redenen heeft neergelegd bij het rapport van de deskundige, mits [geïntimeerde] dit ook zou doen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de opmerkingen van partijen over het rapport niet doorslaggevend zijn, omdat de deskundige niet in de gelegenheid is gesteld om op deze opmerkingen te reageren. Het hof heeft het oordeel van de deskundige gevolgd en de goodwillvergoeding vastgesteld op € 17.500.

In de uitspraak heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de goodwillvergoeding opnieuw vastgesteld. Het hof heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is openbaar gedaan op 2 april 2013, en het hof heeft de vordering van [appellante] tot het bepalen van de goodwill op nihil slechts ten dele toegewezen, wat betekent dat beide partijen in hoger beroep als ten dele in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.021.209/01
arrest van 2 april 2013
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. L.G.M. Delahaije,
tegen:
[Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.M. Terpstra,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 17 februari 2009, 27 juli 2010, 1 februari 2011, 14 juni 2011 en 28 augustus 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder nummer 174428 / HA ZA 07-776 (vervolg van: 152658 / HA ZA 05-1779) gewezen vonnissen van 6 februari 2008, 28 mei 2008 en 26 november 2008.
Het hof zal de nummering van de tussenarresten voortzetten.
19. Het tussenarrest van 28 augustus 2012
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof bepaald dat de deskundige Y.C.J. Zomer RA bij schriftelijk en ondertekend bericht alsnog zal reageren op de door partijen in de memorie na deskundigenbericht en antwoordmemorie na deskundigenbericht geformuleerde bezwaren en opmerkingen met betrekking tot het door hem op 30 maart 2012 uitgebrachte rapport. Tevens heeft het hof daarbij het nadere voorschot van de deskundige op het door deze begrote bedrag van € 2.975 (incl. btw) bepaald, alsook bepaald dat [appellante] en [geïntimeerde] ieder de helft van genoemd voorschot van € 2.975 binnen 4 weken na heden zullen overmaken; daarbij is tevens bepaald dat de deskundige zijn nadere werkzaamheden eerst zal aanvangen nadat de griffier heeft bericht dat het voorschot is ontvangen, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
20. Het verdere verloop van de procedure
Geen van partijen heeft het aanvullend voorschot betaald, zodat ook geen aanvullend rapport is uitgebracht.
Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
21. De verdere beoordeling
21.1. De deskundige heeft – kort gezegd – geoordeeld:
- dat de door [accountant-administratieconsulent] gehanteerde uitgangspunten bij de berekende omzet consistent en valide zijn;
- dat de hoogte van de door [accountant-administratieconsulent] gebezigde correctie wegens extra personeelskosten niet juist is, en dat de toegepaste correctie op € 4.000 dient te worden gesteld in plaats van de door [accountant-administratieconsulent] gehanteerde correctie van € 13.000;
- dat [accountant-administratieconsulent] de ondernemersbeloning terecht heeft gesteld op € 38.000;
- dat het meenemen van klanten en het klantverlies bij toepassing van de thans gekozen berekeningswijze van de goodwill geen consequenties voor de berekening van de goodwillwaarde heeft;
- dat de toepassing van een vermenigvuldigingsfactor van bijna 3 door [accountant-administratieconsulent] als redelijk te beschouwen is;
- dat de goodwillvergoeding dient te worden bepaald aan de hand van de omzet en dat bij toepassing van deze methode [appellante] een goodwillvergoeding dient te betalen aan [geïntimeerde] van € 17.500.
21.2. In haar memorie na deskundigenbericht heeft [appellante] zich om proceseconomische redenen neergelegd bij het rapport van de deskundige op voorwaarde dat ook [geïntimeerde] zich bij die bevindingen neerlegt, maar wel verzocht [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties.
In haar antwoordmemorie na deskundigenbericht heeft [geïntimeerde] geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen met veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure.
21.3. Het hof overweegt als volgt.
Nu partijen het aanvullend voorschot niet hebben betaald, heeft de deskundige niet kunnen reageren op de commentaren op zijn rapport van partijen. Weliswaar hebben partijen kanttekeningen bij het rapport van de deskundige geplaatst, maar nu zij hem niet in de gelegenheid hebben gesteld daarop in te gaan, acht het hof deze opmerkingen niet doorslaggevend.
De door de deskundige gebezigde motivering van zijn oordeel komt het hof overtuigend voor, in het bijzonder ook de berekening van de goodwill. Derhalve volgt het hof het oordeel van de deskundige.
21.4. In het eindvonnis heeft de rechtbank de goodwill waarop [geïntimeerde] aanspraak kan maken bepaald op € 33.000 waarmee een bedrag van € 14.185,25 moeten worden verrekend dat [appellante] van [geïntimeerde] te vorderen heeft.
De door het hof benoemde deskundige heeft het bedrag aan goodwill bepaald op € 17.500. In reconventie zal het eindvonnis dan ook worden vernietigd en het bedrag aan goodwill worden bepaald op 17.500.
Voor de duidelijkheid zal het hof het totale eindvonnis vernietigen, maar de beslissing in conventie ongewijzigd herhalen.
21.5. Wat betreft de proceskosten heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat partijen in eerste aanleg over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, zodat ook wat dat betreft het oordeel van de rechtbank in stand blijft.
21.6. De vordering van [appellante] in hoger beroep strekt tot het bepalen van de goodwill op nihil, welke goodwill door de rechtbank op € 33.000 was bepaald.
Deze vordering wordt slechts ten dele toegewezen, zodat partijen in hoger beroep over en weer als ten dele in het ongelijk gesteld moeten worden aangemerkt.
Het hof zal ook in hoger beroep de kosten compenseren.
22 De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in het beroep tegen het tussenvonnis van 28 mei 2008;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Breda van 6 februari 2008;
vernietigt het vonnis van de rechtbank Breda van 26 november 2008 ;
en in zoverre opnieuw recht doende:
verstaat dat [appellante] een vordering heeft op [geïntimeerde] ter grootte van € 14.125,85 (veertienduizend honderdvijfentwintig euro en vijfentachtig cent) doch dat daarmee verrekend dient te worden de vordering van [geïntimeerde] ter zake van goodwill;
veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte aan [appellante] van de sleutels van het kantoorpand, de toegangspoort tot het terrein van het kantoorpand en de kluis alsmede tot afgifte van de bankpas van de postbankrekening van de voormalige v.o.f., dit alles aan partijen bekend, een en ander binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan [geïntimeerde];
verstaat dat [geïntimeerde] ten aanzien van [appellante] aanspraak heeft op een bedrag van € 17.500 (zeventienduizend vijfhonderd euro) ter zake van goodwill;
veroordeelt [appellante] tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag van € 17.500 zulks onder verrekening daarmee van een bedrag van € 14.185,25;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, S. Riemens en P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 april 2013.