4.8.11.5. Bij inleidende dagvaarding heeft [appellanten] als prod. 25 overgelegd een handge-schreven verklaring op papier zonder briefhoofd, luidende als volgt:
De opvangrooster c.q. zandvanger ter hoogte Aquarium Valkenburg zat helemaal vol zoda-nig dat men het rooster moest opgraven. helemaal dichtgegroeid. zelfs de muizen woonden erin. Hij is zeker jaar niet meer schoongemaakt.
w.g. [ondergetekende] [?]
Daaronder staat in een ander handschrift vermeld:
"Verklaring medewerker [medewerker 1] en [medewerker 2] bij schoonmaken opvangput naast Grotten Aquarium d.d. 4.5.07."
4.8.11.6. [appellanten] is na de gemotiveerde betwisting door de Gemeente op deze kwestie in het geheel niet meer terug gekomen, ook niet in hoger beroep. Door hem is op dit onderdeel ook geen bewijs aangeboden.
4.8.11.7. Het hof acht de handgeschreven verklaring onvoldoende. Niet duidelijk is wie die verkla-ring heeft opgesteld, en wanneer. De bijgeschreven vermelding kan heel goed van [appellanten] zelf afkomstig zijn. De steller van de verklaring is blijkbaar van mening dat uit de aangetroffen situatie afgeleid kan worden dat het rooster al een jaar lang niet is schoongemaakt, doch waarop hij dat baseert is onduidelijk. Dat de Gemeente het rooster twee maal per jaar reinigt, is onvoldoende ge-motiveerd weersproken. Mede daarom kan de verklaring, die uit 2007 zou dateren, ook geen bewijs bijbrengen van onvoldoende onderhoud in (bijvoorbeeld) de tien jaren daarvóór.
4.8.11.8. Van onvoldoende onderhoud van de riolering blijkt dus niet en daartoe zijn overigens onvoldoende voor bewijs vatbare feiten gesteld.
4.8.11.9. Dimensionering:
4.8.11.10. [appellanten] stelt nog dat de riolering zou zijn ondergedimensioneerd. Hij verwijst daartoe onder meer naar ervaringen zoals bij gelegenheid van een zware regenbui op 22 augustus 2006, waarbij verschillende kelders in Valkenburg onder water kwamen te staan, hetgeen te wijten zou zijn aan het oude rioolstelsel van Valkenburg dat dergelijke hoeveelheden water niet kan verwer-ken.
4.8.11.11. De Gemeente erkent dat op de Trichtergrubbe, zoals elders in het Heuvelland, inciden-teel sprake kan zijn van een situatie dat de neerslag zo overvloedig is dat het hemelwater zijn weg zoekt over de weg. De gemeente betwist gemotiveerd dat de riolering ondergedimensioneerd is en [appellanten] heeft niets tegenover die gemotiveerde betwisting gesteld.
4.8.11.12. Het gaat bij rioleringen om uiterst kostbare systemen met een afschrijvingsduur van vele tientallen jaren. Dergelijke systemen kunnen en behoeven niet berekend te zijn op extreme situaties welke zich slechts sporadisch voordoen. De middelen van de overheid zijn per definitie schaars en dienen te worden aangewend voor een veelheid aan doelen. Ook indien aangenomen zou moeten worden dat de laatste decennia zware regenbuien vaker voorkomen dan voorheen, dan nog zou het enkele feit dat een Gemeente niet op staande voet alle riolering aan de gewijzigde omstan-digheden aanpast, zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet als een tekortkoming in haar zorg-plicht kunnen worden aangemerkt.
Gelet op het voorgaande is niet gebleken van een handelen of nalaten van de Gemeente dat gekwali-ficeerd kan worden als een onrechtmatige daad op, het zij uit hoofde van art. 6:162, het zij uit hoof-de van art. 6:174 BW.
4.8.12. Ondergrondse water afvoer; natuurlijke grondwaterstromen
4.8.12.1. Beide partijen en de deskundigen hebben zich uitgelaten over natuurlijke grondwater-stromen en de gevolgen van ondergrondse holtes en ruimten; zie onder meer het rapport van Conex van 7 augustus 2007.
Het hof begrijpt uit de toelichtingen, ten eerste, dat nu het om heuvelachtig gebied gaat, er altijd ondergrondse waterlopen kunnen zijn welke zich anders kunnen gedragen dan aan de oppervlakte zichtbaar is, ten tweede, dat de grondsoort - onder meer mergel - met zich brengt dat ook op na-tuurlijke wijze, als gevolg van oplossing van zachtere grondsoorten (in zurig regenwater) in een om-geving van hardere grondsoorten, ondergronds holen, gaten en pijpen kunnen ontstaan, ten derde, dat als gevolg van mergelwinning ondergronds een heel gangenstelsel is ontstaan dat van invloed is op de ondergrondse waterstromen, en ten vierde, dat bij de bouw van bovengrondse structuren voorzieningen voor de fundering moeten worden getroffen, zoals het opvullen van holle ruimten met bijvoorbeeld grout, als gevolg waarvan andermaal veranderingen in de ondergrondse waterstromin-gen kunnen optreden.
4.8.12.2. In elk geval voor de eerste drie aspecten geldt dat bij gebreke van nadere toelichting niet valt in te zien waarom de Gemeente daarvoor aansprakelijk zou zijn.
Voor het vierde aspect geldt dat weliswaar onder omstandigheden niet uitgesloten is dat degene die verantwoordelijk is voor de bedoelde bouw - te denken valt aan Thermae 2000 - mede verantwoor-delijk kan worden gehouden voor de gevolgen van de wijziging in de ondergrondse waterstromen welke van die werkzaamheden het gevolg zijn, en dat zulks mogelijk onder omstandigheden ook voor de Gemeente geldt, doch dat in dit concrete geval er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn gebleken welke ertoe leiden dat de verzakkingen bij [appellanten] toegerekend kunnen worden aan de bouw van (bijvoorbeeld) Thermae 2000. Daartoe zijn ook onvoldoende concrete en voor bewijs vat-bare feiten door [appellanten] gesteld. Het is, wat dat betreft, gebleven bij het uiten van algemeen-heden en niet geconcretiseerde vermoedens.
4.8.12.3. De aanwezigheid of afwezigheid van ondergrondse ruimtes speelt verderop nog een rol bij de vraag of weggespoelde grond in ondergrondse ruimten terecht kan zijn gekomen. Het hof ver-wijst naar r.o. 4.8.14.23.
4.8.13. Ondergrondse waterafvoer; conclusie
4.8.13.1. In het hiervoor overwogene ligt besloten dat aan de Gemeente in elk geval geen verwij-ten in de zin van art. 6:162 en/of 6:174 BW gemaakt kunnen worden voor zover het gaat om de ondergrondse waterafvoer, of het daarbij nu gaat om riolering dan wel om natuurlijke ondergrondse waterstromen.
4.8.14. Bovengrondse waterafvoer
4.8.14.1. Zoals hiervoor omschreven loopt de Trichtergrubbe, gezien vanaf het verharde gedeelte (dat eindigt voorbij het pand van [appellanten]; volgens IFCO 50-75 meter verderop) vrij steil om-hoog; het betreft een onverharde holle weg. Het feit dat het een holle weg betreft betekent dat die weg bij overvloedige neerslag als waterloop fungeert. Onduidelijk is om welke hoeveelheden water het kan gaan; door de vrij grote steilheid kan het water wel een vrij grote snelheid bereiken.
4.8.14.2. Uit foto's blijkt dat kort voor de overgang van het onverharde naar het verharde gedeel-te zich een soort kunstmatige "drempel" bevindt doordat, dwars op de holle weg, een onregelmatige barrière van rotsblokken (op het oog minder dan 10 cm hoog) is aangebracht, welke de stroom on-derbreekt, vertraagt en verdeelt. Bij de overgang van het onverharde naar het verharde gedeelte bevindt zich, dwars op de weg, een rooster, waarin het van hoger afstromende water kan worden verzameld; dit rooster is aangesloten op de riolering.
4.8.14.3. Volgens de Gemeente is het verharde wegdek, zoals gebruikelijk, enigszins bol gelegd. In elk geval aan de oostelijke zijde van de Trichtergrubbe bevindt zich naast de asfaltverharding een iets lager gelegen strook, welke is verhard met klinkers. Partijen spreken over een "molgoot".
De wand van het pand van [appellanten] sluit direct aan op de weg, meer in het bijzonder op de klinkerstrook. Het pand van [appellanten] is bekleed met breuksteen, dat een onregelmatig opper-vlak heeft. Mede als gevolg daarvan sluit de klinkerstrook niet overal goed aan op de zijmuur van het pand van [appellanten].
4.8.14.4. [appellanten] stelt dat gedurende geruime tijd, totdat de Gemeente in 2004 het wegdek aanpaste, water dat over het onverharde deel van de Trichtergrubbe naar beneden kwam, onvol-doende via de dwars op de weg geplaatste goot kon worden afgevoerd, vervolgens over het verharde wegdek van de Trichtergrubbe stroomde, de weg overstak naar de oostelijke kant, waar het pand van [appellanten] was gesitueerd, langs de muur van het pand van [appellanten] verder stroomde, en eerst verderop weer terug overstak naar de westelijke kant van de weg. Doordat grote hoeveel-heden water met kracht tegen de muur van zijn pand werden gestuwd, aldus [appellanten], konden daar grote hoeveelheden water in de grond dringen, met onderspoeling van de fundering tot gevolg.
Uit het feit dat de Gemeente in 2004 het wegdek heeft afgefreesd en vernieuwd blijkt dat de Ge-meente ook inzag dat het bestaande wegdek niet goed was gelegd, aldus [appellanten].
4.8.14.5. De Gemeente stelt dat het bij de werkzaamheden van 2004 ging om reguliere werk-zaamheden, en dat overigens de hoeveelheden water welke als gevolg van de door [appellanten] omschreven situatie in de grond kunnen zijn gedrongen in het niet vallen bij de neerslag die overi-gens op het perceel van [appellanten] valt (of van hoger gelegen gronden op zijn perceel terecht komt). [appellanten] heeft dit niet weersproken.
4.8.14.6. Het enige concrete verwijt dat dan resteert is dat gedurende een aantal jaren het re-genwater dat uit de Trichtergrubbe naar beneden kwam lopen, in de richting van de muur van het pand van [appellanten] stroomde, als gevolg waarvan (door de niet waterdichte uitvoering van de molgoot ter plaatse en/of de aansluiting daarvan op het pand) grote hoeveelheden water in de bo-dem zijn gedrongen, met onderspoeling als omschreven tot gevolg.
4.8.14.7. Indien bij wijze van veronderstelling wordt aangenomen dat inderdaad gedurende enige tijd de situatie bestond zoals door [appellanten] omschreven (zie r.o. 4.8.14.4), dan dient - ter be-oordeling van de vraag of de door [appellanten] gestelde schade aan de gedraging of het nalaten van de Gemeente kan worden toegerekend - in elk geval te worden bezien of het aannemelijk is door de beschreven situatie onderspoeling van de fundering van het pand van [appellanten] op kon treden.
4.8.14.8. [appellanten] ontleent zijn stellingen hoofdzakelijk aan de bevindingen van Conex.
Er zijn, blijkens het eerste onderzoeksrapport van Conex, twee slagsonderingen uitgevoerd waarbij gegevens tot een diepte van 6 m -mv kunnen worden verkregen, en één handboring tot 3 m -mv.
Uit de slagsonderingen blijkt, zo begrijpt het hof mede in het licht van de uitleg van Conex, dat tot 2,8 m -mv resp. 3,4 - mv de weerstand van de bodem vrijwel nihil is, terwijl uit het boorprofiel blijkt dat van 0,5 m - mv tot 2,8 m -mv de bodem zeer plastisch en verweekt is.
Volgens Conex is de draagkracht daarvan gelijk aan nul.
4.8.14.9. Hoofdstuk 4.2 van het rapport van Conex van 10 september 2004 bestaat uit vijf ali-nea's welke het hof zal nummeren.
Alinea 1 is een inleiding, alinea 2 betreft de vermoedelijke wijze van fundering van het restaurant en de aanname dat destijds vooraf geen grondverbetering is toegepast.
Alinea 3 beschrijft de wijze waarop water via de Trichtergrubbe afstroomt. Alinea 4 betreft de gevol-gen daarvan. Alinea 5 (op blad 6) betreft een beschrijving van de gebrekkige draagkracht van de bodem en de gevolgen daarvan.
4.8.14.10. Aannemende dat alinea 3 de situatie ter plaatse (voorafgaand aan het uitvoeren van werkzaamheden door de Gemeente) correct weer gaf, is cruciaal alinea 4. Deze luidt als volgt:
Dit wetende en vanwege het feit dat over de gebouwlengte van 14 meter de Trichtergrubbe een verval van 0,43 meter (=2 graden) kent en dat vanaf de ingang van het grottenaquari-um tot voorbij het restauratiegebouw het verval zelfs 1,85 meter bedraagt, kunnen wij con-cluderen dat het water met een behoorlijke snelheid én dus kracht naar beneden komt in de strook tussen de asfaltverharding en de muur van het restauratiegebouw. Deze muur be-staat uit beton met een façade van breuksteen. Hierdoor en doordat het asfalt niet aansluit tot op de muur kan het water ook in verticale richting afstromen langsheen de muur én de fundering en zal zodoende de fundering over de gehele bouwlengte onderstromen en de grond hierdoor doen verweken [zogenaamde 'Liquefaction' of drijfzand conditie] waardoor de draagkracht nihil is geworden. Hierbij dienen wij ook nog aan te tekenen dat wij tot nu toe alleen inzicht hebben in hetgeen zich op het maaiveld afspeelt [of heeft gedaan]. In de gesteldheid van het riool en het rioolcunet bestaat momenteel geen inzicht maar ook dit kan desalniettemin bijdragen tot destabilisatie van de ondergrond ter plaatse.
4.8.14.11. Het hof constateert dat in deze overweging een aantal veronderstellingen of onbewezen aannames is vervat.
4.8.14.12. In het rapport van [DESKUNDIGE 1] van 26 januari 2005, blad 3 bovenaan, wordt op-gemerkt dat
"De visie van Conex inzake de oorzaken van de verweking van de grond onder de fundering van de opstal van uw cliënt delen wij niet.
Voor zover sprake is van water dat zich over de weg verplaatst … zijn de openingen tussen de kantstrook van het wegdek en de natuursteenelementen gering en deels het gevolg van ontbrekende gevelplaten. Wanneer hemelwater met grote snelheid passeert zal dit juist in zeer geringe mate tussen de gevel en de kantstrook indringen. Het valt dan ook uit te slui-ten dat daardoor de fundering zal "onderstromen". In dat geval had ook het wegcunet inmiddels verzakt moeten zijn. Daarvan is echter geen sprake! … Aan de orde is dat de voor-gevel van het pand in kwestie door de toepassing van breuksteen een enigszins grillig verloop kent ten opzichte van de klinkers die als kantstrook dienen. …"
4.8.14.13. In de brief van [DESKUNDIGE 1] van 19 mei 2005 staat onder meer: "Voor zover er al sprake zou zijn van een onjuiste weginrichting zou het water dat via de voorgevel indringt hooguit een - zeer beperkte - bijdrage kunnen leveren aan verweking van de ondergrond."
4.8.14.14. De redactie van beide laatstgenoemde stukken van [DESKUNDIGE 1], waarin wordt gerefereerd aan "verweking" van de grond, kan de indruk wekken dat deze verweking wordt aange-merkt als een gegeven (rapport 26 januari 2005, blad 3, eerste regel, blad 4, eerste en laatste regel; brief 19 mei 2005, tweede alinea, laatste twee volzinnen). Anders dan Conex stelt in haar brief van 11 maart 2005, blad 2, tweede alinea, is er echter geen sprake van dat [DESKUNDIGE 1] de conclu-sie van Conex dat sprake is van verweking van de bodem (grotendeels) zou "onderkennen". [DES-KUNDIGE 1] neemt niet als vaststaand aan dat de grond verweekt is, en als er sprake zou zijn van verweking, is dat volgens [DESKUNDIGE 1] te wijten aan andere dan aan door Conex gestelde oor-zaken.
4.8.14.15. In het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek heeft het bedrijf IFCO gerappor-teerd. [appellanten] stelt de deskundigheid en onafhankelijkheid van dat bureau ter discussie, als-mede de bereidheid van deskundigen in het algemeen en deze in het bijzonder om terug te komen op een eerder ingenomen standpunt en/of om het eigen ongelijk te erkennen.
4.8.14.16. In de door [appellanten] aangedragen omstandigheid dat IFCO veelvuldig ook voor overheden heeft gewerkt ziet het hof onvoldoende reden voor het aannemen van een onvoldoende onafhankelijkheid of vooringenomenheid van IFCO. Wat betreft de bereidheid om terug te komen op een eerder standpunt moet het hof ervan uitgaan, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, dat IFCO voldoende professioneel is om zo nodig aan de hand van nieuwe gegevens op een eerder ingenomen standpunt terug te komen. In zoverre faalt grief 9.
Het hof komt nader op de deskundigheid van IFCO terug.
4.8.14.17. Het hof verwijst naar de overwegingen sub 4 (pag. 8-12) en naar de beantwoording van de vragen sub 5 (pag. 12-13) in het eindrapport van IFCO, en voorts naar de vragen van de advo-caat van [appellanten] en de antwoorden daarop, in het bijzonder ten aanzien van vragen 1, 2, 4 en 5.
4.8.14.18. Onder 4.1 geeft de deskundige weer dat de kwestie van de kerkhofmuur geen rol meer speelt, ook niet in de optiek van partijen.
Onder 4.2 wordt het verwijt van [appellanten] weergegeven. Tegen deze weergave zijn geen bezwa-ren gemaakt.
Onder 4.3 geeft de deskundige aan dat niet blijkt dat de capaciteit van de riolering onvoldoende is, maar dat het wel voor kan komen dat het rooster zo vervuild is dat dit zijn afvoerfunctie onvoldoende kan vervullen zodat het water afstroomt over de asfaltverharding van de Trichtergrubbe.
Onder 4.4 geeft de deskundige aan dat er geen problemen met de riolering zijn vastgesteld. Hierover zijn geen opmerkingen gemaakt.
4.8.14.19. Onderdeel 4.5 bevat vier alinea's welke het hof afzonderlijk zal nummeren.
4.8.14.20. In onderdeel 4.5.1 geeft de deskundige als uitgangspunt dat bij onderspoeling het (grond)water grondvoerend wordt, met als gevolg a) ontgronding aan het begin en b) afzetting stroomafwaarts.
4.8.14.21. Onder 4.5.2 geeft de deskundige aan dat langs de gevel geen verschijnselen van ont-gronding zijn waargenomen. Het wegdek is niet verzakt en de klinkerstrook evenmin. Als er sprake zou zijn van ontgronding door infiltratie van oppervlaktewater, zouden de grootste stroomsnelheden ter plaatse van de strook klinkerverharding plaats moeten vinden, met verzakkingen, kuilen en ont-brekende klinkers tot gevolg, hetgeen niet is waargenomen.
4.8.14.22. Onder 4.5.3 geeft de deskundige aan dat stroomafwaarts ook geen afzetting van grond heeft plaats gevonden.
4.8.14.23. Een belangrijk punt van kritiek, zoals ook tot uiting komend in vragen 1 en 2 van de advocaat van [appellanten] aan de deskundige, betreft voorgaande overweging. Immers, aldus [ap-pellanten] in het voetspoor van Conex, de afwezigheid van afzetting stroomafwaarts zegt niets als die afzetting ook in ondergrondse holten heeft kunnen plaats vinden.
4.8.14.24. Het hof verwijst naar r.o. 4.8.12.1 e.v.
Bij de vraag of er sprake geweest kan zijn van onderspoeling van de fundering, door welke oorzaak dan ook, is het immers noodzakelijk dat zand of grond van onder de fundering is uitgespoeld en naar "elders" is weg gestroomd. Dat zou bovengronds gebeurd kunnen zijn, maar ook ondergronds. Niet ten onrechte stelt [appellanten] dat nu zich ondergronds grotten, gangen, en mogelijk karsten, aard-pijpen en wat dies meer zij bevinden, de enkele omstandigheid dat aan de oppervlakte (verder naar beneden langs de Trichtergrubbe) geen uitgespoeld materiaal is aangetroffen, niet bewijst dat er geen uitspoeling heeft plaats gevonden.
4.8.14.25. Daarmee is echter nog niet bewezen dat er wel onderspoeling heeft plaats gevonden.
De deskundige heeft op de kritiek van [appellanten] gerespondeerd met een verwijzing naar zijn constatering dat er ook geen ontgronding is waargenomen. Daarbij komt, zo leidt het hof af uit overwegingen 4.7, tweede alinea, en 4.8, laatste alinea van de deskundige, dat volgens de deskundi-ge het water ondanks het vóórkomen van plaatsen waar dit de grond in kan dringen, toch vooral over de Trichtergrubbe zal afstromen (in gelijke zin [DESKUNDIGE 1]; zie hiervoor 4.8.14.12 en 4.8.14.13), hetgeen dan toch weer ertoe zou moeten leiden dat ook de grondafzetting, in weerwil van wat [deskundige Conex] (van Conex) stelt, aan de oppervlakte zou plaats vinden.
4.8.14.26. Onder 4.5.4 stelt de deskundige dat de suggestie van [appellanten] dat zich ter plaatse ondergrondse stroomgaten zouden kunnen bevinden onvoldoende aannemelijk is gemaakt en dat niet is gemotiveerd waarom deze zich pas in 2002/2003 zouden openbaren.
Het hof is voorts van oordeel dat ook al is in algemene zin niet bij voorbaat onaannemelijk dat zich ter plaatse of dichtbij ondergrondse gaten of holtes bevinden, zulks onvoldoende is voor het - door [appellanten] bij te brengen - bewijs dat er door het schenden van een zorgplicht van de Gemeente stromen zijn ontstaan waardoor onderspoeling kon plaats vinden.
4.8.14.27. Het onder 4.6 door de deskundige gestelde houdt, zakelijk weergegeven, in dat de mate van indringing van regenwater slechts beperkt zal zijn, doordat nu eenmaal de infiltratie via klinker-verharding in het algemeen niet zo groot is (variërend van 0 tot 20 %), in dit geval gering zal zijn omdat het water grotendeels over de verharding zal wegstromen, de belasting met water vanuit de holle weg beperkt zal zijn omdat de meeste regen in het bos ter weerszijden zal vallen en aldaar door de bodem zal worden opgenomen, en ten laatste - doch vooral - omdat de infiltratie via de onbe-bouwde strook van 1 meter rondom het gebouw van [appellanten] een veelvoud (50 tot 100 keer) bedraagt van de infiltratie via de klinkerstrook.
4.8.14.28. Met vraag 5 heeft de advocaat van [appellanten] hierop gereageerd. De deskundige heeft daarop gerespondeerd in die zin dat [appellanten] zich fixeert op de hoeveelheid water vanuit de Trichtergrubbe, doch daarbij uit het oog verliest dat als de hoeveelheid water zou toenemen, dat vooral leidt tot een bredere waterstroom, en niet tot een grotere stroomdiepte. Voor de infiltratie bij de klinkerstrook blijft dat zonder gevolg.
4.8.14.29. Onderdeel 4.5.8 betreft de door Conex gestelde "liquefaction", drijfzandconditie of ver-weking.
De deskundige wijst erop dat liquefaction enkel optreedt bij hevige schokken, bijv. bij aardbevingen, waarvan geen sprake is, en dat drijfzandcondities zich enkel voordoen als sprake is van een omhoog gerichte grondwaterstroming waardoor de korrelspanning nagenoeg tot nul is gereduceerd, waarvan geen sprake kan zijn omdat in dit geval sprake zou zijn van een omlaag gerichte infiltratiestroming.
4.8.14.30. Wat daarvan zij, belangrijker dan bedoelde kwalificaties van Conex acht het hof de constateringen van Conex, zoals door deze omschreven in haar rapportage. Conex omschrijft - tabel 4.1 in haar rapport van 10 september 2004 - de eerste drie meter van de bodem als
"leem, sterk zandig + klei, sterk siltig, zeer plastisch en sterk verweekt. Deze grondslag is niet draagkrachtig en sterk samendrukbaar".
4.8.14.31. Die constateringen zijn door de deskundige IFCO niet bestreden. Het hof heeft ook geen reden om aan te nemen dat die constateringen onjuist zouden zijn, ook al was Conex een partijdes-kundige en ook al was het eerste onderzoek erg summier.
Het hof acht dan ook voldoende grond aanwezig om, in het voetspoor van die constateringen, aan te nemen dat de bodem onder (een gedeelte van) de fundering van het pand van [appellanten] op het moment van onderzoek door Conex (verregaand) onvoldoende draagkrachtig was.
4.8.14.32. De vraag is echter of er aanwijzingen zijn dat de Gemeente daarvoor verantwoordelijk is en/of dat de toestand van die ondergrond is veroorzaakt of verergerd door handelingen of door nalaten van de Gemeente.
4.8.14.33. In dat verband dient het hof in te gaan op vraag 4 van de advocaat van [appellanten] en het antwoord van de deskundige daarop, en op het door [appellanten] bij memorie van grieven onder grief 9 gestelde.
4.8.14.34. Vraag 4 (zie pag. 15 van het rapport) luidt aldus (de nummering is van het hof):
1. "Uit de boorresultaten concludeert U dat er geen oorzakelijk verband bestaat tussen de af-voer van regenwater langs het restauratiegebouw en de verzakking van het genbouw.
2. Daarmee wordt feitelijk gesuggereerd dat de door Conex thans aangetroffen grondslag (volgt opsomming als hiervoor weergegeven onder 4.8.14.30) onder het gebouw reeds aan-wezig was op de plek waar gebouwd is toen men het restauratiegebouw ging realiseren.
3. Volgens die redenatie zou destijds willens en wetens gekozen zijn om het gebouw op onge-schikte grond te plaatsen zonder daarvoor voorzieningen te treffen, althans de juiste funde-ring toe te passen."
4.8.14.35. Het antwoord daarop van de deskundige luidt:
"Dit is juist. Het overgrote deel van de schadegevallen in of aan oude panden is een gevolg van onvoldoende kennis ten tijde van de bouw van de panden. In het onderhavige geval moet sterk betwijfeld worden of er bijvoorbeeld überhaupt enig grondonderzoek is uitge-voerd. Indien momenteel op een dergelijke locatie nieuwbouw zou worden gepleegd, dan zou op basis van de huidige voorschriften en inzichten deze nieuwbouw op palen gefundeerd worden."
4.8.14.36. In grief 9 (pag. 11 memorie van grieven) wordt dit door [appellanten] verwoord als volgt:
"Onder de opstal bevond zich ten tijde van het onderzoek … blubber. Als er geen sprake is geweest van het wegspoelen van grond waardoor deze blubber is ontstaan, dan moet deze blubber er al zijn geweest op het moment van bouwen. Dit is … onlogisch omdat een nor-maal mens zulks nooit zou doen … En als er al wel op blubber zou zijn gebouwd dan was de opstal vanaf het begin gaan bewegen en schuiven en waren de gebreken meteen opgetreden en niet tientallen jaren later."
4.8.14.37. Het hof constateert dat onderdeel 2 van vraag 4 berust op een eigen interpretatie van de advocaat van [appellanten] welke interpretatie niet wordt geschraagd door hetgeen de deskundi-ge had aangevoerd. Het aangehaalde citaat uit grief 9 heeft ook een tendentieus karakter. Immers, (de advocaat van) [appellanten] ecarteert voor het gemak een tijdsverloop van omstreeks een halve eeuw. Niet alleen IFCO, ook Conex gaat ervan uit dat er destijds waarschijnlijk voor het aanbrengen van de fundering geen grondverbetering (door het aanbrengen van een gestabiliseerd zandpakket) is toegepast en dat zulks destijds vermoedelijk niet nodig werd geacht. Het staat in het geheel niet vast dat de niet-draagkrachtige grond zoals Conex die in 2004 aantrof ter plaatse ook reeds in 1956 aan-wezig was. De conclusie dat er in de loop van bijna vijftig jaren een verandering is opgetreden is dus onvermijdelijk. Maar waar het om gaat is of er gedragingen zijn aan te wijzen waaruit volgt dat een en ander te wijten is aan handelingen of nalaten van de Gemeente in strijd met haar zorgplicht of in strijd met haar verplichtingen uit hoofde van art. 6:174 BW. Daarvoor kan aan de enkele aanwezig-heid van de door Conex in 2004 aangetroffen niet-draagkrachtige grond geen enkel bewijs worden ontleend. Herhaald zij dat op [appellanten] de bewijslast rust, van handelingen of nalaten van de Gemeente in strijd met enige verplichting, waardoor die grond niet-draagkrachtig is geworden.
4.8.14.38. Dat de deskundige - zie r.o. 4.8.14.35 - zijn antwoord laat beginnen met "Dat is juist" impliceert geen erkenning van de daaraan voorafgaande stelling dat [appellanten] destijds de grond willens en wetens op ongeschikte grond zou hebben gebouwd. In tegendeel blijkt uit de verdere toe-voeging dat de grond waarop [appellanten] destijds heeft gebouwd, naar huidige maatstaven onge-schikt zou worden geacht, maar dat men destijds waarschijnlijk niet eens een grondonderzoek nood-zakelijk heeft geacht.
4.8.14.39. Bij die stand van zaken doet het ook niet ter zake wat er met "verweekte" grond wordt bedoeld, of de grond al dan niet als "verweekt" moet worden beschouwd en of sprake is van liquefac-tion en/drijfzandcondities.
4.8.14.40. In het vorenoverwogene ligt besloten dat evenmin ter zake doet wat er voor holtes voorkomen in het Limburgse heuvelland ter plaatse. En evenmin is dan van belang of voor deze zaak een deskundige aangezocht had moeten worden welke specifieke kennis van dít gebied bezat. Grief 9 faalt dus ook in dat opzicht.
4.8.14.41. In de inleidende dagvaarding had [appellanten] een algemeen (getuigen-) bewijsaanbod gedaan. Bij comparitie heeft hij een specifieker bewijsaanbod gedaan, namelijk door middel van een
A. "deskundigen onderzoek in de geest zoals Conex aanvullend aan het voorlopig deskundi-genbericht heeft gedaan".
4.8.14.42. Bij memorie van grieven, grief 9, voorlaatste alinea laatste volzin, stelt [appellanten] dat de rechtbank [appellanten] had moeten toelaten tot het door hem gedane aanbod
B. "om door middel van een … deskundige de door hem (= Conex en/of [appellanten]) ge-stelde verklaring voor het ontstaan van de gebreken en het verzakken van de opstal [te be-wijzen]".
4.8.14.43. Met grief 10, laatste alinea, wordt door [appellanten] bewijs aangeboden om door mid-del van een
C. "deskundige aan te tonen dat er … sprake is geweest van onderspoeling veroorzaakt door de Gemeente als wegbeheerder ter plaatse en dat de weggespoelde grond zich ondergronds heeft verplaatst".
4.8.14.44. In grief 11 komt nog een algemeen geformuleerd bewijsaanbod naar voren.
4.8.14.45. Onder randnummer 3.3, pag. 14, van de memorie van grieven formuleert [appellanten] nog een drietal expliciete bewijsaanbiedingen, hierna kort weergegeven:
D. leeminsluitingen boorpunt 1, wijzend op inspoeling of ondergronds transport van grond en water
E. aanwezigheid aardpijpen/karsten, hetgeen ondergrondse verplaatsing van grond door middel van water mogelijk maakt
F. deformatie kalksteenpakket bij boorpunt 3, wijzend op instorting van een grot of gang, ten nadele van de fundering.
4.8.14.46. Met het "aanvullend onderzoek" van Conex, waarnaar [appellanten] bij comparitie in eerste aanleg verwees, werd bedoeld het onderzoek waarvan het resultaat is neergelegd in het rap-port van 7 augustus 2007. Het gaat daarbij om precies dezelfde kwesties als met bewijsaanbiedingen D, E en F aan de orde zijn gesteld.
4.8.14.47. Het hof ziet geen aanleiding voor het honoreren van de bewijsaanbiedingen onder A, D, E en F. Het hof wil aannemen dat de feitelijke waarnemingen van Conex op de onderdelen D, E en F juist zijn; een aanvullend daarop gericht deskundigenonderzoek als bedoeld onder A is dus ook niet nodig.
Het bewijsaanbod sub B - evenals trouwens het bewijsaanbod dat besloten ligt in grief 11 - is onvol-doende in het licht van het gegeven dat er reeds onderzoeken zijn uitgevoerd door Conex en IFCO.
4.8.14.48. Dan resteert het bewijsaanbod sub C. Het tweede deel ervan is strikt genomen irrele-vant, en is slechts van belang voor zover daarmee wordt onderbouwd dat het niet onmogelijk is dat hetgeen met het eerste deel te bewijzen wordt aangeboden zich daadwerkelijk heeft voorgedaan.
4.8.14.49. Het eerste deel van de bewijsaanbieding is wel relevant, raakt immers de kern van het verwijt van [appellanten] aan het adres van de Gemeente, namelijk: dat er sprake is geweest van onderspoeling veroorzaakt door de Gemeente als wegbeheerder ter plaatse.
4.8.14.50. Niettemin zal het hof dat bewijsaanbod niet honoreren. Er heeft immers reeds een on-derzoek door een deskundige plaats gevonden, waarbij hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. En wat er ook zij van de vermeende ondeskundigheden van deze deskundige of onvolkomenheden van zijn rapport, zijn conclusie dat de mate van infiltratie van regenwater dat via de Trichtergrubbe naar beneden komt, (eventueel) als gevolg van nalatigheden of handelingen van de Gemeente onvoldoen-de van het pand van [appellanten] wordt weggevoerd, en vervolgens ter plaatse de grond in dringt, zeer gering is en in het niet valt bij de infiltratie van regenwater welke overigens rondom het pand van [appellanten] valt, is geheel begrijpelijk en niet gemotiveerd betwist.
4.8.14.51. [appellanten] heeft onvoldoende voor bewijs vatbare feiten gesteld waaruit volgt dat de Gemeente aansprakelijk is voor het ontstaan of bestaan van een onvoldoende draagkrachtige onder-grond, aangenomen dat daarvan daadwerkelijk sprake is.
4.8.14.52. Van het verrichten of nalaten van handelingen door de Gemeente, als gevolg waarvan er bovengrondse waterstromen ontstonden, welke tot onderspoeling van de fundering hebben geleid, waardoor de fundering is verzakt, met scheurvorming tot gevolg, is dus niet gebleken.
4.8.15. Het vorenstaande betekent dat ook grieven 9 tot en met 12 falen, althans niet tot ver-nietiging van het vonnis kunnen leiden.
4.8.16. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak