4.7.1. Tegen het oordeel van de rechtbank dat Corso geen rechten kan ontlenen aan de overnameovereenkomst en de nadere overeenkomst, omdat zij daarbij geen partij was, is in hoger beroep geen grief gericht. Dat houdt naar het oordeel van het hof ook in dat de curator aan die overnameovereenkomst en/of de nadere overeenkomst geen argumenten kan ontlenen die aan verrekening door Corso in de weg zouden staan. De onderdelen (iii), (iv) en (v) van grief 1, die alle zijn gebaseerd op die overeenkomsten, falen reeds daarom.
4.7.2. De curator heeft in de onderdelen (i) en (ii) van zijn eerste grief gesteld dat Corso in het geheel geen vordering had op Utilitas, althans – zo begrijpt het hof – dat de omvang daarvan zo laag en/of onzeker is, dat dit aan verrekening in de weg staat. Daartoe heeft hij onder meer aangevoerd dat de vorderingen al betaald (c.q. al verrekend) zijn.
De curator heeft verder als verweer aangevoerd dat Corso in het geheel geen werkzaamheden voor Utilitas zou hebben verricht. Hij heeft dit verweer, mede in het licht van de door Corso ter ondersteuning van haar standpunt overgelegde stukken, niet nader feitelijk onderbouwd, zodat het hof dit verweer zal passeren.
4.7.3. Reeds in eerste aanleg had de curator de hoogte van de vordering van Corso gemotiveerd betwist (zij het dat deze betwisting in het licht stond van de betwisting van de vordering van Corso uit de overnameovereenkomst en de nadere overeenkomst). Duidelijk is dat Corso stelt dat zij in de periode tussen 31 januari 2000 en 31 december 2000 voor
f 484.275,84 aan facturen aan Utilitas heeft gezonden terzake verrichte werkzaamheden. Genoemde facturen zijn als bewijs van deze stelling overgelegd door Corso, evenals crediteurenoverzichten uit de administratie van Utilitas en controleoverzichten facturering uit de administratie van Corso. Voorts heeft Corso onbetwist gesteld dat de door haar gezonden facturen zonder protest door Utilitas zijn behouden.
Weliswaar blijven er nog veel vragen over met betrekking tot de hoogte van de vordering van Corso terzake de uitgevoerde werkzaamheden en ontbreekt nog steeds een deugdelijke verklaring voor de reeds door de rechtbank geconstateerde verschillen in de diverse door Corso geproduceerde stukken, maar het hof is - mede gezien het ontbreken van de gemotiveerde betwisting daarvan door de curator - van oordeel dat Corso voldoende aannemelijk heeft gemaakt dát zij werkzaamheden voor Utilitas heeft verricht en dientengevolge destijds in ieder geval een opeisbare vordering op Utilitas had. Het oordeel van de rechtbank dat deze vordering inmiddels echter is verjaard staat in hoger beroep niet ter discussie, evenmin als haar oordeel dat verjaring van een rechtsvordering aan verrekening niet in de weg staat.
Voorshands is op grond van de door Corso bijgebrachte bewijsmiddelen aannemelijk geworden dat deze vordering van Corso op Utilitas hoger was dan de tegenvordering van Utilitas. De curator zal in de gelegenheid worden gesteld tegenbewijs te leveren tegen deze voorshands bewezen geachte stelling, als in het dictum te melden.
Voor zover de curator heeft gesteld dat Utilitas voor de verrichte werkzaamheden al heeft betaald, zal hij worden toegelaten tot bewijslevering terzake als na te melden.
4.7.4. De curator heeft voorts nog gesteld, zo begrijpt het hof onderdeel (vi) van grief 1, dat partijen al zo lang zaken met elkaar hadden gedaan, waarbij zij zich over en weer nooit jegens elkaar op verrekening hebben beroepen, dat daaruit kan worden afgeleid dat zij ook voor dit geval iedere verrekening hebben uitgesloten. Het hof overweegt dat in beginsel het uitgangspunt is dat er verrekend mag worden, ook in faillissement. Indien partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat er tussen hen sprake is van een uitsluiting van iedere verrekening, dan heeft dit in beginsel ook te gelden wanneer een van partijen in staat van faillissement is komen te verkeren. In dit verband is de enkele stelling dat partijen gedurende hun relatie geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid tot verrekening onvoldoende om aan te nemen dat zij daarmee ook beoogd hebben iedere verrekening tussen hen uit te sluiten, ook in geval van faillissement. De curator zal worden toegelaten zijn stelling dat iedere verrekening tussen partijen te allen tijde was uitgesloten te bewijzen als na te melden.