Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 155876/HAZA 07-500)
2.Het geding in hoger beroep
Daarbij heeft Newa drie voorwaardelijke grieven aangevoerd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het eindvonnis met toewijzing van haar vorderingen.
3.De gronden van het hoger beroep
Grief 13 in het principaal appel bevat een groot aantal subgrieven. Een grief met nummer 14 ontbreekt. Het hof heeft in randnummers 51 en 52 van de memorie van grieven in het principaal appel aanvullende grieven gelezen, welke tevens voldoende kenbaar zijn voor Newa c.q. Velenturf q.q. Het hof nummert deze als grieven 16 en 17.
4.De beoordeling
Bij de opdracht is vermeld dat de installatie een capaciteit van 325 m² per uur zou hebben. De installatie als geheel haalt die capaciteit bij lange na (nog steeds) niet.
Volgens de orderbevestiging zou de laatste termijn van 20 % worden gefactureerd "bij eindoplevering met opleveringsprotocol". Een formele opleveringshandeling heeft niet plaats gevonden. Eurostrip heeft de installatie vanaf medio 2002 feitelijk wel in gebruik genomen.
Newa heeft op 27 april 2001 meer- en minderwerk gefactureerd tot een bedrag van € 98.334,46; in deze factuur wordt een vervaldatum van 27 mei 2001 genoemd.
Newa heeft op 8 november 2004 de zesde termijn groot 20 % (de slottermijn) gefactureerd tot een bedrag van € 346.290,--. Een uitdrukkelijke betaaldatum is op deze factuur niet genoemd. Wel wordt op deze factuur verwezen naar genoemde orderbevestiging.
Eurostrip heeft deze nota's niet betaald.
- Art. 1 lid 1 bepaalt dat elk van partijen een deskundige benoemt en dat die deskundigen gezamenlijk een derde deskundige benoemen.
- Art. 1 leden 2 en 3 houden in dat elk van partijen haar eigen deskundige betaalt en dat partijen gezamenlijk de derde deskundige zullen betalen.
- Art. 2 lid 1 bepaalt de te onderzoeken onderwerpen. Het gaat om een onderzoek in fasen: eerst zouden deskundigen rapporteren omtrent de te hanteren meetmethodiek, daarna zouden de metingen worden uitgevoerd.
- Art. 2 lid 2 bepaalt dat als de deskundigen het over een van de onderzoeksvragen niet eens kunnen worden, zij gezamenlijk een derde deskundige aanwijzen wiens oordeel bindend zal zijn.
- Art. 2 lid 6 bepaalt dat de uitkomst van het door de deskundigen uitgevoerde onderzoek bindend zal zijn.
- Art. 3 bepaalt dat de resultaten van de metingen van de deskundigen het uitgangspunt dienen te vormen voor onderhandelingen tussen partijen omtrent de vraag of sprake is van een tekortkoming en zo ja, welk schadebedrag daar dan mee gemoeid is. Lid 3 voorziet in een gang naar de arbiter als partijen het over die tekortkoming of schadevergoeding niet eens worden.
Voorts beroept Eurostrip zich op opschorting.
Dit alles betekent dat de vorderingen van Newa in beginsel opeisbaar zijn.
Newa beroept zich op art. VIII leden 1 en 4 van de FME-voorwaarden en wijst erop dat Eurostrip de installatie in gebruik heeft genomen, zodat deze als opgeleverd geldt.
Wat daarvan zij, het hof zou - als het tot vernietiging van het vonnis op een van de principale grieven zou komen - in het kader van de devolutieve werking van het appel ook het beroep van Newa op de omstandigheid dat de FME-voorwaarden bepalen dat ingebruikneming (kort gezegd) aanvaarding en daarmee oplevering impliceren, opnieuw dienen te bezien.
Overigens blijkt uit de opstelling van Newa in hoger beroep dat zij inhoudelijk dat verweer nog steeds handhaaft; zie de mva tevens houdende incidenteel appel sub 16. Eurostrip is daarop ook nader ingegaan.
Daar staat tegenover dat de installatie thans reeds gedurende een groot aantal jaren feitelijk bij Eurostrip in gebruik is, weliswaar slechts (volgens Eurostrip) op 40 % van het overeengekomen gebruik, maar dat laat onverlet dat de installatie in de normale bedrijfsuitoefening van Eurostrip wordt gebruikt. Feitelijk is dus een eindsituatie ingetreden. Daargelaten of een beroep op art. VIII leden 1 en 4 in de jaren 2002-2006 (of een gedeelte van die periode) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid al dan niet aanvaardbaar zou zijn geweest, die situatie doet zich thans in elk geval niet meer voor.
Newa heeft niet gereageerd op het argument van Eurostrip dat de betaling zou dienen te worden opgeschort in verband met het gegeven dat er een vaststellingsovereenkomst is gesloten.
Nergens blijkt uit dat het krachtens de vaststellingsovereenkomst uit te voeren onderzoek mede ertoe strekte uit te maken of de reeds vervallen, doch onbetaald gebleven facturen al dan niet alsnog betaald zouden moeten worden. Dat het voor de hand ligt dat bij eventuele onderhandelingen in enige fase ook het gegeven dat er nog openstaande facturen bestonden zou kunnen worden betrokken, maakt dit niet anders. In die vaststellingsovereenkomst wordt met geen woord gerept over onbetaald gebleven facturen en/of het gegeven dat deze, eventueel afhankelijk van een te verrichten onderzoek, onbetaald zouden mogen blijven.
Mitsdien dient het op deze grond gedane beroep op opschorting te worden afgewezen.
In dat verband verwijst zij naar een faxbericht van 1 oktober 2001, prod. 5 bij inleidende dagvaarding. Dit luidt onder meer als volgt:
Newa stelt ook dat de FME-voorwaarden een beroep op opschorting, gedaan door de opdrachtgever, uitsluiten, doch de advocaat van Eurostrip merkte (terecht) op dat zulks niet in de FME-voorwaarden valt te lezen, nu in art. X lid 3 wel verrekening, doch niet opschorting expliciet wordt uitgesloten.
vervalvan de daar tegenover staande verbintenis (in dit geval: tot betaling van de onbetaald gebleven facturen), doch slechts tot uitstel in afwachting van enige andere actie. Daartoe is het dan ook noodzakelijk dat degene die zich op opschorting beroept duidelijk maakt dàt zulks wordt gedaan in afwachting van die andere actie.
Er zijn voorts onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat een beroep op dat verrekeningsverbod naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
- de aard van de door Newa te verrichten prestatie (inspannings- dan wel resultaatsverbintenis),
- de vraag op wie de bewijslast van bepaalde relevante stellingen rust
- de vraag of, als de bewijslast op Eurostrip zou rusten, daaraan voorshands geacht kan worden te zijn voldaan
- de reikwijdte van en gebondenheid aan de vaststellingsovereenkomst en de uitkomsten van het onderzoek van TNO
- de vraag of de installatie al dan niet gemodificeerd was en wat de gevolgen daarvan zijn
- de mogelijkheid om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden (zie echter voor de kosten van de deskundigen hierna)
Overigens moet worden opgemerkt dat Newa in de inleidende dagvaarding, waar het ging om haar eigen facturen, bedragen inclusief btw vorderde, maar waar het ging om kosten van deskundigen en buitengerechtelijke kosten, bedragen exclusief btw.
na13 oktober 2006 (het commentaar van SGS dateert van 19 oktober 2006), doch desondanks zijn opgenomen "in" het rapport van 13 oktober 2006.
Ten tweede waren er onvoldoende redenen aanwezig om de vaststellingsovereenkomst te ontbinden.
De tweede offerte vermeldt weliswaar dat de eerste offerte is vervallen, maar die eerste offerte is nog steeds van belang om de tweede goed te kunnen begrijpen. Die tweede offerte heeft namelijk kennelijk enkel betrekking van de eerste fase - vaststelling wijze capaciteitsonderzoek - van het aanvankelijk geoffreerde onderzoek in twee fasen.
Maar voor de kosten van [schuldeiser 2], welke blijkens prod. 30 bij inleidende dagvaarding zijn gevallen van september 2001 tot en met december 2005, valt dat in redelijkheid niet te zeggen en zulks wordt door Eurostrip ook niet gesteld.
Dit betekent dat in totaal meer dan 400 uur door [schuldeiser 2] aan deze zaak zijn besteed. Dat staat in geen enkele redelijke verhouding meer tot de aard van het geschil. Het hof zal naar redelijkheid en billijkheid een bedrag groot € 10.000,-- toeschatten, inclusief btw en inclusief eventuele rente tot aan de dag der inleidende dagvaarding in eerste aanleg.
nietvan toepassing zou zijn, valt vooralsnog niet in te zien. Het gaat ook om een in het maatschappelijk verkeer zeer gebruikelijke betalingstermijn.
Mitsdien slaagt deze grief.
Die contractuele rente is aanmerkelijk lager dan de wettelijke rente, zodat het hof de contractuele rente zal toewijzen.
- de slottermijn groot € 346.290,-- inclusief btw, met de contractuele rente (als in het dictum te omschrijven) vanaf de dag der inleidende dagvaarding
- de meerwerknota € 98.334,46 inclusief btw, met de contractuele rente als in het dictum te omschrijven vanaf 27 mei 2001
- een bedrag groot € 10.000,-- inclusief btw, met de wettelijke rente vanaf de dag der inleidende dagvaarding.
Het met grief 3 in het incidenteel appel gemoeide belang schat het hof, gelet op de hoogte van het bedrag van de meerwerknota, de rentevoet, en de duur (van 27 mei 2001 tot 27 februari 2007), op omstreeks € 45.000,--, zodat tarief IV van toepassing is. Het pleidooi wordt enkel berekend in het principaal appel. Voor het principaal appel gaat het hof uit van tarief VII.
5.De uitspraak
- de bedrag groot € 346.290,--, vermeerderd met een rente naar een percentage van vier punten boven het promessedisconto van de Nederlandsche Bank, vanaf 27 februari 2007
- een bedrag groot € 98.334,46, vermeerderd met een rente naar een percentage van vier punten boven het promessedisconto van de Nederlandsche Bank, vanaf 27 mei 2001
- een bedrag groot € 10.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 februari 2007