Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- namens [appellant]: mr. Tonnaer;
- namens de rechthebbenden: mr. Osmic.
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
- de brief van mr. Osmic d.d. 15 april 2013;
- de brief van mr. Tonnaer d.d. 6 september 2013;
- de schriftelijke bescheiden van mr. Van Hardenbroek van Ammerstol d.d. 17 september 2013, waaruit blijkt dat hij zich, naast mr. Tonnaer, namens [appellant] in de onderhavige procedure stelt.
3.De beoordeling
(…) De voorzieningenrechter heeft terecht mede in aanmerking genomen dat [appellant] in appèlrekesten heeft vermeld dat hij bewindvoerder was bij de vennootschap en uit dien hoofde onder de naam van de vennootschap handelde. (…) Dit geldt evenzeer voor de stelling van [appellant] dat de rechtbank placht geen rechtspersonen als bewindvoerder te benoemen.” Hieruit leidt [appellant] af dat Cirkel Bewindvoeringen B.V. (voorheen Budgetbeheer [vestigingsnaam] B.V.), onder welke naam [appellant] handelde als bewindvoerder, “
de aansprakelijke partij” is en de Raad van State daarmee “
het benoemingenbeleid van de rechtbank passeert”. De consequentie hiervan is volgens [appellant] dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en opnieuw rechtdoende door het hof dient te worden geoordeeld dat de bedoelde vennootschap (in plaats van [appellant]) wordt veroordeeld – naar het hof begrijpt – tot terugbetaling van een bedrag van € 2.922,24 aan de rechthebbenden.
Ter zitting van het hof heeft mr. Tonnaer het standpunt van [appellant] nader toegelicht. Volgens mr. Tonnaer dient op grond van het oordeel van de Raad van State, [appellant] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de 43 thans nog bij het hof aanhangige zaken, waaronder de onderhavige zaak.
de aansprakelijke partij” is, noch dat de Raad van State “
het benoemingenbeleid van de rechtbank passeert”. Integendeel, in rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak (waaruit ook het hiervoor weergegeven citaat waarop [appellant] zich beroept afkomstig is), herinnert de Raad van State er juist aan dat “
De voorzieningenrechter (…) met juistheid [heeft] overwogen dat de kantonrechter steeds [appellant] in persoon als bewindvoerder heeft benoemd.” Het hof merkt daarbij overigens op dat de uitspraak van de Raad van State uitsluitend ziet op een geschil tussen [appellant] en de Raad voor Rechtsbijstand over een afwijzing van aanvragen om een toevoeging. In het licht van het bovenstaande zal het hof het verzoek van [appellant] tot niet-ontvankelijkverklaring dan ook afwijzen.
Artikel 1:445 lid 2 BW beperkt de bevoegdheid van de kantonrechter goedkeuring te onthouden aan de rekening en verantwoording, anders dan [appellant] betoogt, niet tot het in de eerste zin van dit artikellid voorziene geval. Artikel 1:445 lid 2 BW verbindt immers slechts een – nader omschreven – gevolg aan een reeds verleende goedkeuring. Al hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ten aanzien van de handelings- en wilsbekwaamheid van de rechthebbenden doet dan ook niet af aan de bevoegdheid van de kantonrechter op onderdelen aan de rekening en verantwoording goedkeuring te onthouden.
Het hof merkt ten slotte nog op dat de beslissing van de kantonrechter de goedkeuring op onderdelen aan de rekening en verantwoording te onthouden, niet de aansprakelijkheid van de bewindvoerder jegens de rechthebbenden impliceert. Hoe de bestreden beschikking de eventueel door de rechthebbenden aan de bewindvoerder verleende decharge dan kan doorkruisen, zoals in de toelichting op de grief wordt betoogd, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen.