Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- namens [appellant]: mr. Tonnaer en mr. O.R. van Hardenbroek van Ammerstol;
- de rechthebbende, alsmede haar partner.
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
3.De beoordeling
(…) De voorzieningenrechter heeft terecht mede in aanmerking genomen dat [appellant] in appèlrekesten heeft vermeld dat hij bewindvoerder was bij de vennootschap en uit dien hoofde onder de naam van de vennootschap handelde. (…) Dit geldt evenzeer voor de stelling van [appellant] dat de rechtbank placht geen rechtspersonen als bewindvoerder te benoemen.” Hieruit leidt [appellant] af dat Cirkel Bewindvoeringen B.V. (voorheen Budgetbeheer [vestigingsnaam] B.V.), onder welke naam [appellant] handelde als bewindvoerder, “
de aansprakelijke partij” is en de Raad van State daarmee “
het benoemingenbeleid van de rechtbank passeert”. De consequentie hiervan is volgens [appellant] dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en opnieuw rechtdoende door het hof dient te worden geoordeeld dat de bedoelde vennootschap (in plaats van mr. [appellant]) wordt veroordeeld – naar het hof begrijpt – tot terugbetaling van een bedrag van € 104,58 aan de rechthebbende.
Ter zitting van het hof heeft mr. Tonnaer het standpunt van [appellant] nader toegelicht. Volgens mr. Tonnaer dient op grond van het oordeel van de Raad van State, [appellant] niet-ontvankelijk te worden verklaard in de 43 thans nog bij het hof aanhangige zaken, waaronder de onderhavige zaak.
Anders dan [appellant] stelt, volgt uit de overweging van de Raad van State waarop hij zich voor het onderhavige verzoek beroept niet dat de bedoelde vennootschap (naar het hof begrijpt: in dezen) “
de aansprakelijke partij” is, noch dat de Raad van State “
het benoemingenbeleid van de rechtbank passeert”. Integendeel, in rechtsoverweging 4.2 van de uitspraak (waaruit ook het hiervoor weergegeven citaat waarop [appellant] zich beroept afkomstig is), herinnert de Raad van State er juist aan dat “
De voorzieningenrechter (…) met juistheid [heeft] overwogen dat de kantonrechter steeds [appellant] in persoon als bewindvoerder heeft benoemd.” Het hof merkt daarbij overigens op dat de uitspraak van de Raad van State uitsluitend ziet op een geschil tussen mr. [appellant] en de Raad voor Rechtsbijstand over een afwijzing van aanvragen om een toevoeging. In het licht van het bovenstaande zal het hof het verzoek van mr. [appellant] tot niet-ontvankelijkverklaring dan ook afwijzen.
Voor zover het beroep op niet-ontvankelijkheid de kennelijke strekking heeft dat – kort gezegd – de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en door het hof dient te worden geoordeeld dat de bestreden beschikking jegens de bedoelde vennootschap (in plaats van [appellant]) had moeten worden gegeven, wijst het hof dit onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen eveneens af. Dat de bewindvoerdersvergoeding is betaald via een vennootschap maakt dit niet anders. De bewindvoerdersvergoeding komt [appellant] in privé toe nu hij (als privépersoon) tot bewindvoerder is benoemd en niet de vennootschap. Dat [appellant] er vervolgens voor kiest om die vergoeding via een vennootschap tot uitkering te laten komen, brengt niet mee dat hij zelf niet meer kan worden aangesproken voor hetgeen te veel is betaald.
Artikel 1:445 lid 2 BW beperkt de bevoegdheid van de kantonrechter goedkeuring te onthouden aan de rekening en verantwoording, anders dan [appellant] betoogt, niet tot het in de eerste zin van dit artikellid voorziene geval. Artikel 1:445 lid 2 BW verbindt immers slechts een – nader omschreven – gevolg aan een reeds verleende goedkeuring.
Het hof merkt ten slotte nog op dat de beslissing van de kantonrechter de goedkeuring op onderdelen aan de rekening en verantwoording te onthouden, niet de aansprakelijkheid van de bewindvoerder jegens de rechthebbende impliceert. Hoe de bestreden beschikking de eventueel door de rechthebbende aan de bewindvoerder verleende decharge dan kan doorkruisen, zoals in de toelichting op de grief wordt betoogd, valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet te begrijpen. Grief 1 faalt derhalve.
Voor het geval het hof van mening zou zijn dat de toestemming van de rechthebbende vereist zou zijn voor het gebruik van deze applicatie, heeft mr. [appellant] gesteld dat deze toestemming door de rechthebbende is gegeven.
Het hof verstaat de stellingen van [appellant] in dezen aldus dat hij van mening is dat de instemming is verkregen door ondertekening van de “Overeenkomst beschermingsbewind”, waarin de rechthebbende zich verplicht heeft deze applicatie te gebruiken en de hieraan verbonden kosten voor haar rekening te nemen en/of door middel van ondertekening van de verklaring van 28 maart 2011, dan wel dat de instemming van de rechthebbende met de rekening en verantwoording impliciet een goedkeuring inhoudt om de kosten van de applicatie te haren laste te brengen, alsmede dat het gebruik van de applicatie mede te beschouwen is als een impliciete toestemming hiertoe.
Het hof heeft ter zitting nog de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 25 april 2013 gegeven onder nummer 200.112.573, en met name de overweging van het hof onder 2.17, voorgehouden, welke overweging luidt:
“Ter mondelinge behandeling na verwijzing heeft verzoeker evenwel als volgt verklaard. Indien alle gegevens van de rechthebbende in het systeem zijn ingevoerd kan aan het eind van een jaar met een druk op de knop de rekening en verantwoording worden uitgedraaid. Het kost veel tijd om alle gegevens van de rechthebbende in het systeem in te voeren. Hier staat tegenover dat wanneer het systeem is gevuld, het de bewindvoerder ook veel tijd bespaart, omdat de rechthebbende niet meer voor elke besteding (telefonisch) in overleg treedt met (de administratie van) de bewindvoerder. Het systeem levert dus ook voordelen op voor de bewindvoerder, aldus verzoeker.”
Het hof sluit daarbij niet uit dat het gebruik van de SmartFMS-applicatie ook nuttig en leerzaam voor de rechthebbende kan zijn.
Al hetgeen mr. [appellant] verder nog heeft aangevoerd, zoals het gestelde ten aanzien van de rechtsongelijkheid, maakt dit oordeel niet anders. Het hof passeert dan ook het aanbod van [appellant] ter zitting gedaan om de heer B. Kuis, directeur van Idieka B.V., met betrekking tot de gestelde rechtsongelijkheid te horen als getuige.
Mr. [appellant] stelt verder recht te hebben vergoeding van extra uren in verband met problematische schulden, het beheer van het PGB en/of begeleiding tijdens de schuldsaneringsregeling.