ECLI:NL:GHSHE:2013:5553

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
21 november 2013
Zaaknummer
12-00710
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting aan autohandelaar

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting die is opgelegd aan een autohandelaar, belanghebbende, door de Inspecteur van de Belastingdienst. De naheffingsaanslag betreft het tijdvak van 20 juli 2010 tot en met 19 juli 2011 en bedraagt € 412, met een gelijke boete van € 412. De Inspecteur stelt dat het motorrijtuig, dat tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde, gebruik heeft gemaakt van de openbare weg zonder dat het handelaarskenteken was bevestigd. Belanghebbende betwist dit en stelt dat er onvoldoende bewijs is dat het motorrijtuig op de openbare weg is gebruikt.

De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor wat betreft de boete, deze verlaagd tot € 8, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak, terwijl belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 29 mei 2013 heeft het Hof de verklaringen van beide partijen gehoord. Belanghebbende heeft verklaard dat zij niet kan bevestigen dat de foto die door de Inspecteur is overgelegd, daadwerkelijk het motorrijtuig van belanghebbende betreft.

Het Hof oordeelt dat de Inspecteur onvoldoende bewijs heeft geleverd dat het motorrijtuig op de openbare weg is gebruikt. De afdruk van de foto is niet voldoende om aan te tonen dat het motorrijtuig van belanghebbende op de openbare weg was. Het Hof vernietigt daarom de naheffingsaanslag en de boetebeschikking, en verklaart het hoger beroep van belanghebbende gegrond. De uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, evenals de uitspraken van de Inspecteur. De kosten van het geding worden vergoed door de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00710
Uitspraak op het hoger beroep van
de directeur van het onderdeel de Belastingdienst/Centrale administratie Autoheffingen van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda van 27 september 2012, nummer AWB 12/1775, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslag en boetebeschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over het tijdvak 20 juli 2010 tot en met 19 juli 2011 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 412 aan belasting, alsmede bij beschikking een boete van € 412. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het de boete betreft, de uitspraak op bezwaar inzake de boete vernietigd, de boete verminderd tot € 8, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en de Inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze te vergoeden.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. De Inspecteur heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 29 mei 2013 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende de heer [A], alsmede, namens de Inspecteur, mevrouw [B]. De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende was van 13 juli 2011 tot en met 11 november 2011 als houder van het motorrijtuig met kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig) ingeschreven in het kentekenregister van de RDW, omdat gedurende deze periode het motorrijtuig tot zijn bedrijfsvoorraad behoorde. De dagtekening van de eerste tenaamstelling van het motorrijtuig is 27 januari 2005.
2.2.
Belanghebbende is autohandelaar en maakt gebruik van de bij en krachtens artikel 1, lid 2, en hoofdstuk V van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (tekst 2010; hierna: de Wet MRB) getroffen regeling (hierna: de handelaarsregeling). Het motorrijtuig behoorde in de periode 13 juli 2011 tot en met 11 november 2011 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende. Afdrukken van foto’s van kentekenplaat [kenteken] genomen op 1 mei 2011 om 12:24 uur, op 10 juni 2011 om 11:10 uur, op 2 juli 2011 om 21:20 uur en op 10 juli 2011 om 17:44 uur behoren tot de gedingstukken.
2.3.
Op 19 juli 2011 is tijdens een controle aan de A2 rechts ter hoogte van de afslag Valke Eindhoven HMP 176.4 om 17:39 uur geconstateerd dat, naar de Inspecteur stelt maar door belanghebbende wordt betwist, met het motorrijtuig gebruik is gemaakt van de weg. Een afdruk van een foto van een auto op het moment van de controle behoort eveneens tot de gedingstukken. Deze auto was ten tijde van de controle niet voorzien van zogenaamde handelaarskentekenplaten.
2.4.
Naar aanleiding van de constatering dat met het motorrijtuig op 19 juli 2011 gebruik is gemaakt van de openbare weg, heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 20 juli 2010 tot en met 19 juli 2011 naar een bedrag van € 412 aan belasting alsmede bij beschikking een boete van € 412.
2.5.
De bedragen als zodanig zijn niet in geschil.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
II. Is terecht en tot de juiste hoogte een boete opgelegd?
Belanghebbende is van mening dat beide vragen ontkennend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende:
Ik had mijn administratieve kracht als getuige mee willen brengen, maar zij is vorige maand overleden. Op het tijdstip van de controle had zij zicht op de auto die toen in de showroom stond. Zij keek vanaf haar bureau uit op de showroom.
Ik ben het niet eens met hoogte van de boete. Het is niet reëel dat ik over een heel jaar boete moet betalen en dat de aanslag op een heel jaar ziet, dit laatste gelet op de tijd dat de auto in mijn bedrijfsvoorraad aanwezig was.
(Kijkend naar de foto) Dat dit mijn auto is, kan ik helemaal niet zeggen. Het is een vergelijkbare foto. Als het nu een kleurenfoto was. Ik kan niet vaststellen of de getoonde foto een afdruk van mijn auto is.
Inspecteur:
De camera is zodanig ingesteld dat onder alle weersomstandigheden het kenteken kan worden opgenomen.
(Desgevraagd) Ik heb geen originele foto bij mij. Het exemplaar dat ik heb is net zo donker als die uw Hof heeft.
Voor zover wij op de hoogte zijn van strafverminderende feiten en omstandigheden houden we daar rekening mee. Maar als wij daar geen weet van hebben, gaan we daar niet actief naar op zoek.
De heffing van motorrijtuigenbelasting heeft geen betrekking op het motorrijtuig zelf. Dat het is opgenomen in de bedrijfsvoorraad is dan niet van belang. Heffing vindt plaats, omdat belanghebbende zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die voor een handelaar gelden, en wordt niet gerelateerd aan de tijd gedurende welke het motorrijtuig in de bedrijfsvoorraad aanwezig is geweest. De nageheven belasting is de basis voor de boete. Bij het opleggen van de boete volgen wij het Besluit. De Rechtbank had de boete niet mogen verminderen, omdat het motorrijtuig een kortere periode tot de bedrijfsvoorraad behoorde.
Stellen dat er sprake is van een vals kenteken is niet genoeg. Er is een beperkt aantal bedrijven dat kentekenplaten mag afgeven. Daarnaast zie je dat dan vaker boetes worden opgelegd. In dit geval vind ik het niet aannemelijk dat er valse kentekenplaten zijn.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank en van de Inspecteur en tot vernietiging van de naheffingsaanslag en boetebeschikking.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Relevante regelgeving
4.1.
Artikel 1, lid 2 van de Wet MRB luidt als volgt:
‘2.Voor motorrijtuigen die behoren tot een bedrijfsvoorraad en voor motorrijtuigen die voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf zijn, kan de belasting, onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden met betrekking tot het gebruik, in afwijking van het eerste lid worden geheven ter zake van de ten behoeve van die motorrijtuigen opgegeven kentekens als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.’
4.2.
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 luidt als volgt:
‘Met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet zijn de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing.’.
4.3.
Artikel 37, lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994 luidt als volgt:
‘3. Voor motorrijtuigen en aanhangwagens, die behoren tot de bedrijfsvoorraad van een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend of die voor herstel of bewerking ter beschikking zijn gesteld van een natuurlijke persoon of rechtspersoon, geldt het vereiste dat een kenteken voor een bepaald voertuig dient te zijn opgegeven niet, mits overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels gebruik wordt gemaakt van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen, door de Dienst Wegverkeer aan die natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een erkenning als bedoeld in artikel 62 is verleend en die het voertuig ten behoeve van eerstbedoelde natuurlijke persoon of rechtspersoon ten verkoop voorhanden heeft, opgegeven kenteken. De Dienst Wegverkeer kan aan deze opgaven voorschriften verbinden. Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot die voorschriften regels worden vastgesteld. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen het gebruik van een zodanig kenteken verplicht is.’.
4.4.
Artikel 44 van het Kentekenreglement luidt als volgt:
‘Gebruik
1. Een handelaarskenteken mag slechts worden gebruikt door degene aan wie het is opgegeven dan wel een door deze aangewezen persoon. Het gebruik is slechts toegestaan voor de categorie waarvoor het is opgegeven.
2. Een handelaarskenteken mag worden gebruikt voor voertuigen die ter bewerking of herstel aan degene aan wie het kenteken is opgegeven ter beschikking zijn gesteld.
3. Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven.
4. Een handelaarskenteken mag uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig als bedoeld in het tweede en derde lid gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het erkende bedrijf of de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie het handelaarskenteken is opgegeven.
5. Voor overtreding van het eerste tot en met vierde lid is degene aan wie het handelaarskenteken is opgegeven aansprakelijk.’.
4.5.
Artikel 62 van de Wet MRB luidt als volgt:
‘De belasting voor een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt geheven van degene op wiens naam het kenteken is gesteld.’.
4.6.
Artikel 63 van de Wet MRB luidt als volgt:
‘1. Het tijdvak waarover de belasting moet worden betaald is drie maanden.
2. Het tijdvak vangt aan met ingang van de dag van dagtekening van de tenaamstelling van het kentekenbewijs behorende bij een kenteken als bedoeld in artikel 62 en telkenmale drie maanden later.’
4.7.
Artikel 67 van de Wet MRB luidt als volgt:
‘Voor een kenteken als bedoeld in artikel 62 bedraagt de belasting over een tijdvak van drie maanden het bedrag, opgenomen in artikel 23, eerste lid, voor een personenauto met een eigen massa van 1000 kg.’.
4.8.
Artikel 69 van de Wet MRB luidt als volgt:
‘1. Indien met betrekking tot een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad of een motorrijtuig dat voor het verrichten van werkzaamheden daaraan bij een herstelbedrijf is, niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden, kan de belasting worden nageheven.
2. De na te heffen belasting wordt berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, tweede lid, gestelde voorwaarden.
3. Indien met het motorrijtuig gebruik wordt gemaakt van de weg zonder dat aan de in het tweede lid bedoelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de naheffingsaanslag opgelegd aan de bestuurder ingeval degene tot wiens bedrijfsvoorraad het motorrijtuig behoort of degene die het herstelbedrijf uitoefent aannemelijk maakt, dat van het motorrijtuig tegen zijn wil gebruik is gemaakt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.’
De naheffingsaanslag
4.9.
Vaststaat dat belanghebbende autohandelaar is en dat het motorrijtuig in de periode 13 juli 2011 tot en met 11 november 2011 tot de bedrijfsvoorraad van belanghebbende behoorde. Eveneens staat vast dat belanghebbende voor haar tot de bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuigen over een bijzonder kenteken, het zogenoemd handelaarskenteken, beschikt. Voor het handelaarskenteken wordt ingevolge artikel 62 van de Wet MRB de motorrijtuigenbelasting geheven van degene op wiens naam dit kenteken is gesteld. De motorrijtuigenbelasting wordt bepaald op het bedrag voor een personenauto met een eigen massa van 1.000 kg (artikel 67 van de Wet MRB). Een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven (artikel 44, lid 3 van het Kentekenreglement).
4.10.
Indien met een motorrijtuig uit een bedrijfsvoorraad niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet MRB gestelde voorwaarden, kan ingevolge artikel 69, lid 1, van de Wet MRB motorrijtuigenbelasting worden nageheven. De na te heffen belasting wordt dan ingevolge artikel 69, lid 2, van de Wet MRB berekend over een tijdsduur van twaalf maanden, waarbij als laatste dag geldt de dag waarvan wordt geconstateerd dat op die dag niet wordt voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet MRB gestelde voorwaarden.
4.11.
De Inspecteur heeft de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd, omdat volgens hem niet is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet MRB gestelde voorwaarden. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat gebruik is gemaakt van de openbare weg met een tot belanghebbendes bedrijfsvoorraad behorend motorrijtuig, zonder dat het handelaarskenteken was bevestigd.
4.12.
Belanghebbende heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat uit de door haar bij de Inspecteur opgevraagde foto “onmogelijk de identiteit van de auto te halen (is). Het is onduidelijk of het een dergelijke auto is als die van ons, dan wel van een ander merk/type.”
In het beroepschrift heeft belanghebbende haar stelling herhaald:
“Daarnaast hebben we een foto opgevraagd en daarop is totaal niet af te leiden dat het op het betreffende merk en type gaat (…). Dus al helemaal niet of het specifiek onze auto betreft.”
4.13.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd verklaard alleen te beschikken over een afdruk van de betreffende foto, die even donker is als die welke tot de gedingstukken behoort. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de camera zodanig is ingesteld dat deze onder alle weersomstandigheden een kenteken kan opnemen. Het Hof heeft belanghebbende de tot de gedingstukken behorende afdruk laten zien. Zij heeft daarop desgevraagd verklaard niet te kunnen vaststellen of het een afdruk is van het tot haar bedrijfsvoorraad behorende motorrijtuig laat staan dat het een afdruk is van dat motorrijtuig, ook al kan worden gezegd dat de koplampen op de verschillende afdrukken vergelijkbaar zijn. Het Hof acht deze verklaring geloofwaardig. Belanghebbende heeft daarbij gesteld, dat als de foto gemaakt is op de openbare weg, het niet het motorrijtuig kan betreffen.
4.14.
Naar het oordeel van het Hof is de afdruk van de foto van het motorrijtuig op het moment van de controle, in samenhang bezien met de onder 2.2 vermelde afdrukken, onvoldoende bewijs dat met het aan belanghebbende toebehorende motorrijtuig op 19 juli 2011 gebruik is gemaakt van de openbare weg. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat belanghebbende een en andermaal heeft gesteld en ter zitting geloofwaardig heeft verklaard dat de afdruk van de foto geen betrekking heeft op het kenteken van het aan haar toebehorende motorrijtuig, dat de Inspecteur ter weerlegging van deze stellingname heeft volstaan met het overleggen van een afdruk waarop alleen het kenteken en twee (reflecterende) koplampen te zien zijn, terwijl op andere afdrukken meer dan alleen kenteken en koplampen te zien zijn en dat hij ter zitting heeft verklaard dat er geen andere, duidelijke(re), afdruk voorhanden is.
Het had op de weg van de Inspecteur gelegen om, bijvoorbeeld door het overleggen van een kleurenafdruk, of een afdruk met méér kenmerken van het motorrijtuig dan in casu het geval is, duidelijker bewijs te verschaffen dat de afbeelding het motorrijtuig betreft. Dat de Inspecteur stelt dat hij onderzoek heeft verricht naar het al dan niet valselijk gebruik gemaakt zijn van het betreffende kenteken en dat hij de uitkomst van dat onderzoek in geding heeft gebracht maakt dit oordeel niet anders.
4.15.
Gelet op het in 4.14 overwogene acht het Hof niet aannemelijk dat met het motorrijtuig op 19 juli 2011 gebruik is gemaakt van de openbare weg. De naheffingsaanslag is dan ook ten onrechte aan belanghebbende opgelegd.
De boete
4.16.
Nu de naheffingsaanslag wordt vernietigd, dient de boetebeschikking eveneens te worden vernietigd.
Slotsom
4.17.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven en moet worden vernietigd, evenals de uitspraken van de Inspecteur, de naheffingsaanslag en de boetebeschikking. Nu het principale hoger beroep gegrond is, behoeft het incidentele hoger beroep geen behandeling.
Ten aanzien van het griffierecht
4.18.
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, wordt ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 478.
Ten aanzien van de proceskosten
4.19.
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4.20.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag van € 21,86 (openbaar vervoer [vestigingsplaats] –
’s-Hertogenbosch v.v.. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraken van de Inspecteur;
  • vernietigtde naheffingsaanslag;
  • vernietigtde boetebeschikking;
  • bepaaltdat van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 478;
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 21,86, en
  • wijstde Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op: 21 november 2013 door P. Fortuin, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.