Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[de vrouw A.],wonende te [woonplaats],
[dochter 1.],wonende te [woonplaats],
[dochter 2.],wonende te [woonplaats],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om beslagperikelen in het kader van een civielrechtelijke procedure. De appellant, een man, had hoger beroep ingesteld tegen eerdere vonnissen van de rechtbank Roermond. De zaak betrof een vordering tot schadevergoeding die was ingesteld door de weduwe en kinderen van een man die door een misdrijf om het leven was gekomen. De appellant was de broer van de dader en had een aandeel in de onroerende zaken waarop beslag was gelegd. Het hof oordeelde dat het verzuim om de executoriale titel aan de derde-beslagene binnen de wettelijke termijn te betekenen, kon worden hersteld. Het hof verwierp de stelling van de derde-beslagene dat het doorzetten van een 'leeg' beslag onrechtmatig was. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de executoriale titel niet tijdig was betekend, waardoor het conservatoir derdenbeslag niet executoriaal was geworden. Het hof stelde vast dat de betekening van het vonnis aan de appellant op 16 oktober 2009 had plaatsgevonden, wat het verzuim herstelde. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellant faalden en dat de beslissing van de rechtbank in reconventie werd bekrachtigd. De zaak werd verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling.